Tasuta

Handboek voor Bijenhouders

Tekst
Autor:
iOSAndroidWindows Phone
Kuhu peaksime rakenduse lingi saatma?
Ärge sulgege akent, kuni olete sisestanud mobiilseadmesse saadetud koodi
Proovi uuestiLink saadetud

Autoriõiguse omaniku taotlusel ei saa seda raamatut failina alla laadida.

Sellegipoolest saate seda raamatut lugeda meie mobiilirakendusest (isegi ilma internetiühenduseta) ja LitResi veebielehel.

Märgi loetuks
Šrift:Väiksem АаSuurem Aa

Julij

In de meeste streken van ons land beslist de maand Julij of het jaar voor den bijenhouder gunstig, middelmatig of slecht zijn zal. Zij is de oogstmaand. De hoofddragt op de boekweit begint nu en duurt tot in het begin van Augustus. Wat voor Junij gezegd is omtrent de zwermen, is ook nu geheel toepasselijk. Op de honigrijke boekweit kunnen zij zeer zwaar worden, wanneer het weder gunstig is. De eerste zwermen geven dan soms maagdezwermen (zie bl. 69). De stokken moeten nu uit zich zelven de broedaanzetting beperken, en zich meer bepaald op de honiginzameling toeleggen. Zij doen dit echter veeltijds niet, vooral als er, bij vochtig, warm weder, van tijd tot tijd warme regen valt; zij breiden dan het broednest nog meer uit en zetten hommelbroed aan. Slaat het weder om, dan blijven de tafels, die met broed bezet geweest zijn, ledig en de stok gaat den winter honigarm te gemoet. Dit moet de bijenkweeker trachten te voorkomen, en zijne werkzaamheden moeten zich naar de weêrsgesteldheid wijzigen. Is het weder droog, zoodat de bijen veel kunnen inzamelen, dan moet hij zorgen dat er ruimte is, om te bouwen en honig op te leggen. Hij opent de honigkamer, neemt de gevulde tafels weg en hangt er ledige voor in de plaats: bij aanhoudende dragt kan dit soms bij herhaling geschieden. De vlijt der bijen wordt hierdoor levendig gehouden, terwijl zij merkelijk verflaauwt, als zij in het bezit van een ruimen voorraad zijn. Wordt er veel ingezameld, dan wordt de broedaanzetting van zelve beperkt, daar de ledig komende cellen terstond met honig bezet worden. Bij eene warme, vochtige lucht en minder ruime dragt, kan daarentegen de broedaanzetting overmatig sterk zijn; men moet het broednest dan beperken tot vier of vijf tafels, daartegen dan gevulde honigtafels hangen en tegen deze het verkleinplankje zetten (zie bl. 89 en 92). De gaten daarin worden slechts zoover geopend, dat er eene werkbij door kan. Bij staande woningen, die met zwermen bezet zijn, kan men onder het werk een plat liggend plankje schuiven, opdat de tafels niet te laag afgebouwd zouden worden; want het is beter dat de zwermen eene kleine ruimte volbouwen en zooveel mogelijk met honig vullen, dan dat zij lange tafels bouwen, die tegen den herfst ledig zijn, daar de honig voor den wasbouw en het broed gebruikt is. Wil men het broedaanzetten geheel tegengaan, dan zet men de koningin in een moederhuisje. Is zij reeds oud, dan kan men haar wegnemen, in welk geval de stok eene jonge zal aankweeken. Het is nu de tijd om in alle stokken, met oude moederbijen, voor de aankweeking van jonge te zorgen, wanneer men er ten minste geene in voorraad heeft, om die in den herfst in de stokken te plaatsen; want tegen het einde van deze maand begint de hommelslagt reeds.

Op een bezetten stand, kunnen ligt enkele stokken zijn, welke, nadat zij een zwerm gegeven hebben, hunne jonge koningin verloren hebben, of waarin zij onbevrucht is teruggekeerd of eenig gebrek heeft. Kan men den bouw niet uitnemen, dan moet men er daarom, zes weken nadat de oude moederbij met den zwerm is afgegaan, op letten of er jonge bijen voorspelen, en of de stokken de hommels uitdrijven. Stokken, waarin de jonge moederbij bevrucht is, doen dit vroeger dan die, welke eene oude koningin hebben. Den moederloozen stokken geeft men zoo spoedig mogelijk eene bevruchte moederbij, en doet dit ook met die, waarin de koningin eenig gebrek heeft, na er deze uit gevangen te hebben.

Heeft men jonge, zwakke zwermen, welke men toch gaarne zou overwinteren, dan moeten zij daar thans toe voorbereid worden, door hun broed- en honigtafels uit andere stokken toe te voegen. Dit mag niet te lang uitgesteld worden, omdat het geschieden moet, terwijl er nog eenige dragt is. De bijen kunnen dan het bijgegeven werk met hetgeen zij reeds bezaten in gelijkheid brengen, de tusschenruimten aanvullen, den honigvoorraad boven het broednest brengen en alles behoorlijk bevestigen. Men mag de broed- en honigtafels niet aan andere stokken ontnemen, wanneer zij er niet bepaald overvloed van hebben. In plaats van die te verzwakken, is het dan beter de zwakke zwermen later te vereenigen.

Augustus

In de meeste streken van ons land eindigt de weide in Augustus. Van de weinige bloemen, welke de natuur nog aanbiedt, halen de bijen, bij gunstig weder, misschien zooveel, als zij voor haar dagelijksch onderhoud behoeven, en verzamelen ook nog eenig bloemenstof; veeltijds moeten zij echter den voorraad reeds aanspreken. Waar de boekweit nog bloeit, kan bij gunstig weder nog veel worden opgelegd. Deze late boekweit vindt men echter alleen op de veengronden in Vriesland. Maar men vindt in vele streken van ons land heide, en deze bloeit van half Augustus tot half September. Over het in de heide brengen van de bijen leze men bl. 228 en 232.

Is de hommelslagt in de vorige maand nog niet begonnen, dan gebeurt dit zeker nu, en anders gaan de bijen er mede voort. Men moet hier wel op letten. Stokken, die in het midden van deze maand de hommels nog niet verdrijven, kunnen van moederloosheid verdacht worden, en die, waarin er op het laatst der maand nog veel gezien worden, zijn zeker moederloos. Men moet hun eene bevruchte moederbij geven, of hen met andere stokken vereenigen. Bij het eindigen der weide zijn de bijen zeer tot rooven geneigd, en men moet er dan inzonderheid op letten, haar daartoe geene aanleiding te geven (zie bl. 179). Het ontnemen van overtollige honigtafels, en het voêren van stokken, doe men alleen in de avondschemering, bij koel weder, en in het algemeen vermijde men alles, waardoor honigreuk op den stand verspreid kan worden. Hoe minder dragt er is en hoe meer stokken er bij elkander staan, des te waakzamer moet men zijn.

September

Is de heide uitgebloeid, dan is de dragt geëindigd, tenzij er nog eenige honigdauw viel. Alle togten, die de bijen nu doen, zijn nadeelig; er komen meer bijen om, dan er worden aangekweekt, en de weinige honig, dien zij nog inzamelen, blijft ongedekt en kan haar in den winter den loop doen krijgen.

Tegen het einde van deze maand, is gewoonlijk bijna al het broed uitgeloopen; met de bijen en het broed uit die stokken, welke men niet wil overwinteren, kan men dan de andere versterken. Den honig en het was kan men uitbreken of voor een volgend jaar bewaren. Om te overwinteren, neemt men geene stokken, die zwak of van te weinig voorraad voorzien zijn. De zoodanigen vereenige men liever, want één goede stok is beter, dan drie zwakke. Om de overwintering waard te zijn, moet een stok ten minste 10 Ned. pond bedekten honig bezitten, en een bouw hebben, die twee derden van de woning vult, terwijl het volk ten minste vier of vijf tafels moet bezetten. Hoe slechter het jaar geweest is, hoe sterker men moet vereenigen, opdat de overgehoudene genoegzamen voorraad zouden bezitten.

De stokken, die in het midden van September nog hommels dulden, zijn zeker moederloos.

October

Zoo men de zwakke stokken, die men niet zoo als zij zijn in den winter kan brengen, nog niet vereenigd heeft, dan moet dit nu geschieden. Het broed is nu zeker uitgeloopen, en wegens het koele weder heeft men nu minder nood van rooven, terwijl ook de wasmot het ledige werk minder zal aantasten.

Alleen op het warmst van den dag spelen de stokken voor, en even als in het voorjaar is veel uitvliegen schadelijk. Men moet hen ook niet verontrusten, door hen aanhoudend te voêren. Kan men hun het ontbrekende niet in eens in verzegelde honigtafels geven, dan geve men het voedsel toch in groote giften, en tegen den avond, als de vlugt heeft opgehouden. Is de zomer zoo tegengevallen, dat men de stokken veel moet voêren, dan is het goed hun minstens voor een gedeelte kandij te geven. Door in den herfst veel dun voedsel te geven, maakt men de overwintering duur en onzeker; de bijen zitten er te koud door, en kunnen er ligt den loop door krijgen. – Hoe men het voedsel aan de bijen geeft, is vroeger opgegeven (zie bl. 159 e. v.).

Hoewel men nu, door voedsel toe te reiken, in staat is om de stokken door den winter te brengen, zoo is het aan te raden dit alleen dan te doen, wanneer men, ten gevolge van een ongunstigen zomer, geene goede overstanders heeft, want het is kostbaar, werkzaam en onzeker. In het voorjaar kan men lang met het voêren moeten aanhouden, en in de meeste gevallen heeft men veel last van zulke stokken.

Nu de bijen het vlieggat niet geregeld meer bezetten, trachten de wespen wel eens in de woning te dringen. Soms vinden vele bijen den dood, wanneer zij de indringers willen verdrijven, omdat deze het in sterkte van haar winnen. Men moet de wespen zien te vangen door flesschen, die half met honig- of suikerwater gevuld zijn, op den stand te plaatsen, en hare nesten zooveel mogelijk verwoesten.

De muizen wagen zich nu ook al wel eens in de woningen. Men moet daarom de vlieggaten verkleinen, of er spijkers in steken, om haar het indringen te beletten. Bij het verkleinen der vlieggaten zorge men er echter voor, dat de doorgang voor de bijen vrij blijft.

EINDE