Tasuta

De Wonderen van den Antichrist

Tekst
iOSAndroidWindows Phone
Kuhu peaksime rakenduse lingi saatma?
Ärge sulgege akent, kuni olete sisestanud mobiilseadmesse saadetud koodi
Proovi uuestiLink saadetud

Autoriõiguse omaniku taotlusel ei saa seda raamatut failina alla laadida.

Sellegipoolest saate seda raamatut lugeda meie mobiilirakendusest (isegi ilma internetiühenduseta) ja LitResi veebielehel.

Märgi loetuks
Šrift:Väiksem АаSuurem Aa

Hij antwoordde haar niet dadelijk, maar beet zich op de lippen om zich niet te overijlen.

„Laat mij eens met u spreken, donna Micaela,” zei hij ten slotte. „Laat mij het u eens verklaren.”

En hij trok zijn gelaat in een plooi van geduld, en verklaarde haar het socialisme, zoo duidelijk en eenvoudig, dat een kind het had kunnen begrijpen.

Doch het was er verre van, dat zij hem kon volgen. Misschien had zij het wel gekund, maar zij wilde niet. Zij wilde juist nu niet hooren spreken over het socialisme.

’t Was haar zoo vreemd geweest, toen zij hem nu weer zag. De grond was begonnen te trillen onder haar voeten en een heerlijk en gelukzalig gevoel had haar doorstroomd en haar geheel vervuld.

„Mijn God, daar is hij dien ik lief heb,” zei zij tot zich zelf. „Hij is het werkelijk.”

Voordat zij hem gezien had, wist zij heel goed wat zij tot hem zou zeggen. Zij zou hem teruggebracht hebben tot het geloof zijner jeugd.

Zij zou hem bewezen hebben, dat deze nieuwe leer afschuwelijk en gevaarlijk was. Maar toen kwam de liefde en die maakte haar dom en verward.

Zij kon hem niets antwoorden. Zij was slechts verbaasd, dat hij zoo spreken kon.

En zij vond hem nog veel schooner dan vroeger. Nooit tevoren was zij zoo verward geweest, als zij hem zag. Nooit had hij zulk een indruk op haar gemaakt. Of kwam het, omdat hij nu een vrije sterke man was geworden? Zij werd bang, toen zij voelde hoeveel macht hij over haar had.

Zij waagde het niet hem tegen te spreken. Zij durfde niet eens spreken om niet in tranen uit te barsten. En indien zij gewaagd had te spreken, dan zou zij wel niet over politiek gesproken hebben.

Zij zou hem verteld hebben, wat zij gedacht had op den dag, dat de klokken luidden. Of zij zou hem gesmeekt hebben zijn hand te mogen kussen. Zij zou hem hebben willen zeggen hoe zij van hem gedroomd had. Zij zou hem gezegd hebben, dat indien zij hem niet had bezeten om van te droomen, zij het leven niet uitgehouden had.

Zij zou hem verzocht hebben zijn hand te mogen kussen uit dankbaarheid, omdat hij haar het leven geschonken had in al deze jaren.

Indien er geen oproer zou komen, waarom sprak hij dan over socialisme? Wat ging het socialisme hun aan, die rustig zaten in donna Elisa’s ouden tuin? Zij keek door een kronkelend tuinpad. Luca had houten bogen aan beide zijden geplaatst en langs deze slingerden zich nu guirlandes van lichte rozen, vol kleine knoppen en geurende bloemen. Men was altijd verwonderd, waar men zou komen als men door dit pad ging. En men kwam bij een kleinen, verweerden amor. De oude Luca verstond die zaken beter dan Gaetano. Terwijl zij daar zoo zaten, ging de zon onder en de Etna kleurde zich rozerood. Het was alsof de Etna bloosde van toorn over hetgeen in donna Elisa’s tuin geschiedde. Het was gewoonlijk bij zonsondergang, wanneer de Etna stralend rood was, dat zij aan Gaetano had gedacht.

Het was alsof zij beiden op hem gewacht hadden. En zij beiden hadden gedroomd hoe het zou zijn als Gaetano terugkwam. Zij had slechts gevreesd dat hij al te vurig en te onstuimig zou zijn. En nu sprak hij slechts over deze afschuwelijke socialisten, die zij haatte en vreesde.

Hij sprak zeer lang. Zij zag hoe de Etna verbleekte en bronsachtig bruin werd en toen kwam de duisternis. Zij wist dat de maan zou schijnen. En zij zat onbeweeglijk stil en hoopte op de maneschijn. Zelf kon zij niets meer doen. Zij was volkomen in zijn macht. Maar toen de maneschijn kwam, hielp die haar ook niet. Gaetano bleef slechts doorspreken over kapitalisten en arbeiders.

Toen meende ze dat er slechts één verklaring voor te vinden was. Hij had haar niet meer lief.

Plotseling viel haar iets in. Het was acht dagen geleden, dezelfde dag, dat Gaetano thuis kwam. Toen was zij in Giannita’s kamer gekomen, maar zij had zoo zacht geloopen, dat Giannita haar niet had gehoord.

Zij had Giannita toen als in vervoering met uitgestrekte armen en naar boven gewend gelaat zien staan. En in haar handen hield zij een portret. Nu eens bracht zij het aan haar lippen en kuste het, dan weer hief zij het boven haar hoofd om er in verrukking naar op te zien.

’t Was een portret van Gaetano geweest.

Toen donna Micaela dit had gezien, had zij zich zacht teruggetrokken, gelijk zij gekomen was. En zij had slechts gedacht, dat het jammer was voor Giannita, dat zij Gaetano liefhad. Maar nu Gaetano slechts sprak over het socialisme, moest zij daaraan denken.

Nu begon zij te gelooven, dat Gaetano ook Giannita liefhad. Zij herinnerde zich, dat zij vrienden der jeugd waren. Misschien had hij haar reeds lang liefgehad, misschien was hij teruggekomen om met haar te trouwen.

Donna Micaela kon niets zeggen, zij had geen recht zich te beklagen. Het was nauwlijks een maand geleden sedert zij Gaetano geschreven had, dat het niet goed was dat hij haar liefhad.

Hij boog zich nu tot haar over, keek haar in de oogen, en dwong haar eindelijk te luisteren, naar wat hij zei.

„Ge zult begrijpen, donna Micaela, ge moet het begrijpen. Wat wij hier in het Zuiden noodig hebben, is een wedergeboorte, een herschepping, zooals het Christendom was in zijn tijd. Naar boven de slaven, naar beneden de heeren! Een ploeg, die nieuwe aardlagen opwerpt! Wij moeten in nieuwe aarde zaaien, de oude grond is uitgeput. De oude aardlaag draagt slechts zwakke, ellendige planten. Laat de grondaarde voor den dag komen en ge zult iets geheel anders zien!

„Zie, donna Micaela, hoe komt het dat het socialisme nog leeft, dat het niet vernietigd is? Omdat het met een nieuwe leuze gekomen is. „Denk aan de aarde”, zegt het, evenals het Christendom met de leuze kwam:

– „Denk aan den hemel.”

„Zie om u heen! Zie naar de aarde, is die niet alles wat wij bezitten? Laat ons dan het leven hier zóó inrichten dat wij gelukkig worden. Waarom, o waarom heeft men vroeger niet zoo gedacht? Omdat wij ons te veel bezighielden met het leven hiernamaals. Laat ons verlost zijn van dat hiernamaals.

„De aarde, de aarde, donna Micaela! Ach, wij socialisten, wij hebben haar lief. Wij aanbidden de heilige aarde, die arme, verachte moeder, die rouw draagt, omdat haar kinderen naar den hemel willen opstijgen.

„Geloof mij, donna Micaela,” zei hij, „de nieuwe leer zal in zeven jaren verspreid zijn. Als de nieuwe eeuw aanbreekt, zal zij over de geheele aarde heerschen. Dan zullen de martelaars hun bloed voor haar geofferd hebben, dan zullen de apostelen gesproken hebben, dan zal schare na schare tot haar overgegaan zijn. Wij, de echte zonen der aarde, zullen de overwinnaars zijn. En zij zal zich in al haar schoonheid aan onze blikken vertoonen. Zij zal ons genot, gezondheid, kennis en schoonheid geven.”

Gaetano’s stem begon te trillen, en tranen kwamen in zijn oogen. Hij ging naar den rand van het terras en strekte de armen uit als wilde hij de door de maan beschenen aarde omvatten.

„Gij zijt zoo verblindend schoon,” zei hij, „zoo verblindend schoon.”

En donna Micaela meende gedurende een oogenblik zijn smart mee te gevoelen over de verschrikking, die verborgen was onder dit uiterlijk omhulsel van schoonheid. Zij zag het leven met al zijn ellende en lijden, gelijk een modderige beek vol verpestende onreinheden, zich slingeren door die schitterende wereld van schoonheid.

„En niemand kan van u genieten,” zei Gaetano, „niemand kan het wagen van u te genieten. Ge zijt ongetemd en vol nukken en boosaardigheid. Gij zijt de onzekerheid en het toeval, gij zijt het berouw en de kwelling, gij zijt de zonde en de schande, gij zijt het dwangbuis, dat wij willen verbreken, gij zijt alles wat de verschrikking vormt, omdat de menschen u niet beter hebben willen maken.”

„Maar uw dag zal komen,” zei hij jubelend. „Eens zullen ze allen met liefde tot u komen. Ze zullen zich niet aan een droom vastklampen, die niets geeft, noch iets vermag.”

Zij viel hem plotseling in de rede.

Zij begon hem al meer en meer te vreezen.

„Het is dus waar, dat het u niet goed gegaan is in Engeland?”

„Wat meent ge?”

„Men zegt dat de groote meester, tot wien miss Tottenham u zond, gezegd heeft, dat gij – ”

„Wat heeft hij gezegd?”

„Dat gij en uw beelden in Diamante pasten, maar nergens anders.”

„Wie zegt dat?”

„Men gelooft dat, omdat gij zoo veranderd zijt.”

„Omdat ik nu socialist ben?”

„Waarom zoudt ge dat zijn, indien het u goed ging?”

„O, waarom…? Ge weet dus niet,” vervolgde hij lachend, „dat mijn meester in Engeland zelf een socialist is. Ge weet niet dat hij mij zelf deze leer verkondigd heeft – ”

Hij zweeg plotseling en vervolgde de woordenwisseling niet. Hij ging naar de bank waar hij gezeten had toen zij kwam en nam het beeld. Dat reikte hij donna Micaela.

’t Was als wilde hij zeggen: „Zie nu zelf of gij gelijk hebt.”

Zij hield het in den maneschijn. Het was een Mater Dolorosa van zwart marmer. Dat kon zij duidelijk zien. Zij kon het ook herkennen. Het beeld droeg haar eigen gelaatstrekken. Een oogenblik bracht dit haar in verrukking. In het volgende werd zij door ontzetting aangegrepen. Hij een socialist, hij, die niet geloofde, waagde het een Madonna te scheppen! En hij had het beeld haar trekken gegeven. Hij sleepte haar mede in zijn zonde!

„Ik heb dit beeld voor u gemaakt, donna Micaela,” zei hij.

O, indien het beeld van haar was! Zij wierp het over de balustrade. Het stiet tegen den steilen bergwand, viel al dieper, rukte steenen los en sloeg zich zelf te pletter. Eindelijk hoorde men het in den Simeto neerploffen.

„Met welk recht schept gij Madonna’s?” vroeg zij Gaetano.

Hij stond zwijgend. Zóó had hij donna Micaela nog nooit te voren gezien.

In hetzelfde oogenblik dat zij tegen hem streed, was zij groot en statig geworden. De schoonheid, die bij haar altijd kwam en ging als een onrustige gast, troonde nu op haar gelaat. Zij zag er koud en ongenaakbaar uit, een vrouw, verleidelijk om te overtuigen en te winnen.

 

„Gij gelooft dus nog aan God, daar ge Madonna’s beitelt?” vroeg zij.

Hij haalde heftig adem. Nu was het alsof hij verlamd was. Hij was zelf een geloovige geweest. Hij wist hoe diep hij haar gegriefd had. Hij zag dat hij haar liefde verspeeld had. Hij had een vreeselijke, ondempbare kloof tusschen hen gelegd.

Hij moest spreken, moest haar winnen voor zijn overtuiging.

Hij begon te spreken, maar zwak en stamelend.

Ze luisterde stil. Toen viel zij hem medelijdend in de rede.

„Hoe zijt ge zoo geworden?”

„Ik dacht aan Sicilië,” zei hij ontwijkend.

„Gij dacht aan Sicilië,” herhaalde zij nadenkend.

„En waarom kwaamt gij thuis?”

„Ik kwam terug om een oproer te verwekken.”

’t Was alsof ze over een ziekte spraken, een verkoudheid, die hij zich op den hals gehaald had, waarvan hij na een paar dagen genezen zou zijn.

„Ge kwaamt dus thuis om ons in het verderf te storten,” zei ze streng.

„Zooals gij wilt, zooals gij wilt,” zei hij ootmoedig.

„Gij kunt het immers zoo noemen. Zooals het nu loopt, hebt ge zeker gelijk het zoo te noemen. O, indien men mij geen onjuiste mededeelingen gedaan had, zoodat ik niet een week te laat was gekomen! Is het niet juist iets voor ons Sicilianen om ons door de regeering te laten verhinderen in onze plannen?

„Toen ik hier kwam waren alle leiders reeds gearresteerd en het eiland bezet door veertigduizend man. Alles is voorbij!”

Het klonk zoo droevig leeg, toen hij zei: „alles is voorbij.” En om der wille van dit plan, dat tot niets werd, had hij zijn geluk verspeeld. Zijn beginselen en principes schenen hem nu louter spinnewebben, waarin hij gevangen was geweest. Hij wilde zich losrukken om haar te naderen. Zij was het eenige dat hij bezat. Zoo had hij het ook vroeger gevoeld. En nu kwam dat gevoel terug. Zij was zijn eenige schat in de wereld.

„Ze strijden vandaag in Paterno.”

„Dat is slechts een twist bij de stadspoort,” zei hij. „Dat beteekent niets. Indien ik slechts den geheelen Etna had kunnen aansteken, den geheelen stedenkrans rondom den berg. Dan zou men ons begrepen hebben, dan zou men naar ons geluisterd hebben. Nu schiet men slechts enkele boeren dood om eenige honderden hongerige monden minder te hebben. Men scheldt ons niets kwijt.”

Hij rukte aan zijn spinneweb. Kon hij het wagen tot haar te gaan, haar te zeggen, dat dit alles hem onverschillig was? Hij behoefde immers niet aan politiek te denken, hij was toch kunstenaar, hij was vrij en hij wilde haar bezitten.

Op dit oogenblik was het alsof de lucht beefde.

Een schot dreunde door den nacht, toen nog één en nog één.

Zij naderde hem en greep hem bij den pols.

„Is dit het oproer?” vroeg zij.

Schot op schot dreunde door de lucht. Toen hoorde men geschreeuw en geroep van menschen, die door de straten stormden.

„Het is het oproer! het moet het oproer zijn!”

„Leve het socialisme!”

Jubelend kwam het geloof aan zijn zaak weer terug. Haar zou hij ook daarvoor winnen. Vrouwen hadden nog nooit geweigerd den overwinnaar te behooren.

Ze haastten zich beiden zonder een woord te spreken naar de tuinpoort. Daar begon Gaetano te vloeken en te roepen, hij kon er niet uitkomen. Er was geen sleutel in het slot. Hij was opgesloten.

Hij keek rond. Aan drie zijden waren er hooge muren en aan de vierde gaapte de afgrond. Er bestond geen uitweg voor hem. Maar van de straat klonk een vreeselijk tumult; menschen, die schreeuwden en riepen, en schoten die dreunden. En men hoorde hen brullen: Leve de vrijheid, leve het socialisme!

Gaetano wierp zich tegen de poort, en ook hij brulde bijna, hij was gevangen, hij kon er niet bij zijn.

Donna Micaela volgde hem zoo vlug zij slechts kon. Nu zij hem had hooren spreken, dacht zij er niet meer aan, hem terug te houden.

„Wacht slechts, wacht slechts,” riep zij. „Ik ben het, die den sleutel uit het slot heb genomen.”

„Gij, gij?” zei hij.

„Ja, ik nam hem er uit, toen ik kwam. Het viel mij in, dat ik u hier opgesloten kon houden, indien gij oproer wildet maken. Ik wilde u redden.”

„Welk een dwaasheid!” zei hij en rukte haar den sleutel uit de hand.

Terwijl hij naar het sleutelgat zocht, had hij nog tijd iets te zeggen.

„Waarom wilt gij mij nu niet meer redden?”

Zij gaf geen antwoord.

„Misschien opdat uw God gelegenheid zal hebben mij in het verderf te storten?”

Zij zweeg nog steeds.

„Waagt gij het niet mij voor Zijn toorn te beschutten?”

„Neen, dat waag ik niet,” zei ze zacht.

„Gij geloovigen zijt vreeselijk,” zei hij.

Hij voelde dat zij hem losliet. Het trof hem diep en het ontnam hem den moed, dat zij geen enkele poging deed om hem tegen te houden.

Hij draaide den sleutel heen en weer zonder het slot te kunnen openen, verlamd doordat zij daar zoo bleek en koud achter hem stond.

Toen voelde hij plotseling haar armen om zijn hals en haar lippen, die de zijne zochten.

In hetzelfde oogenblik vloog de poort open en ijlde hij weg. Hij wilde haar kussen niet, die hem slechts aan den dood wijdden. In haar oud geloof scheen zij hem huiveringwekkend als een lijk. Als een vluchteling snelde hij heen.

XI.
Het feest van San Sebastiaan

Toen Gaetano weg was, stond donna Micaela nog langen tijd in donna Elisa’s tuin. Zij stond daar als versteend en kon voelen noch denken.

Toen ontwaakte de gedachte plotseling in haar, dat zij en Gaetano niet alleen op de wereld bestonden. Zij dacht aan haar zieken vader, dien zij gedurende zoo vele uren geheel vergeten had.

Ze ging door de poort naar de corso, die eenzaam en verlaten lag. De schoten en het geschreeuw klonken zeer ver weg en zij zei tot zichzelf, dat er zeker bij de Porta Etnea gestreden werd.

Heldere maneschijn gleed over den gevel van het zomerpaleis en het verbaasde haar, dat op dezen tijd en in dezen nacht de balkondeuren wijd openstonden en dat de vensterluiken niet gesloten waren. En nog meer was zij verbaasd dat de poort openstond en de winkeldeur ook niet gesloten was.

Toen zij door het poortgewelf ging, zag zij daar den ouden poortwachter Piero niet. De lantaarn was niet opgestoken en geen mensch was er te zien op den binnenhof.

Ze ging de trap op naar de galerij, haar voet stiet tegen iets hards. Het was een kleine bronzen vaas, die anders in de muziekzaal stond. Een paar schreden verder vond zij een mes.

Het was een scherp geslepen mes gelijk een dolk. Toen zij het opnam, vielen een paar donkere druppels van de punt. Zij begreep dat het bloed moest zijn.

En eveneens begreep zij, dat hetgeen zij den ganschen herfst gevreesd had, nu geschied was. Bandieten waren in het zomerpaleis gedrongen om het te plunderen.

En allen, die vluchten konden, waren gevlucht, maar haar vader, die zijn bed niet kon verlaten, zou nu zeker vermoord zijn.

Ze kon onmogelijk weten of de roovers nog in haar huis waren. Maar nu zij midden in het grootste gevaar was, verdween haar angst en zij haastte zich verder zonder er aan te denken, dat zij alleen en weerloos was.

Zij ging door de galerij en kwam in de muziekzaal. Daar vielen breede strepen maanlicht over den vloer en midden in een dezer strepen lag een mensch onbeweeglijk uitgestrekt.

Donna Micaela boog zich over dit onbeweeglijke lichaam.

Het was Giannita. Zij was vermoord, zij had een diepe gapende wonde aan den hals.

Donna Micaela legde het lichaam terecht, kruiste haar de handen over de borst en sloot haar de oogen.

Zij kreeg bloed aan haar handen en toen zij dit lauwe kleverige bloed voelde, begon zij te schreien.

„Ach mijn goede, beminde zuster,” zei zij luide, „het is uw jong leven dat weggevloeid is met dit bloed. Gedurende uw gansche leven hebt ge mij liefgehad en nu hebt ge uw bloed geofferd, om mijn huis te beschermen. Is het tot straf voor mijn hardheid, dat God u van mij heeft genomen?

„Is het omdat ik u niet gunde dengene te beminnen, dien ik liefhad? Zijt gij daarom van mij gegaan?

„Ach zuster, zuster, kondt gij mij niet minder hard straffen?”

Zij boog zich voorover en kuste de doode op het voorhoofd. „Ge gelooft het niet,” zei zij. „Ge weet dat ik u altijd trouw ben geweest. Ge weet dat ik u heb liefgehad.”

Toen herinnerde zij zich dat de doode nu niet meer op de aarde vertoefde en zij niet meer behoefte had aan betuigingen van vriendschap en berouw.

En zij deed een paar gebeden bij het lijk, omdat het eenige, dat zij voor haar zuster doen kon, was met vrome gedachten den vluchtenden geest op zijn tocht naar God te steunen.

Daarna ging zij verder, niet meer bevreesd voor iets, dat haar zelf kon treffen, maar in een onbeschrijflijken angst voor hetgeen haar vader wedervaren was.

Toen zij eindelijk door de lange zalen in de praalwoning kwam, en vóór de deur stond van de ziekenkamer, zochten haar handen lang naar het slot en toen zij het gevonden had, ontbrak haar de kracht om den sleutel om te draaien.

Toen riep haar vader van uit zijn kamer wie daar was.

Nu zij zijn stem hoorde en begreep dat hij leefde, had zij het gevoel alsof alles in haar trilde en brak, en het vermogen verloor haar te dienen. Haar hart en verstand hielden tegelijk op te werken en haar spieren konden haar niet langer staande houden. Zij dacht nog, dat dit het gevolg was van de vreeselijke spanning waarin zij verkeerd had. En met een eigenaardig gevoel van verlichting zonk zij in een langdurige bezwijming.

Donna Micaela ontwaakte tegen den volgenden morgen uit haar onmacht. Toen was er veel voorgevallen.

De bedienden waren te voorschijn gekomen uit hun schuilplaatsen en hadden donna Elisa gewaarschuwd. Zij had het beheer over het verlaten paleis genomen, en om de politie gezonden, zij had de witte broeders laten komen. En dezen hadden het lijk van Giannita gedragen naar haar moeders huis.

Toen donna Micaela ontwaakte, lag ze op een sofa in een vertrek naast haar vaders kamer. Niemand was bij haar, maar daarbinnen hoorde zij donna Elisa spreken.

„Mijn zoon en mijn dochter,” zei donna Elisa snikkend. „Ik heb mijn zoon zoowel als mijn dochter verloren.”

Donna Micaela trachtte zich op te richten, maar zij kon niet. Haar lichaam lag nog in een verstijving, hoewel haar ziel reeds ontwaakt was.

„Cavaliere, cavaliere,” zei donna Elisa „kunt gij het begrijpen? Bandieten van den Etna sluipen in de stad, zij schieten op het tolkantoor en roepen: „Leve het socialisme!” En dat doen zij slechts om de menschen van de straat te jagen en de karabiniers te lokken bij de Porta Etnea. Geen enkele man van Diamante was er bij. Het zijn bandieten, die dit plan slechts beraamd hebben om te plunderen bij miss Tottenham en bij donna Micaela, bij twee vrouwen, cavaliere!

„Wat moeten die heeren officieren, die in den krijgsraad zitten, toch gedacht hebben? Geloofden zij dat Gaetano samenspande met de bandieten? Zagen zij dan niet dat hij een edelman was, een echte Alagona, een kunstenaar? Hoe hebben ze hem kunnen veroordeelen?”

Donna Micaela luisterde met ontzetting, maar zij trachtte zich in te spreken, dat zij nog droomde.

Ze hoorde opnieuw hoe Gaetano haar vroeg of zij hem aan God offerde. En weer meende zij te antwoorden, dat zij dat deed. Nu droomde zij hoe het zou zijn, indien hij werkelijk gevangen was genomen.

„Wat is dit toch voor een ongeluksnacht?” zei donna Elisa. „Wat is het toch, dat in de lucht zweeft en de menschen verward en waanzinnig maakt?

„Ge kent Gaetano, cavaliere. Hij is immers altijd heftig en vurig geweest, maar hij was toch niet zonder verstand, hij kon zich toch altijd wel beheerschen. Maar hedennacht werpt hij zich den vijand in de armen.

„Gij weet, dat hij oproer wilde maken, ge weet dat hij thuis was gekomen om oproer te verwekken. Toen hij nu hoort dat er geschoten wordt en dat men roept „Leve het socialisme” wordt hij wild en woest. Hij zegt tot zich zelf, dat dit het oproer is, en hij ijlt de straat op om er bij te zijn. En hij roept den ganschen tijd: „Leve het socialisme”, zoo hard hij slechts kan.

„En toen ontmoet hij een groote menige soldaten, een gansch leger. Want zij waren op weg naar Paterno maar hoorden het schieten in Diamante en trokken hier binnen om te zien wat er gaande was. En Gaetano kan geen soldatenmuts meer herkennen, hij gelooft dat het de oproerlingen zijn, hij meent in hen gezanten des hemels te zien, en hij stort zich in hun midden en laat zich zoo gevangennemen. En de soldaten, die even tevoren alle bandieten hadden opgevangen, terwijl zij met hun buit wegslopen, leggen nu ook de hand op Gaetano. En zij gaan verder door de stad en vinden alles rustig. Maar vóórdat zij wegtrekken, houden zij krijgsraad over hun gevangenen. En zij veroordeelen Gaetano tegelijk met de anderen, veroordeelen hem evenals hen, die inbraak gepleegd en vrouwen vermoord hebben.

 

„Hadden zij hun verstand niet verloren, cavaliere?”

Donna Micaela kon niet hooren wat haar vader antwoordde. Zij zelf wilde duizend vragen stellen, maar zij was nog verstijfd en kon zich niet verroeren. Zij zou willen weten of Gaetano doodgeschoten was.

„Wat bedoelden zij met hem te veroordeelen tot negen en twintig jaar gevangenisstraf?” vroeg donna Elisa.

„Gelooven zij dat hij of iemand, die hem liefheeft zoo lang kan leven?

„Hij is dood, cavaliere, dood voor mij, evenals Giannita.”

Donna Micaela had een gevoel alsof zij gebonden was met sterke ketenen, opdat zij niet zou kunnen ontvluchten. Dit was erger, vond zij, dan aan een schandpaal gebonden te zijn en gegeeseld te worden.

„’t Is al de vreugde van mijn ouderdom, die nu van mij is genomen,” klaagde donna Elisa.

„Giannita en Gaetano! Ik had altijd gedacht, dat deze twee nog eens een paar zouden worden. Zij zouden zoo goed bij elkaar gepast hebben, omdat beiden mijn kinderen waren en mij liefhadden. Waarvoor zal ik nu leven, nu ik niet langer jeugd om mij heen heb?

„Ik had het dikwijls zeer arm, toen Gaetano bij mij kwam en men zeide mij, dat ik minder zorg zou hebben, indien ik alleen was. Maar ik antwoordde: „Daar geef ik niets om, indien ik slechts jeugd om mij heen heb.” En ik hoopte, dat hij, als hij volwassen zou zijn, een jonge vrouw zou nemen en zij zouden kleine kinderen krijgen en ik zou nooit eenzaam behoeven te zitten als een onnut oud mensch.”

Donna Micaela moest er aan denken, dat zij Gaetano had kunnen redden, maar niet had gewild. Maar waarom had zij toch niet gewild? Dat scheen haar nu onbegrijpelijk. Zij begon bij zich zelf al de redenen op te sommen, die zij gehad had om hem zich in het verderf te laten storten. Hij was een godloochenaar en socialist en hij wilde oproer maken. En dit had opgewogen tegen al het andere, toen zij de tuinpoort voor hem opende. Deze redenen hadden ook opgewogen tegen haar liefde. Nu begreep zij dat niet. Het was alsof een schaal vol veeren had kunnen opwegen tegen een schaal vol goud.

„Mijn mooie jongen,” klaagde donna Elisa, „mijn mooie jongen. Hij was reeds een groot man daarginds in Engeland, en hij kwam thuis om ons arme Sicilianen te helpen. En nu hebben zij hem veroordeeld als een bandiet. Men zegt dat zij op het punt stonden hem dood te schieten, evenals zij dat de anderen gedaan hebben.

„Misschien was het beter geweest, cavaliere. ’t Ware beter hem op het kerkhof te weten, dan dat hij in de gevangenis versmacht. Hoe zal hij dat lijden kunnen dragen? Hij zal het niet kunnen uithouden, hij zal ziek worden, en spoedig sterven.”

Toen zij dit zei, rukte donna Micaela zich los uit haar verdooving en richtte zich op van de sofa. Zij wankelde door de kamer en kwam bij haar vader en donna Elisa, even doodsbleek als de vermoorde Giannita.

Zij was zoo zwak, dat zij het niet waagde te loopen, maar bij de deur bleef staan en tegen den deurpost leunde.

„Hier ben ik,” zei zij, „donna Elisa, hier ben ik – ”

De woorden wilden niet over haar lippen komen. Zij wrong de handen in vertwijfeling, omdat zij niet kon spreken.

Donna Elisa was oogenblikkelijk bij haar. Zij legde haar arm om donna Micaela’s middel om haar te steunen, zonder zich er om te bekommeren dat donna Micaela haar trachtte af te weren.

„Gij moet mij vergeven, donna Elisa,” zei zij met nauwelijks hoorbare stem. „Ik heb het gedaan.”

Donna Elisa lette niet veel op hetgeen zij zeide. Zij zag dat donna Micaela koorts had en geloofde dat zij ijlde.

Haar lippen bewogen zich, en men zag dat zij iets wilde zeggen, maar men hoorde slechts enkele woorden. ’t Was onmogelijk te begrijpen wat zij meende.

„Tegen hem, zooals tegen mijn vader,” zei zij herhaaldelijk. En toen riep zij, dat zij allen, die haar liefhadden, in het verderf stortte.

Donna Elisa had haar naar een stoel geleid en daar zat donna Micaela en kuste donna Elisa’s oude rimpelige handen, en vroeg haar om vergeving voor hetgeen zij gedaan had.

„Ja, zeker! Ja, zeker! donna Elisa vergaf het haar.” Donna Micaela zag haar scherp aan met groote koortsachtige oogen en vroeg of het waar was.

„Ja, zeker is het waar.”

Toen legde zij haar hoofd op donna Elisa’s schouder en snikte. Zij dankte haar en zei dat zij niet had kunnen leven, indien zij donna Elisa’s vergiffenis niet ontving. Tegen niemand had zij zoo gezondigd als tegen haar. Kon zij haar vergeven?

„Ja, ja,” zei donna Elisa keer op keer en zij geloofde dat donna Micaela ijlde, tengevolge van schrik en koorts.

„Er is iets dat ik u moet zeggen,” zei donna Micaela. „Ik weet het, maar gij weet het niet. Gij vergeeft mij nooit, indien ge het weet.”

„Ja zeker vergeef ik het u,” zei donna Elisa.

Op deze wijze spraken zij lang, zonder elkaar te begrijpen, maar het was goed voor de oude donna Elisa, dat ze dien nacht iemand kon koesteren en troosten en versterkende kruiden en droppels kon geven. Het was goed voor haar, dat er nog iemand was, die het hoofd tegen haar schouder legde en weende over haar verdriet.

Donna Micaela, die gedurende drie jaar Gaetano had liefgehad, zonder ooit te denken, dat zij elkaar eens zouden toebehooren, had zich aan een eigenaardige soort liefde gewend. ’t Was haar genoeg te weten, dat Gaetano haar liefhad. Als zij daaraan dacht, doorstroomde haar een heerlijk gevoel van veiligheid en geluk.

„Wat doet het er toe?” zei zij als zij tegenspoed ondervond. „Gaetano heeft mij lief!” Hij was haar altijd nabij om haar op te beuren. Hij was een deel van al haar gedachten en plannen. Hij was de ziel van het leven zelve voor haar.

Zoo spoedig donna Micaela zijn adres wist, schreef zij hem. Ze bekende hem, dat zij de vaste overtuiging had gehad, dat hij zijn ongeluk tegemoet ging. Maar zij was zoo bevreesd geweest voor hetgeen hij nog in de toekomst zou verrichten, dat zij het niet gewaagd had hem te redden. Zij schreef ook hoezeer zij zijn leer verafschuwde. Zij verborg niets voor hem. Zij zeide, dat zelfs indien hij vrij was, zij nooit de zijne kon worden.

Zij vreesde hem. Hij had zulk een macht over haar dat indien zij vereenigd waren, hij haar tot een godloochenaarster en socialiste zou maken. Zij moest altijd van hem gescheiden leven, om haar ziel te kunnen redden.

Maar zij bad en smeekte hem, dat hij trots alles niet zou ophouden haar lief te hebben.

Hij mocht niet doen gelijk haar vader. ’t Was waarschijnlijk, dat ook hij haar nu uit zijn hart bande, maar dat mocht hij niet doen. Hij moest barmhartig zijn. Indien hij wist hoe lief zij hem had, indien hij wist hoe zij van hem droomde!

En zij bekende hem, dat hij het leven zelf voor haar was. „Moet ik sterven, Gaetano?” vroeg zij.

„Is het dan niet reeds ongelukkig genoeg, dat deze leer ons scheidt? Is mijn ongeluk niet reeds groot genoeg, nu men u in de gevangenis gevoerd heeft? Zult gij nu ook nog ophouden mij lief te hebben, omdat wij niet gelijk denken? Och, Gaetano, heb mij toch lief. Onze liefde leidt tot niets, er is geen hoop voor ons, maar heb mij lief, ik sterf als ge mij niet lief hebt.”

Donna Micaela had nauwelijks dezen brief verzonden, of zij begon reeds op het antwoord te wachten. Zij geloofde, dat zij een brief vol toorn terug zou krijgen, maar zij hoopte, dat zij een enkel woord daarin zou vinden, dat haar bewees, dat hij haar nog liefhad.

Maar zij wachtte verscheidene weken zonder een brief van Gaetano te ontvangen.

’t Baatte haar niets, dat zij iederen dag buiten op de galerij den postbode opwachtte, en hem bijna bedroefd maakte, omdat hij altijd genoodzaakt was te zeggen, dat hij niets voor haar had.

Een dag ging zij zelf naar het postkantoor en verzocht met smeekende oogen, dat men haar toch den brief zou geven, dien zij verwachtte. „Die moest er toch zijn,” zei zij. Misschien hadden zij het adres niet kunnen lezen, misschien was hij in een verkeerd vak gekomen.

En haar mooie smeekende oogen bewogen den postmeester, zoodat zij mocht zoeken tusschen hoopen oude, onafgehaalde brieven en alle laden van het postkantoor mocht nazien. Maar dat alles baatte niets.