Loe raamatut: «Een Droom Van Stervelingen »
E E N d R o O m V A N s t e r v e l I n g e n
(Boek #15 in de tovenaarsring)
Morgan Rice
Over Morgan Rice
Morgan Rice is de #1 bestseller en USA Today bestseller auteur van de epische fantasie serie DE TOVENAARSRING, bestaande uit zeventien boeken: van de #1 bestseller serie DE VAMPIERVERSLAGEN, bestaande uit elf boeken (en er komen nog meer); van de #1 bestseller serie DE OVERLEVINGSTRILOGIE, een post-apocalyptische thriller bestaande uit twee boeken (en er komen nog meer); en van de nieuwe epische fantasie serie KONINGEN EN TOVENAARS, bestaande uit zes boeken. Morgan’s boeken zijn beschikbaar in audio en gedrukte edities en vertalingen zijn beschikbaar in ruim 25 talen.
Morgan hoort graag van u, dus www.morganricebooks.com en schrijf je in voor de e-mail lijst, ontvang een gratis boek, ontvang gratis weggevers, download de gratis app, ontvang het laatste exclusieve nieuws, connect op Facebook en Twitter en hou contact!
Morgan Rice in de pers
“DE TOVENAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: intriges, samenzweringen, mysteries, dappere ridders en opbloeiende relaties vol met gebroken harten, bedrog en verraad. Het houdt je uren bezig en is voor alle leeftijden geschikt. Aanbevolen voor de permanente bibliotheek van alle fantasie lezers.”
Books and Movie Reviews, Roberto Mattos
“[Een] vermakelijk epische fantasie.”
Kirkus Reviews
“Het begin van opmerkelijke dingen zijn aanwezig.”
San Francisco Boek Review
“Vol met actie …. Rice's schrijven is solide en de stelling intrigerend.”
Publishers Weekly
“Een levendige fantasie ….Het begin van wat een episch jong volwassen serie belooft.”
Midwest Book Review
Boeken door Morgan Rice
KONINGEN EN TOVENAARS
DE OPKOMST VAN DE DRAKEN (Boek #1)
DE OPKOMST VAN DE HELDHAFTIGE (Boek #2)
DE ZWAARTE VAN EER (Boek #3)
EEN SMIDSVUUR VAN MOED (Boek #4)
EEN RIJK VAN SCHADUWEN (Boek #5)
NACHT VAN DE DAPPEREN (Boek #6)
DE TOVENAARSRING
EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1)
EEN MARS VAN KONINGEN (Boek #2)
EEN LOT VAN DRAKEN (Boek #3)
EEN SCHREEUW VAN EER (Boek #4)
EEN GELOFTE VAN GLORIE (Boek #5)
EEN AANVAL VAN MOED (Boek #6)
EEN RITE VAN ZWAARDEN (Boek #7)
EEN GIFT VAN WAPENS (Boek #8)
EEN HEMEL VAN SPREUKEN (Boek #9)
EEN ZEE VAN SCHILDEN (Boek #10)
EEN BEWIND VAN STAAL (Boek #11)
EEN LAND VAN VUUR (Boek #12)
EEN HEERSCHAPPIJ VAN KONINGINNEN (Boek #13)
EEN EED VAN BROEDERS (Boek #14)
EEN DROOM VAN STERVELINGEN (Boek #15)
EEN TOERNOOI VAN RIDDERS (Boek #16)
DE GAVE VAN STRIJD (Boek #17)
DE OVERLEVINGSTRILOGIE
ARENA EEN: SLAVENDRIJVERS (Boek #1)
ARENA TWEE (Boek #2)
DE VAMPIERVERSLAGEN
VERANDERD (Boek #1)
GELIEFD (Boek #2)
VERRADEN (Boek #3)
VOORBESTEMD (Boek #4)
BEGEERD (Boek #5)
VERLOOFD (Boek #6)
BELOOFD (Boek #7)
GEVONDEN (Boek #8)
HERREZEN (Boek #9)
HUNKEREND (Boek #10)
LOT (Boek #11)
Luister naar DE TOVENAARSRING serie in audio boek format!
Copyright © 2014 by Morgan Rice
All rights reserved. Except as permitted under the U.S. Copyright Act of 1976, niets van deze uitgave mag worden gereproduceerd, gedistribueerd of doorgegeven in enige vorm of via enige middelen, of in een database systeem opgeslagen worden zonder voorafgaande toestemming van de auteur.
Dit e-book is alleen voor uw persoonlijk genot bedoeld. Dit e-book mag niet doorverkocht of aan anderen weggegeven worden. Als u dit boek met anderen wilt delen, koopt u dan een extra kopie voor iedere ontvanger. Als u dit e-book leest en u heeft het niet gekocht, of het is niet voor uw gebruik gekocht, geeft u het dan terug en koop uw eigen kopie. Dank u dat u het harde werk van de auteur respecteert.
Deze roman is fictie. Namen, karakters, zaken, ondernemingen, plaatsen, gebeurtenissen en voorvallen zijn ofwel het product van de verbeelding van de auteur ofwel fictief gebruikt. Enige overeenkomsten met bestaande personen, levend of dood, berusten geheel op toeval.
Jacket image Copyright Isoga, used under license from Shutterstock.com.
INHOUD
HOOFDSTUK EEN
HOOFDSTUK TWEE
HOOFDSTUK DRIE
HOOFDSTUK VIER
HOOFDSTUK VIJF
HOOFDSTUK ZES
HOOFDSTUK ZEVEN
HOOFDSTUK ACHT
HOOFDSTUK NEGEN
HOOFDSTUK TIEN
HOOFDSTUK ELF
HOOFDSTUK TWAALF
HOOFDSTUK DERTIEN
HOOFDSTUK VEERTIEN
HOOFDSTUK VIJFTIEN
HOOFDSTUK ZESTIEN
HOOFDSTUK ZEVENTIEN
HOOFDSTUK ACHTTIEN
HOOFDSTUK NEGENTIEN
HOOFDSTUK TWINTIG
HOOFDSTUK EENENTWINTIG
HOOFDSTUK TWEEËNTWINTIG
HOOFDSTUK DRIEËNTWINTIG
HOOFDSTUK VIERENTWINTIG
HOOFDSTUK VIJFENTWINTIG
HOOFDSTUK ZESENTWINTIG
HOOFDSTUK ZEVENENTWINTIG
HOOFDSTUK ACHTENTWINTIG
HOOFDSTUK NEGENENTWINTIG
HOOFDSTUK DERTIG
HOOFDSTUK EENENDERTIG
HOOFDSTUK TWEEËNDERTIG
HOOFDSTUK DRIEËNDERTIG
HOOFDSTUK VIERENDERTIG
HOOFDSTUK EEN
Gwendolyn opende langzaam haar ogen. Ze zaten dichtgeplakt van het zand en het kostte al haar kracht. Ze kon ze maar een klein beetje open krijgen en ze zag een wereld die wazig was, vol met zonlicht. Ergens boven haar schenen de verblindende woestijnzonnen, ze creëerden een wereld die haar met wit verblindde. Gwen wist niet of ze dood of levend was – ze vermoedde het laatste.
Verblind door het licht was Gwen te zwak om haar hoofd naar links of rechts te draaien. Was dit zoals het was om dood te zijn, vroeg ze zich af.
Plotseling viel er een schaduw over haar gezicht. Ze knipperde en zag een zwarte kap boven haar die het gezicht van een klein wezen verstopte, gehuld in duisternis. Het enige wat Gwen kon zien waren de kraalachtige, gele ogen die op haar neerstaarden, haar onderzochten alsof ze een of ander verloren object was. Het maakte een vreemd piepend geluid en Gwen besefte dat het in een taal sprak die zij niet verstond.
Er klonk geschuifel van voeten en vanuit een kleine stofwolk verschenen er nog twee van deze wezens over haar heen. Hun gezichten waren bedekt met zwarte kappen, hun ogen gloeiden helderder dan de zon. Ze piepten, het leek alsof ze met elkaar aan het communiceren waren. Gwen kon niet zeggen wat voor wezens het waren en ze vroeg zich wederom af of ze levend was of dat dit allemaal een droom was. Was het nog één van die hallucinaties waar ze de laatste dagen in de woestijnhitte last van had?
Gwen voelde een por op haar schouder. Ze opende haar ogen weer en zag één van de wezens haar met zijn staf porren, waarschijnlijk om te kijken of ze nog levend was. Gwen wilde het geïrriteerd weg slaan – maar ze was zelfs daar te zwak voor. Toch verwelkomde ze de gewaarwording; hierdoor kreeg ze het gevoel dat ze misschien, heel misschien, toch levend was.
Gwen voelde plotseling lange, dunne klauwen die haar polsen en armen omwikkelden. Ze voelde dat ze opgetild werd en op een of ander kleed gehesen werd, waarschijnlijk een doek. Ze voelde hoe ze over de woestijngrond gesleept werd, achteruit glijdend onder de zon door. Ze had geen idee of ze naar haar dood toe gesleept werd, maar ze was te zwak om er zich zorgen om te maken. Ze keek omhoog en zag de wereld langs haar heen gaan, de lucht stuiterde, de zonnen als altijd gloeiend heet en glanzend. Ze had zich in haar hele leven nog nooit zo zwak of uitgedroogd gevoeld; iedere ademhaling voelde aan alsof ze vuur inademde.
Gwen voelde plotseling een koude vloeistof langs haar lippen lopen en ze zag één van de wezens over haar heen leunen en hij goot water uit een zak. Het kostte al haar energie alleen al om haar tong uit te steken. Het koude water druppelde langs haar keel en ze had het gevoel alsof ze vuur doorslikte. Ze had niet door dat haar keel zo droog was geworden.
Gwendolyn dronk gretig, opgelucht dat deze wezens in ieder geval vriendelijk waren. Het wezen stopte echter na een paar seconden met gieten en trok de zak terug.
“Meer,” probeerde Gwen te fluisteren – maar de woorden wilden er niet uit komen, haar stem nog te raspend.
Gwen werd weer verder gesleept en ze probeerde de energie op te brengen om vrij te komen, om uit te reiken en de zak te pakken, om al het water op te drinken wat erin zat. Maar ze had niet eens de energie om een arm op te tillen.
Gwen werd gesleept en gesleept, haar benen en voeten botsten tegen hobbels en rotsen onder haar en het leek eeuwig door te gaan. Na een poosje wist ze niet meer hoeveel tijd er voorbij was gegaan. Het voelde als dagen aan. Het enige geluid wat ze hoorde was de woestijnwind, die meer stof en hitte droeg.
Gwen voelde nog meer koud water op haar lippen en ze dronk dit keer meer, totdat het weggetrokken werd. Ze opende haar ogen een beetje verder en toen ze het wezen de zak weg zag trekken, realiseerde ze zich dat hij haar rustig voerde zodat ze niet te veel in één keer kreeg. Het water dat langs haar keel liep voelde dit keer niet zo ruw aan en ze voelde het vocht door haar aderen lopen. Ze besefte hoe hard ze dit nodig had.
“Alsjeblieft,” zei Gwen, “meer.”
In plaats daarvan goot het wezen wat water over haar gezicht en ogen, het koude water voelde zo verfrissend terwijl het langs haar hete huid liep. Het nam wat van het stof van haar oogleden weg en ze kon ze iets verder openen – genoeg om tenminste te zien wat er gebeurde.
Overal om haar heen zag Gwen meer van deze wezens, tientallen, ze schuifelden over de woestijngrond in hun zwarte mantels en kappen en ze spraken onderling met hun vreemde piepende stemmen. Ze keek ver genoeg om zich heen om te zien dat ze meer lichamen droegen en ze voelde zich enorm opgelucht toen ze de lichamen van Kendrick, Sandara, Aberthol, Brandt, Atme, Illepra, de baby, Steffen, Arliss, verschillende Zilver en Krohn zag – in totaal ongeveer een dozijn. Ze werden allemaal naast haar gesleept en Gwen zag niet of ze levend of dood waren. Op de manier waarop ze allemaal lagen, zo slap, kon ze alleen maar aannemen dat ze dood waren.
Haar hart zakte en Gwen bad tot God dat het niet zo was. Maar ze was pessimistisch. Wie kon het uiteindelijk daar overleefd hebben? Ze was er nog niet eens helemaal zeker van dat zij het had overleefd.
Terwijl ze verder gesleept werd, sloot Gwen haar ogen. En toen ze ze weer opende, besefte ze dat ze in slaap gevallen was. Ze wist niet hoeveel tijd er nog meer was verstreken, maar het was nu laat op de dag, de twee zonnen hingen laag in de lucht. Ze werd nog steeds voortgesleept. Ze vroeg zich af wie deze wezens waren; ze nam aan dat het woestijn nomaden waren, misschien een stam die op de een of andere manier hier konden overleven. Ze vroeg zich af hoe ze haar hadden gevonden, waar ze haar naartoe brachten. Aan de ene kant was ze zo dankbaar dat ze haar leven hadden gered; aan de andere kant, wie weet waar ze haar naartoe brachten om haar te doden? Om een maaltijd voor de stam te worden?
Hoe dan ook, ze was te zwak en te vermoeid om er iets aan te doen.
Gwen opende haar ogen, ze wist niet hoeveel later, opgeschrokken door een ruisend geluid. Eerst klonk het als een doornstruik die in de verte over de woestijngrond wervelde. Maar toen het geluid harder werd, aanhoudender, wist ze dat het iets anders was. Het klonk als een zandstorm. Een razende, aanhoudende zandstorm.
Toen ze dichterbij kwamen en de mensen die haar droegen zich omdraaiden, keek Gwen om zich heen en had een uitzicht zoals ze nog nooit eerder had. Ze kreeg er een knoop van in haar maag, helemaal toen ze doorhad dat ze dichterbij kwamen. Misschien vijftien meter verderop was een muur van razend zand, hoog in de lucht oprijzend, zo hoog dat ze niet kon zien of er een einde aan kwam. De wind blies er met geweld doorheen, net een constante tornado en het zand draaide gewelddadig door de lucht, zo dik dat ze er niet doorheen kon kijken.
Ze gingen recht op deze muur van razend zand af, het geluid was oorverdovend en ze vroeg zich af waarom. Het leek erop alsof ze een onmiddellijke dood tegemoet gingen.
“Omdraaien!” probeerde Gwen te zeggen.
Maar haar stem was te schor, te zwak om gehoord te worden, helemaal door de wind heen. Ze twijfelde of ze naar haar luisterden, zelfs als ze haar gehoord hadden.
Toen ze de wervelende zandmuur naderden voelde Gwen hoe het zand langs haar huid schraapte. Plotseling kwamen er twee wezens naar haar toe en bedekten haar met een lang, zwaar laken, ze bedekten haar lichaam en haar gezicht. Ze besefte dat ze haar beschermden.
Een moment later zat Gwen midden in een gewelddadige muur van wervelend zand.
Toen ze erin gingen was het geluid zo hard, dat Gwen het gevoel had dat ze doof werd en ze vroeg zich af hoe ze dit konden overleven. Gwen besefte onmiddellijk dat het kleed wat haar bedekte haar redde, het beschermde haar gezicht en huid zodat het niet door de razende zandmuur uiteen werd gescheurd. De nomaden liepen door, hun hoofden laag tegen de zandmuur, zoals ze als vele keren eerder hadden gedaan. Ze trokken haar er doorheen en terwijl het zand overal om haar heen door raasde, vroeg Gwen zich af of er ooit een einde aan zou komen.
Toen kwam er eindelijk stilte. Heerlijke, heerlijke stilte zoals ze nog nooit eerder had gehoord. Twee nomaden haalden het kleed van haar af en Gwen zag dat ze door de zandmuur heen gekomen waren, dat ze aan de andere kant tevoorschijn waren gekomen. Maar aan de andere kant van wat? vroeg ze zich af.
Eindelijk stopte het slepen en toen werden alle vragen van Gwen beantwoord. Ze legden haar voorzichtig neer, en daar lag ze, bewegingloos, omhoogkijkend naar de lucht. Ze knipperde een paar keer en probeerde het uitzicht te bevatten.
Langzaam kwam het uitzicht in beeld. Ze zag een onmogelijke hoge muur van rotsen, honderden meters de wolken inklimmend. De muur strekte zich in alle richtingen uit en verdween in de horizon. Bovenaan deze torenhoge kliffen zag Gwen bolwerken, vestingwerken en, er bovenop, duizenden ridders met harnassen die schitterden in de zon.
Ze begreep het niet. Hoe konden ze hier zijn? vroeg ze zich af. Ridders, midden in de woestijn? Waar hadden ze haar naartoe gebracht?
Plotseling, met een schok wist ze het. Haar hart begon sneller te kloppen toen ze besefte dat ze het gevonden hadden, dat ze het gehaald hadden, helemaal de Grote Woestenij over.
Het bestond uiteindelijk toch.
De Tweede Ring.
HOOFDSTUK TWEE
Engel voelde hoe ze door de lucht viel toen ze naar beneden dook met haar hoofd eerst, naar het razende water van de roerige zee. Ze kon het lichaam van Thorgrin nog steeds onder het water zien, slap en het zonk iedere seconde dieper. Ze wist dat hij binnen enkel seconden dood kon zijn en dat, als ze niet van het schip af was gedoken, hij zeker geen enkele kans had om te overleven.
Ze was vastbesloten hem te redden – zelfs als het haar leven kostte, zelfs als ze samen met hem zou sterven. Ze begreep het niet echt, maar ze voelde een hechte band met Thor, al sinds het moment dat ze elkaar voor het eerst ontmoetten op haar eiland. Hij was de enige die ze ooit had ontmoet die niet bang was voor haar melaatsheid, die haar – ondanks dat – knuffelde, die naar haar keek als een normaal persoon, en die zich nog geen enkele keer van haar had teruggetrokken. Ze had het gevoel alsof ze hem iets schuldig was, ze voelde een intense loyaliteit jegens hem en ze zou haar leven voor hem opofferen, wat de prijs ook was.
Engel voelde hoe haar huid door het ijskoude water doorboord werd toen ze onderdook. Het voelde als een miljoen dolken die haar huid doorboorden. Het was zo koud dat ze schrok en ze hield haar adem in toen ze onderdook, dieper en dieper. Ze opende haar ogen in het duistere water en zocht naar Thorgrin. Ze kon hem amper in de duisternis zien, hij zonk dieper en dieper, en ze schopte hard, telkens weer, en met gebruik van haar neerwaarts kracht kreeg ze net zijn mouw te pakken.
Hij was zwaarder dan ze dacht. Ze sloeg haar beide armen om hem heen, draaide zich om en schopte wild. Ze gebruikte al haar kracht om te voorkomen dat ze zonken en in plaats daarvan omhoog stegen. Engel was niet groot en ze was niet sterk, maar ze had tijdens het opgroeien heel snel door dat haar benen sterker waren dan haar bovenlichaam. Haar armen waren zwak van de melaatsheid, maar haar benen waren haar gave, sterker dan die van een man. En ze gebruikte ze nu, schoppend voor haar leven, naar boven zwemmend richting het oppervlak. Als er één ding was wat ze geleerd had tijdens het opgroeien op een eiland, dan was het zwemmen.
Engel schopte zich uit de duistere diepte, hoger en hoger richting het oppervlak. Ze keek omhoog en zag zonlicht door de golven boven haar weerkaatsen.
Kom op! dacht ze Nog maar een paar meter!
Uitgeput en niet in staat nog veel langer haar adem in te houden, dwong ze zichzelf nog harder te schoppen – en met een laatste schop kwam ze aan het oppervlak.
Engel kwam happend naar adem boven water en ze bracht Thor met zich mee, haar armen om hem heen geslagen en ze gebruikte haar benen om ze drijvende te houden, schoppend en schoppend hield ze zijn hoofd boven water. Hij leek nog steeds bewusteloos en ze was bang dat hij was verdronken.
“Thorgrin!” schreeuwde ze. “Wordt wakker!”
Engel greep hem van achteren vast, wikkelde haar armen strak om zijn buik en trok in één keer naar haar toe, telkens weer, net als ze één van haar melaatse vrienden het had zien doen toen een andere vriend verdronk. Ze deed het nu, trok aan zijn middenrif en haar kleine armen trilden.
“Alsjeblieft, Thorgrin,” huilde ze. “Alsjeblieft, leef! Leef voor mij!”
Engel hoorde ineens een bevredigende hoest, gevolg door het uitbraken van water en ze was opgelucht toen ze zich realiseerde dat Thor teruggekomen was. Hij braakte al het zeewater uit terwijl hij zijn longen pijnigde, alsmaar hoestend. Engel werd overspoeld door opgeluchtheid.
Beter nog, Thor leek bij bewustzijn. De hele beproeving leek hem eindelijk uit zijn diep sluimering gehaald te hebben. Ze hoopte dat hij misschien zelfs sterk genoeg zou zijn om deze mannen van zich af te slaan en ergens heen te ontsnappen.
Engel was nog niet klaar met de gedachte toen ze plotseling een zwaar touw op haar hoofd voelde, het viel uit de lucht en slokte haar en Thorgrin compleet op.
Ze keek omhoog en zag de moordenaars aan de rand van het schip over ze heen staan, op ze neer kijkend en ze grepen het andere eind van het touw en rukten het omhoog. Ze werden als vissen opgehesen. Engel worstelde, sloeg tegen het touw aan en ze hoopte dat Thor het ook zou doen. Maar terwijl hij hoestte, lag Thor er nog steeds slap bij, en ze kon zien dat hij duidelijk nog niet de kracht had om zich te verdedigen.
Engel voelde hoe ze langzaam de lucht opgehesen werden, hoger en hoger. Het water droop van het net, terwijl de piraten ze dichterbij trokken, terug naar het schip.
“NEE!” gilde ze en sloeg om haar heen, proberend vrij te komen.
Een moordenaar hield een lange ijzeren haak uit, greep het net en trok ze met één krachtige ruk naar het dek.
Ze zwaaiden door de lucht, de koorden werden doorgesneden en Engel voelde hoe ze viel en hard op het dek terecht kwam. Ze viel zeker drie meter en tuimelde. Engel’s ribben deden pijn van de klap en ze sloeg tegen het touw aan, probeerde los te komen.
Maar het had geen zin. Binnen enkele tellen sprongen de piraten bovenop ze, hielden haar en Thorgrin neer en trokken ze eruit. Engel voelde hoe meerdere ruwe handen haar vastgrepen en hoe aan polsen achter haar rug met grof touw werden vastgebonden terwijl ze op haar voeten meegesleurd werd, drijfnat. Ze kon zich zelfs niet bewegen.
Engel keek achterom, ze was bezorgd om Thorgrin en ze zag dat hij ook vastgebonden werd. Hij was nog niet bij, hij was meer in slaap dan wakker. Ze werden samen over het dek heen gesleurd, te snel, Engel struikelde onderweg.
“Dit zal je leren om te proberen van ons weg te komen,” snauwde een piraat.
Engel keek op en zag dat voor haar een houten deur naar het benedendek geopend werd en ze staarde in de duisternis van het ruim. Het volgende dat ze wist was dat zij en Thor door de piraten erin gegooid werden.
Engel voelde hoe ze tuimelde terwijl ze met haar hoofd naar beneden in de duisternis vloog. Ze stootte hard haar hoofd op de houten vloer, met haar gezicht en voelde het gewicht van Thor’s lichaam op haar terecht komen. Ze rolden beiden de duisternis in.
De houten deur naar het dek sloeg boven dicht, blokkeerde al het licht en werd toen met een zware ketting afgesloten. Ze lag daar, ze ademde luid in de duisternis, ze vroeg zich af waar de piraten haar ingegooid hadden.
Aan het eind van het ruim viel er plotseling zonlicht naar binnen en ze zag dat de piraten een houten luik hadden geopend, bedekt met ijzeren tralies. Meerdere gezichten kwamen erboven tevoorschijn, spottend, sommigen spugend, voordat ze wegliepen. Voordat ze dit luik dicht sloegen, hoorde Engel een geruststellende stem in de duisternis.
“Het is in orde. Je bent niet alleen.”
Engel schrok, verrast en opgelucht om een stem te horen. En terwijl ze zich omdraaide, was ze geschokt en opgetogen om al haar vrienden in de duisternis te zien zitten, allemaal met hun handen achter hun rug gebonden. Reece en Selese, Elden en Indra, O’Connor en Matus zaten daar, allemaal gevangen, maar levend. Ze was er zo zeker van dat ze op zee gedood waren en ze werd overspoeld met opgeluchtheid.
Maar ze kreeg ook een voorgevoel: als al deze grote krijgers gevangen genomen waren, dacht ze, wat voor kans had een ieder van hen om hier levend uit te komen?