Loe raamatut: «De Gave Van Strijd »
D E G A V E V A N S T R I J D
(BOEK #17 VAN DE TOVENAARSRING)
MORGAN RICE
Over Morgan Rice
Morgan Rice is de #1 bestseller en USA Today bestseller auteur van de epische fantasie serie DE TOVENAARSRING, bestaande uit zeventien boeken: van de #1 bestseller serie DE VAMPIERVERSLAGEN, bestaande uit elf boeken (en nog meer onderweg); van de #1 bestseller serie DE OVERLEVINGSTRILOGIE, een post-apocalyptische thriller bestaande uit twee boeken (en nog meer onderweg); en van de nieuwe epische fantasie serie KONINGEN EN TOVENAARS, bestaande uit zes boeken. Morgan’s boeken zijn beschikbaar in audio en gedrukte edities en vertalingen zijn beschikbaar in ruim 25 talen.
Morgan hoort graag van u, dus ga naar www.morganricebooks.com en schrijf je in voor de e-mail lijst, ontvang een gratis boek, ontvang gratis weggevers, download de gratis app, ontvang het laatste exclusieve nieuws, connect op Facebook en Twitter en hou contact!
Morgan Rice in de pers
“DE TOVENAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: intriges, samenzweringen, mysteries, dappere ridders en opbloeiende relaties vol met gebroken harten, bedrog en verraad. Het houdt je uren bezig en is voor alle leeftijden geschikt. Aanbevolen voor de permanente bibliotheek van alle fantasie lezers.”
--Books and Movie Reviews, Roberto Mattos
“[Een] vermakelijke epische fantasie.”
—Kirkus Reviews
“Het begin van opmerkelijke dingen zijn aanwezig.”
--San Francisco Book Review
“Vol met actie …. Rice's schrijven is solide en de stelling intrigerend.”
--Publishers Weekly
“Een levendige fantasie ….Het begin van wat een episch jong volwassen serie belooft.”
--Midwest Book Review
Boeken door Morgan Rice
KONINGEN EN TOVENAARS
DE OPKOMST VAN DE DRAKEN (Boek #1)
DE OPKOMST VAN DE HELDHAFTIGE (Boek #2)
DE ZWAARTE VAN EER (Boek #3)
EEN SMIDSVUUR VAN MOED (Boek #4)
EEN RIJK VAN SCHADUWEN (Boek #5)
NACHT VAN DE DAPPEREN (Boek #6)
DE TOVENAARSRING
EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1)
EEN MARS VAN KONINGEN (Boek #2)
EEN LOT VAN DRAKEN (Boek #3)
EEN SCHREEUW VAN EER (Boek #4)
EEN GELOFTE VAN GLORIE (Boek #5)
EEN AANVAL VAN MOED (Boek #6)
EEN RITE VAN ZWAARDEN (Boek #7)
EEN GIFT VAN WAPENS (Boek #8)
EEN HEMEL VAN SPREUKEN (Boek #9)
EEN ZEE VAN SCHILDEN (Boek #10)
EEN BEWIND VAN STAAL (Boek #11)
EEN LAND VAN VUUR (Boek #12)
EEN HEERSCHAPPIJ VAN KONINGINNEN (Boek #13)
EEN EED VAN BROEDERS (Boek #14)
EEN DROOM VAN STERVELINGEN (Boek #15)
EEN TOERNOOI VAN RIDDERS (Boek #16)
DE GAVE VAN STRIJD (Boek #17)
DE OVERLEVINGSTRILOGIE
ARENA EEN: SLAVENDRIJVERS (Boek #1)
ARENA TWEE (Boek #2)
DE VAMPIERVERSLAGEN
VERANDERD (Boek #1)
GELIEFD (Boek #2)
VERRADEN (Boek #3)
VOORBESTEMD (Boek #4)
BEGEERD (Boek #5)
VERLOOFD (Boek #6)
BELOOFD (Boek #7)
GEVONDEN (Boek #8)
HERREZEN (Boek #9)
HUNKEREND (Boek #10)
LOT (Boek #11)
Luister naar DE TOVENAARSRING serie in audio boek format!
Copyright © 2014 by Morgan Rice
All rights reserved. Except as permitted under the U.S. Copyright Act of 1976, niets van deze uitgave mag worden gereproduceerd, gedistribueerd of doorgegeven in enige vorm of via enige middelen, of in een database systeem opgeslagen worden zonder voorafgaande toestemming van de auteur.
Dit e-book is alleen voor uw persoonlijk genot bedoeld. Dit e-book mag niet doorverkocht of aan anderen weggegeven worden. Als u dit boek met anderen wilt delen, koopt u dan een extra kopie voor iedere ontvanger. Als u dit e-book leest en u heeft het niet gekocht, of het is niet voor uw gebruik gekocht, geeft u het dan terug en koop uw eigen kopie. Dank u dat u het harde werk van de auteur respecteert.
Deze roman is fictie. Namen, karakters, zaken, ondernemingen, plaatsen, gebeurtenissen en voorvallen zijn ofwel het product van de verbeelding van de auteur ofwel fictief gebruikt. Enige overeenkomsten met bestaande personen, levend of dood, berusten geheel op toeval.
Jacket image Copyright Photosani, used under license from Shutterstock.com.
Vertaald door: Francis Isken
INHOUD
HOOFDSTUK ÉÉN
HOOFDSTUK TWEE
HOOFDSTUK DRIE
HOOFDSTUK VIER
HOOFDSTUK VIJF
HOOFDSTUK ZES
HOOFDSTUK ZEVEN
HOOFDSTUK ACHT
HOOFDSTUK NEGEN
HOOFDSTUK TIEN
HOOFDSTUK ELF
HOOFDSTUK TWAALF
HOOFDSTUK DERTIEN
HOOFDSTUK VEERTIEN
HOOFDSTUK VIJFTIEN
HOOFDSTUK ZESTIEN
HOOFDSTUK ZEVENTIEN
HOOFDSTUK ACHTTIEN
HOOFDTUK NEGENTIEN
HOOFDSTUK TWINTIG
HOOFDSTUK EENENTWINTIG
HOOFDSTUK TWEEËNTWINTIG
HOOFDSTUK DRIEËNTWINTIG
HOOFDSTUK VIERENTWINTIG
HOOFDSTUK VIJFENTWINTIG
HOOFDSTUK ZESENTWINTIG
HOOFDSTUK ZEVENENTWINTIG
HOOFDSTUK ACHTENTWINTIG
HOOFDSTUK NEGENENTWINTIG
HOOFDSTUK DERTIG
HOOFDSTUK EENENDERTIG
HOOFDSTUK TWEEËNDERTIG
HOOFDSTUK DRIEËNDERTIG
HOOFDSTUK VIERENDERTIG
HOOFDSTUK VIJFENDERTIG
HOOFDSTUK ZESENDERTIG
HOOFDSTUK ZEVENENDERTIG
HOOFDSTUK ACHTENDERTIG
HOOFDSTUK NEGENENDERTIG
HOOFDSTUK VEERTIG
HOOFDSTUK EENENVEERTIG
HOOFDSTUK TWEEËNVEERTIG
HOOFDSTUK DRIEËNVEERTIG
HOOFDSTUK VIERENVEERTIG
HOOFDSTUK VIJFENVEERTIG
HOOFDSTUK ZESENVEERTIG
Voor Jake Maynard.
Een echte krijger.
“You come to me with a sword, a spear, and a javelin—
but I come to you with the Name of the Lord, Master of Legions, God of the battalions.”
--David to Goliath
I Samuel, 17:45
HOOFDSTUK ÉÉN
Thorgrin stond op het heftig schommelende schip en keek voor zich uit. Vol afschuw realiseerde hij zich langzaamaan wat hij zojuist gedaan had. Hij keek geschokt naar zijn eigen hand die nog steeds het Zwaard des Doods vasthield. Toen keek hij op en zag van een paar centimeter afstand het gezicht van Reece, zijn beste vriend, die naar hem terugstaarde. Zijn ogen stonden wagenwijd van pijn en verraad open. Thor’s hand trilde hevig terwijl hij zich besefte dat hij zijn beste vriend in de borst had gestoken en zag hoe hij voor zijn ogen stierf.
Thor begreep niet wat er gebeurd was. Terwijl het schip tekeer ging, trok de stroming ze verder door de Straten van Waanzin totdat ze eindelijk aan de andere kant tevoorschijn kwamen. De stroming werd rustiger, het schip kwam weer recht te liggen en de dikke wolken verdwenen. Ze kwamen in rustiger vaarwater.
Zodra ze eruit kwamen, verdween de mist die de gedachten van Thor omhulde en hij voelde zich weer zichzelf, hij zag de wereld weer helder. Hij keek naar Reece die voor hem stond en zijn hart brak toen hij zich realiseerde dat het niet het gezicht van een vijand was, maar van zijn beste vriend. Hij besefte langzaam wat hij gedaan had, hij besefte dat hij in de greep van iets groter dan hemzelf zat. Het was een geest van gekte die hij niet onder controle had, die hem tot deze verschrikkelijke daad gedwongen had.
“NEE!” schreeuwde Thorgrin.
Thor trok de Zwaard des Doods uit de borst van zijn beste vriend. Toen hij dit deed, hijgde Reece en stortte in elkaar. Thor gooide het zwaard weg, hij wilde er nu niet eens naar kijken, en het kwam met een holle plof op het dek terecht. Thor viel op zijn knieën en ving Reece op. Hij hield hem in zijn armen, vastbesloten om hem te redden.
“Reece!” riep hij verslagen van schuld.
Thor drukte zijn handpalm tegen de wond en probeerde het bloeden te stoppen. Maar het bloed liep door zijn vingers en hij voelde hoe het leven van Reece uit hem vloeide terwijl hij hem in zijn armen hield.
Elden, Matus, Indra en Engel renden naar voren, zij waren ook eindelijk bevrijd van hun gekte en ze kwamen om hem heen staan. Thor sloot zijn ogen en bad met alles wat hij had dat zijn vriend terug zou komen, dat hij, Thor, één kans zou krijgen om zijn fout te herstellen.
Thor hoorde voetstappen en hij zag Selese aan komen rennen. Haar huid was bleker dan hij ooit had gezien, haar ogen gloeiden met een licht dat niet van deze wereld was. Ze viel voor Reece op haar knieën en nam hem in haar armen. Toen er een gloed om haar heen verscheen, liet Thor hem los. Hij herinnerde zich haar krachten als heler.
Selese keek naar Thor en haar ogen brandden krachtig.
“Alleen jij kan hem redden,” zei ze dringend. “Leg nu je hand op zijn wond!” beval ze.
Thor legde een handpalm op de borst van Reece en Selese legde haar hand bovenop die van hem. Hij kon de hitte en kracht door haar handpalm voelen lopen, door zijn hand heen, de wond van Reece in.
Ze sloot haar ogen en begon te neuriën. Thor voelde een golf van hitte in het lichaam van zijn vriend opkomen. Hij bad uit alle macht dat zijn vriend terug zou komen, dat hij vergeven zou worden voor wat voor gekte hem ook tot deze daad gedreven had.
Tot grote opluchting van Thor opende Reece langzaam zijn ogen. Hij knipperde, keek naar de lucht en ging toen langzaam zitten.
Thor keek verbaasd terwijl Reece een paar keer knipperde en naar zijn wond keek: het was helemaal geheeld. Thor was sprakeloos en overmand met ontzag voor de krachten van Selese.
“Mijn broeder!” schreeuwde Thorgrin.
Hij reikte uit en omhelsde hem. Reece was gedesoriënteerd en omhelsde hem rustig terug terwijl Thor hem overeind hielp.
“Je leeft!” riep Thor uit. Hij durfde het nauwelijks te geloven en sloeg hem op zijn schouder. Thor dacht aan alle gevechten die ze samen meegemaakt hadden, alle avonturen, en hij kon de gedachte om hem te verliezen niet verdragen.
“En waarom zou ik dat niet zijn?” Reece knipperde verbaasd. Hij keek om zich heen naar de verbaasde gezichten van het Legioen en hij leek in de war. De anderen stapten naar voren en omhelsden hem, één voor één.
Terwijl de anderen naar voren stapten, keek Thor om zich heen en nam de schade op. Plotseling besefte hij met afschuw dat er iemand miste: O’Connor.
Thor rende naar de zijreling en zocht panisch het water af. Hij herinnerde zich dat O’Connor op het hoogtepunt van zijn gekte van het schip gesprongen was, de razende stroming in.
“O’Connor!” riep hij.
De anderen kwamen naast hem staan en zochten ook het water af. Thor staarde naar beneden en rekte zijn nek uit om de Straat weer in te kijken, naar het razende rode water, dik van bloed – toen zag hij O’Connor, om zich heen maaiend. Hij werd recht naar de grens van de Straat gezogen.
Thor verspilde geen tijd; hij reageerde instinctief en sprong op de reling. Hij dook over de rand, zo de zee in.
Eenmaal onder, geschokken door de hitte ervan, voelde Thor hoe dik het water was, alsof hij door bloed zwom. Het water was zo warm, dat het net was alsof hij in modder zwom.
Het kostte Thor alle kracht om door het stroperige water te zwemmen, terug naar het oppervlak. Hij richtte zijn blik op O’Connor, die begon te zinken en hij kon de paniek in zijn ogen zien. Hij zag ook dat, toen O’Connor de grens overkwam naar de open zee, de gekte hem verliet.
Maar terwijl hij om zich heen maaide, begon hij te zinken. Thor wist dat als hij hem niet snel zou bereiken, hij naar de bodem van de Straat zou zakken en nooit meer gevonden worden.
Thor verdubbelde zijn inspanningen, hij zwom uit alle macht, hij zwom door de intense pijn en vermoeidheid die hij in zijn schouders voelde heen. Maar net toen hij dichterbij kwam, begon O’Connor onder water te verdwijnen.
Thor voelde een stoot adrenaline door zich heen stromen toen hij zijn vriend onder het oppervlak zag verdwijnen. Hij wist dat het nu of nooit was. Hij schoot naar voren, dook onder water en schopte fel. Hij zwom onder water, deed met moeite zijn ogen open en keek door het dikke vloeistof door; hij kon er niet doorheen kijken. Het prikte te erg.
Thor sloot zijn ogen en ging op zijn gevoel af. Hij riep een diep deel van zichzelf op die kon zien zonder te kijken.
Met nog een laatste wanhopige trap, reikte Thor naar voren en taste het water af. Hij voelde iets: een mouw.
Hij greep O’Connor en hield hem stevig vast, verbaasd over zijn gewicht terwijl hij zonk.
Thor trok terwijl hij zich omdraaide en met al zijn macht richtte hij zich weer op het oppervlak. Hij had zoveel pijn, iedere spier in zijn lichaam protesteerde, terwijl hij schopte en naar vrijheid zwom. Het water was zo dik en zorgde voor zoveel druk, dat zijn longen aanvoelden alsof ze konden barsten. Met iedere slag van zijn hand, had hij het gevoel alsof hij de wereld voorttrok.
Net toen hij dacht dat hij het nooit zou halen, dat hij samen met O’Connor terug naar de diepten zonk en in deze afschuwelijke plek zou sterven, kwam Thor plotseling boven het oppervlak uit. Happend naar lucht keek hij om zich heen en zag opgelucht dat ze aan de andere kant van de Straten van Waanzin boven water waren gekomen, in het open water. Hij zag O’Connor’s hoofd boven water komen en zag hoe hij ook naar adem hapte. Zijn opluchting was compleet.
Thor keek toe hoe de gekte bij zijn vriend verdween en de helderheid langzaam weer in zijn ogen terugkeerde.
O’Connor knipperde een paar keer, hoestend en het water uitspugend, en keek toen vragend Thor aan.
“Wat doen we hier?” vroeg hij verward. “Waar zijn we?”
“Thorgrin!” riep een stem.
Thor hoorde een plons in het water en zag een stevig touw naast hem in het water terecht komen. Hij keek omhoog en zag Engel bij de reling van het schip staan, samen met de anderen. Ze waren teruggevaren om ze tegemoet te komen.
Thor greep het touw, greep O’Connor met zijn andere hand en het touw kwam in beweging. Elden had het met zijn grote kracht vast en trok ze beiden langs de romp omhoog. De anderen van het Legioen hielpen en trokken, één ruk tegelijk, totdat Thor voelde hoe hij door de lucht omhoog getrokken werd en, eindelijk, over de reling heen. Ze landden allebei met een plof op het dek.
Thor was uitgeput en buiten adem. Hij hoestte zeewater op en lag languit naast O’Connor op het dek; O’Connor draaide zich om en keek hem aan, hij was net zo uitgeput. Thor kon de dankbaarheid in zijn ogen zien, hij zag dat O’Connor hem bedankte. Woorden waren niet nodig – Thor begreep het. Ze hadden een stille code. Ze waren Legioen broeders. Zich voor elkaar opofferen was wat ze deden. Het was waar ze voor leefden.
Plotseling begon O’Connor te lachen.
Eerst maakte Thor zich ongerust, zich afvragend of de gekte nog over hem heen hing. Maar toen realiseerde hij zich dat O’Connor in orde was. Hij was gewoon weer zichzelf. Hij lachte uit opluchting, hij lachte van vreugde dat hij nog leefde.
De anderen van het Legioen stapten naar voren en grepen O’Connor en Thor en trokken ze overeind. Ze sloegen hun handen ineen, omhelsden elkaar. Hun schip was eindelijk in rustig water gekomen.
Thor keek voor zich uit en zag opgelucht dat ze verder en verder van de Straten afvoeren. De helderheid was weer over hen heen gekomen. Ze hadden het gehaald; ze waren door de Straten gekomen, ofschoon het tegen een grote prijs was. Thor dacht niet dat ze het nog een keer er doorheen zouden halen.
“Daar!” riep Matus.
Thor draaide zich met de anderen om en volgde zijn vinger toen hij wees – en hij was verbijsterd bij het aanzicht. Er lag een compleet nieuw panorama voor hem aan de horizon, een nieuw landschap in dit Land van Bloed. Het was een landschap dat dik van duisternis was, donkere wolken hingen laag aan de horizon en het water was nog steeds dik van het bloed – maar nu was de omtrek van de kust dichterbij, zichtbaarder. Het was zwart, zonder enig teken van bomen of leven. Het zag er als as en modder uit.
Thor’s hartslag versnelde toen hij daar voorbij, in de verte, een zwart kasteel zag. Het leek erop alsof het van aarde en as en modder gemaakt was, opkomend vanuit de grond alsof het er één mee was. Thor voelde hoe het kwaad er vanaf straalde.
Een smal kanaal leidde naar het kasteel, langs de waterweg stonden fakkels en het werd door een ophaalbrug geblokkeerd. Thor zag in de ramen van het kasteel fakkels branden en hij voelde met zekerheid, met zijn hele hart, dat Guwayne in dat kasteel was, op hem wachtend.
“Volle zeilen!” riep Thor. Hij had zichzelf weer onder controle, hij voelde een hernieuwd gevoel van doel.
Zijn broeders kwamen in actie, ze hezen de zeilen en ze pakten de sterke bries van achteren op en werden naar voren geleid. Voor het eerst sinds ze dit Land van Bloed waren binnen gekomen, voelde Thor optimisme en had hij het gevoel dat hij zijn zoon echt kon vinden en hem hier vandaan redden.
“Ik ben blij dat je leeft,” klonk een stem.
Thor draaide zich om en zag Engel naar hem glimlachen, ze sjorde aan zijn shirt. Hij glimlachte, knielde naast haar neer en knuffelde haar.
“En ik ben blij dat jij ook leeft,” antwoordde hij.
“Ik begrijp niet wat er gebeurde,” zei ze. “Het ene moment was ik mijzelf en het volgende…het was net alsof ik mezelf niet meer kende.”
Thor schudde langzaam zijn hoofd en probeerde het te vergeten.
“Gekte is de ergste vijand van alle,” antwoordde hij. “Wij, wijzelf, zijn de enige vijand die we niet kunnen verslaan.”
Ze fronste bezorgd.
“Zal het ooit nog een keer gebeuren?” vroeg ze. “Is er nog zoiets als dat op deze plek?” vroeg ze en de angst klonk in haar stem terwijl ze de horizon bekeek.
Thor bekeek het ook en vroeg zich hetzelfde af – toen, tot zijn grote schrik, kwam het antwoord maar al te snel op ze af.
Er was een enorm gespetter, alsof er een walvis naar het oppervlak kwam, en Thor zag met verbazing het meest afschrikwekkende wezen ooit boven water komen. Het leek net een reusachtige octopus van vijftien meter hoog. Het was fel rood, de kleur van bloed, en het doemde over het schip heen terwijl het uit het water schoot. De eindeloze tentakels waren vijf meter lang en tientallen daarvan verspreidden zich naar alle kanten. De kralige, gele ogen keken dreigend op ze neer, vol met woede, en de enorme bek, compleet met scherpe gele hoektanden, opende zich met een misselijkmakend geluid. Het wezen blokkeerde het licht dat de duistere luchten nog doorlieten en het krijste een onaards geluid terwijl het recht op ze afkwam. De tentakels waren uitgespreid, het was klaar om het schip in zijn geheel te pakken.
Thor keek bang toe, terwijl de schaduw over hem en de anderen heen viel. Hij wist dat ze van de ene zekere dood in de andere vielen.
HOOFDSTUK TWEE
De Keizerlijke aanvoerder sloeg zijn zerta telkens weer terwijl hij door de Grote Woestenij galoppeerde. Hij volgde al dagenlang het spoor wat over de woestijngrond liep. Zijn mannen volgden hem, hijgend en stonden op het punt van instorten. Hij had ze de hele tijd dat ze reden geen moment rust gegeven – zelfs ’s nachts niet. Hij wist hoe je zerta’s moest voortjagen – en hij wist ook hoe je mannen moest voortjagen.
Hij kende geen genade voor zichzelf en al helemaal niet voor zijn mannen. Hij wilde dat ze niet vatbaar voor uitputting, hitte en kou zouden zijn – helemaal als ze op een heilige missie als deze waren. Tenslotte, als dit spoor echt leidde naar waar hij naartoe hoopte – naar de legendarische Bergrug – zou dit het lot van het Keizerrijk kunnen veranderen.
De aanvoerder zette zijn hielen in de rug van de zerta totdat het krijste, hij dwong het nog sneller te gaan, totdat het bijna over zijn eigen benen struikelde. Hij kneep zijn ogen tegen de zon in en onderzocht het spoor terwijl ze doorgingen. Hij had al veel sporen in zijn leven gevolgd en veel mensen aan het einde ervan gedood – maar hij had nog nooit een spoor gevolgd wat zo boeiend als deze was. Hij voelde dat de grootste ontdekking in de geschiedenis van het Keizerrijk heel dichtbij was. Zijn naam zou herdacht worden, er zou generaties lang over gezongen worden.
Ze beklommen een bergrug in de woestijn en hij hoorde in de verte een geluid, als een storm die in de woestijn woedde; bovenop de top aangekomen keek hij voor zich uit en verwachtte een zandstorm hun kant op te zien komen. Maar geschokt zag hij honderd meter voor zich in plaats daarvan een vaste muur van zand, het steeg recht omhoog vanuit de grond de lucht in. Het draaide en woelde, het was net een tornado.
Hij stopte met zijn mannen naast zich en hij keek nieuwsgierig toe. Het leek niet te bewegen. Hij begreep het niet. Het was een muur van razend zand, maar het kwam niet dichterbij. Hij vroeg zich af wat er aan de andere kant lag. Hij voelde dat het de Bergrug zou zijn.
“Je spoor eindigt hier,” zei één van zijn soldaten honend.
“We komen nooit door die muur heen,” zei een ander.
“Je hebt ons alleen maar naar nog meer zand geleid,” zei een ander.
De aanvoerder schudde langzaam zijn hoofd en keek ze fronsend en stellig aan.
“En wat als er een land aan de andere kant van dat zand ligt?” reageerde hij.
“De andere kant?” vroeg een soldaat. “Je bent gek. Het is niets anders dan een stofwolk, een eindeloze verkwisting, net als de rest van deze woestijn.”
“Geef je fout toe,” zei een andere soldaat. “Ga nu terug – zo niet, dan zullen wij zonder jou terugkeren.”
De aanvoerder draaide zich om en keek zijn soldaten aan, hij was geschokt door hun brutaliteit – en hij zag minachting en rebellie in hun ogen. Hij wist dat hij snel moest handelen als hij dit wilde onderdrukken.
In een vlaag plotselinge woede, greep de aanvoerder een dolk uit zijn riem en zwaaide het in één enkele beweging naar achteren. Het groef zich in de keel van een soldaat. De soldaat hijgde, viel achterover van zijn zerta af en kwam op de grond terecht. Een verse bloedplas spreidde zich over de woestijngrond uit. Binnen enkele seconden verscheen er een zwerm insekten uit het niets, ze bedekten zijn lichaam en aten het op.
De andere soldaten keken hun aanvoerder nu angstig aan.
“Is er nog iemand die mijn bevel durft te trotseren?” vroeg hij.
De mannen staarden nerveus terug, maar dit keer zei niemand iets.
“Of de woestijn dood jullie,” zei hij, “of ik doe het. Het is jullie keuze.”
De aanvoerder racete naar voren, hield zijn hoofd laag en schreeuwde een strijdkreet terwijl hij recht op de zandmuur af galoppeerde. Hij wist dat het zijn dood kon betekenen. Hij wist ook dat zijn mannen hem zouden volgen en het volgende moment hoorde hij het geluid van hun zerta’s en hij lachte tevreden. Soms moesten ze gewoon in toom gehouden worden.
Hij krijste toen hij de tornado van zand binnen ging. Hij had het gevoel alsof er kilo’s en kilo’s zand op hem drukte, het schuurde zijn huid aan alle kanten terwijl hij er steeds dieper in ging. Het geluid was zo hard, het klonk als duizenden horzels. Maar hij racete toch door, hij schopte zijn zerta en dwong het, zelfs terwijl het protesteerde, om er steeds dieper in te gaan. Hij kon het zand over zijn hoofd, ogen en gezicht voelen schrapen en hij had zelfs het gevoel alsof hij in stukken werd gescheurd.
Maar hij bleef doorrijden.
Net toen hij zich afvroeg of zijn mannen gelijk hadden, of deze muur naar niets leidde, of ze hier allemaal zouden sterven, stormde hij tot zijn grote opluchting, plotseling uit het zand. Hij was weer terug in het daglicht, geen zand wat hem schuurde, geen lawaai in zijn oren, niets anders dan de heldere hemel – waarvan hij nog nooit zo blij was geweest die te zien.
Overal om hem heen stormden zijn mannen er ook uit. Ze zaten allemaal onder de schaafwonden en ze bloedden, net als hun zerta’s. Ze zagen er meer dood dan levend uit – maar ze leefden allemaal.
En toen hij voor zich uit keek, ging het hart van de aanvoerder plotseling sneller slaan. Hij stopte ineens bij het verbazingwekkende uitzicht. Hij hapte naar adem terwijl hij het panorama in zich opnam en langzaam maar zeker zwol zijn hart met een gevoel van overwinning, van triomf op. Majestueuze pieken stegen recht omhoog en vormden een cirkel. Een plaats die maar één ding kon zijn: De Bergrug.
Daar was het aan de horizon en het steeg de lucht in. Het was schitterend, groots en het strekte zich aan beide kanten tot het uit het zicht was uit. En boven aan de top, glinsterend in het zonlicht, zag hij verbaasd duizenden soldaten in glimmend harnas patrouilleren.
Hij had het gevonden. Hij, en hij alleen, had het gevonden.
Zijn mannen stopten abrupt naast hem en hij zag dat ze ook met ontzag en verbazing omhoog kijken. Hun monden stonden open en ze dachten allemaal hetzelfde: dit moment was geschiedenis. Ze zouden allemaal helden zijn, ze zouden generaties lang bekend staan in de boeken van het Keizerrijk.
Met een brede glimlach draaide de aanvoerder zich om en keek zijn mannen aan. Ze bekeken hem nu aanbiddend aan. Toen trok hij aan zijn zerta en draaide het weer om. Hij bereidde zich voor om weer terug te rijden door de zandmuur – en de hele weg terug tot aan de Keizerlijke basis, zonder te stoppen. Hij zou aan de Ridders van de Zeven rapporteren wat hij persoonlijk ontdekt had. Hij wist dat binnen enkele dagen alle Keizerlijke machten naar deze plaats zouden afreizen en het zouden vernietigen. Ze zouden door deze zandmuur gaan, de Bergrug beklimmen en die ridders vermorzelen. Ze zouden het resterende vrije gebied van het Keizerrijk innemen.
“Mannen,” zei hij, “onze tijd is gekomen. Bereid je voor om je naam in eeuwigheid gegraveerd te zien.”