Loe raamatut: «Specialiteiten», lehekülg 11

Font:

MXIII

Sommigen zullen 't misschien vreemd vinden dat ik tot-nog-toe één soort van specialiteiten met stilzwygen voorbyging, die meer dan alle anderen een nadeeligen invloed uitoefenen op de geheele Maatschappy. Ik bedoel de mannen die 't precies-weten van de dingen welke zyzelf erkennen niet te begrypen, tot hun Ťvakť kozen, de specialiteiten van 't ŤGeloof.ť Het kwam me voor, dat ik ditmaal die heeren mocht overslaan, gedeeltelyk omdat ik op zoo véél plaatsen van m'n werken op 't schadelyke van hun invloed gewezen heb, doch hoofdzakelyk omdat de eigenaardige kleur der godkundige bespiegelingen zóó heeft afgeverfd op het denkvermogen van de menigte, dat men stiptgenomen—en vooral met het oog op de definitie die bladz. 19 (hfdst. I, n. v.d. tr.) versiert—de verkondigers van goddelyke dingen niet onder de rubriek Specialiteiten rangschikken mag. Wat 'n professor of doctor in de H. Theologie eigenlyk leeraart, is my 'n raadsel. Zyn niet al z'n hoorders even goed als hyzelf doorkneed in de dingen die hy te vertellen heeft? Zóó meende ik altyd, en de kornuitjes van juffrouw LAPS die zich niet ontzien hun dominees duchtig op de vingers te tikken, zyn gewis van myn gevoelen. Wel verneem ik nu-en-dan dat er … 'n nieuw licht ontstoken wordt, waarmee men de donkere mysterien zal helder maken die sedert de ŤOpenbaringť schitterden van duidelykheid (zie byv. IDEE 271) maar iets nieuws, iets ongekends kan toch, denkt me, niet geleverd worden op 'n gebied waar men den gewonen sterveling z'n wuftheid verwyt, noch in 'n wetenschap—noem ik 't goed? —die zich tot taak stelt den wispelturigen wereldmens van die fouten te genezen. God, Christus, Onsterfelykheid staan als rotsen.

Het ŤGeloofť in die rotsen is … 'n rots. Eilieve, wat valt er nu verder op al die rotsen te ploegen, te eggen, te zaaien en te wieden? Zonder al dien arbeid immers—en dit is juist de prettige eigenschap van 'n behoorlyken rotsgrond—zal de oogst, om me nu eens heel matig uittedrukken, wonderbaarlyk groot zyn. Waarom dan zich zooveel moeite getroost om dien edelmoedigen bodem omtespitten, te bemesten, te omheinen? Ik mag 'n rots worden als ik 't begryp. Maar deze onvolkomenheid van myn denkvermogen verandert niets aan de waarheid dat de Opzichters over 't onnoodig gewurm waaraan zoo véler handen meewerken, niet behooren tot de rubriek Specialiteiten die ik me voorstelde in dezen bundel te behandelen. Veeleer zouden de suppoosten der goddienery aanspraak kunnen maken op 'n monografie in 'n werk dat aan 't behandelen van algemeene volksdeugden gewyd was, en waarin we dan tevens 'n behoorlyke statistiek van 't jeneververbruik zouden aantreffen, en jubelzangen over de vlucht die de industrie der vervalsching van levensmiddelen met Gods hulp in onze dagen genomen heeft.

Ik erken dat deze opmerking niet van stipte toepassing is op de katholieke geestelyken die meer onmiddellyk—men zou byna zeggen: met meer rondborstigheid—het standpunt innemen waarvan zy de heidensche priesters verdreven. De uitsluitende eigenaardigheid van hun werkkring en bevoegdheid, de kracht van hun invloed bovenal, stempelen die heeren inderdaad tot specialiteiten, tot meer dan dat: tot 'n kaste. Doch juist hierom zou 't behandelen van dat zeer byzonder standpunt ňf ontaarden in 'n gewone of huis-fysiologie vol brandstapels, gifmengende monniken, verkrachte nonnen van beiderlei geslacht, en dergelyke kloosterplechtigheden meer, ňf uitdyen tot beschouwingen die voor m'n tegenwoordig kader te breed zyn. Ik behandel in deze studien —en nog maar voornamelyk met het oog op onzen tyd—maatschappelyke toestanden, geenszins zaken van algemeen historisch gewicht. Wie 't woord Ťpastoorť of ŤR.C. Priesterť uitspreekt, heeft katholicismus gezegd, d.i. hy noemde een der merkwaardigste verschynselen in de wereldgeschiedenis. Zooiets behoort niet tehuis in 'n werkje waarin de schryver zich den tyd gunde over professers in de dubbele-e-kunde te lachen.

Na 't oversteken van die breede Westerschelde, ben ik wel genoodzaakt op z'n staart te trappen. Ik mag namelyk niet onopgemerkt laten dat er sedert eenige tientallen een nieuwe soort van specialiteiten is opgestaan, die … die … hoe zal ik ze noemen? Ik bedoel de gewezen dominees die overgingen in de schryvery. Hun arbeid blyft rieken naar den kansel, alsof ze betaald werden voor 't wáármaken der Latynsche spreuk over den eenmaal van zeker geurtje doortrokken pot. Zalf laat zich nooit gewillig onbetuigd, en wie haar in deze specifiek-theologische hebbelykheid tegenwerkt, ziet z'n pogingen verydeld juist door de middelen die hy aanwendde om den verraderlyken pot te reinigen. De meest gebruikelyke remedien zyn gemaakte fermeteit, nagebootste flinkheid, linksche jacht op iets ondeftigs, alles overgoten met 'n sausje van zoeterig-vieze gemoedelykheid—liefst in Wandsbecker-Bote-manier, of iets van dien aard als 't maar terdege namaak is—waardoor slechts onnoozelen zich laten foppen, 't geen nu juist niet zeggen wil dat het publiek van die heeren byzonder klein is. Wel mogen wy 't er voor houden dat O.L. Heer aan den afval van de meesten niet veel verloren heeft, doch hierin ligt maar 'n schrale troost by de bedenking hoe weinig er aan den anderen kant door de Letteren, Beschaving en Zedelykheid aan die overloopers werd gewonnen. Uitzonderingen bestaan er ongetwyfeld, maar typisch gesproken is 't geschryf van de meesten 'n onsmakelyk kostje: servat odorem!

Voor ik van dit onaangenaam onderwerp afstap, 'n kleine opmerking ten-behoeve van 't nobele suum cuique. We hebben hier te doen met personen die met en door ŤGodť zich 'n redelyk plaatsjen in de Maatschappy wisten te veroveren, en daarvan wel eens gebruik maakten om de arme drommels aan wie hun God zich niet had gelieven te openbaren, uittemaken voor slecht volk. Naar de mode van den tyd lieten zy, zoodra 't met hun belang kon worden overeengebracht, dien God varen, en langs meer of min omwegen—altyd zooveel slagen om den arm houdende als maar eenigszins mogelyk was33—namen ze dienst onder de vrydenkers. Hun vroegere meeningen? Wel, ze waren tot beter inzicht gekomen. Dit kan waar zijn. Maar zyn ze dan niet vňňr alles eenig herstel van eer schuldig aan de mannen die zy gedurende hun theologische loopbaan verketterden en uitscholden? Aan de mannen die dan toch blyk gaven van helderder inzicht, van eerlykheid en moed, toen zy nog in hun vermolmde preekkasten stonden te zwetsen op de alleen-zaligmakende kracht van hun leer? Dit zou billyk zyn, dunkt me, en 't gebeurt dus niet. Men moet zich schikken. Maar nu van een hunner te vernemen—lach niet, lezer! dat Ť_geen enkele vorm van studie, als instrument (?) tot veelzydige ontwikkeling, de aan alle talen rakende (?) de wysbegeerte (!) en geschiedenis (?) in zich opnemende (?) vry (?) beoefende theologie_ť overtreft, dat gaat de schreef van 't verdragelyke voorby: Ik protesteer!

In die twee laatste woorden vat ik voorloopig samen wat verontwaardiging over de onbeschaamde reklame van den gewezen theologant BUSKEN HUET my in de pen gaf. Mr. Josse heeft zich verhangen uit spyt zich zoo voorbygestreefd te zien. Toch moet ik erkennen dat m'n bydrage tot karakterizeering der schryvery van gewezen dominees juist op het werk van den heer HUET-zelf het minst van toepassing is. Wat hy uit den preekstoel meenam, draagt voorzeker 'n geheel anderen naam dan zalf of balsem, en verspreidt 'n byzonder-persoonlyken geur. Ik zou me dan ook wel gewacht hebben z'n naam te noemen—daar ik wanbegrippen en geen individuen bestryd—indien hy me hiertoe niet had gedwongen door die brutale ophemelary van z'n kollegaas in godgewezenheid. Die kermisbluf mocht niet onbestreden blyven—niet onaangeroerd althans—in 'n werkje dat tegen den verkeerden invloed van zekere specialiteiten waarschuwt.34

Het bestryden van alle verkeerdheden waaronder we gebukt gaan door 't blindstaren op 'n bepaald punt, gaat m'n bestek tebuiten. Zoowel in belangryke als in meer dagelyksche zaken stuiten we telkens op de hoofdigheid en bekrompenheid van speciaal-mensen. Wie zich niet voldoende ergert aan de tevredenheid van 'n apteker over 't groot aantal zieken, kan tot oplettendheid worden gespoord door 't zuurkyken van de huismeid die 't zeer ongepast vindt dat er bezoek komt nadat zy zoo-even den gang heeft geboend. Men had háár specialiteit—waarin de stumpert 'n instrument tot veelzydige ontwikkeling meent te zien—moeten eerbiedigen, pruilt zy, en ze vindt 'n lydensgenoot in 't Raadslid dat te-vergeefs 'n aangewaaid dilettantisme scheikundig trachtte te verbinden aan z'n slecht begrepen roeping als schoolopziener. Door slordigheid en onbekwaamheid geeft de werkman schyn van billykheid aan de wreede terugzetting, waarover hy—overigens dikwyls ten-rechte—zoo bitter klaagt. Hyzelf verstaat z'n vak evenmin als de plichtvergeten volksvertegenwoordiger die den toestand van den arbeider geen aandacht waard keurt. Krantenfabrikeurs wedyveren met leveranciers van vervalschte levensmiddelen in 't bedriegen van hun publiek. ŤMoralistenť—zoo noemen zich die heeren—geven aanhoudend blyk van de vuilste onzedelykheid door 't kwajongensachtig uitpluizen en nasnuffelen van alkoofgeschiedenissen.35 De geschiedkundige yvert voor SPARTAKUS, maar glimlacht minachtend als men hem spreekt van den boerenkryg … die voor de deur staat. Ginds hooren wy een zanger … zingen. Dit zy zoo, mits hy zich van spreken onthoude. O gewis, de denker schept beelden uit klank, maar uitsluitende beoefening der toonkunst bederft het denkvermogen. Elders zien wy 'n schoolmeester die meent dat de jongeluî trouwen om hčm leerlingen te bezorgen. De diplomaat, de staatsdienaar …

 
Hem is de Staat zyn zetel, zyn carričre,
Een speelplaats voor de heeren van het hof,
Een draaibank van fortuintjes. Een fabriek
Van Neurenberger eerzuchi-duikelaars_ …
 

Wie na dit alles nog niet overtuigd is van de noodlottige gevolgen dier eenzydigheid, trachte den stumpert te zien te krygen, die tusschen den Haag en Delft Ťlevenslangť schuiten door de vaart trok. Alsof de natuur der dingen ons waarschuwen wilde door 'n vreeselyk en luidsprekend voorbeeld der gevolgen van 't specialismus: die man is paard geworden, hy hinnikt!36

Hinneken nu, doen onze staatslieden, schoolmeesters, advokaten en broodbakkers niet. Zelfs in hun speciaalvak brachten ze 't niet zóó ver als die species equus van 't genus homo sapiens. Des te erger! Ze zyn in hun halve krankzinnigheid minder oprecht dan dat tweebeenig trekdier in z'n volslagen razerny en, laten ons in den gevaarlyken waan dat wy te-doen hebben met mensen.

* * * * *

De lezer kan uit IDEE 269 weten dat ik me gewoonlyk onthoud van 'n professoraal fabula docet. Ik laat liever het opmaken der slotsom over aan hemzelf.

Het kan evenwel ditmaal noodig zyn, zoo-al geen koncluzie te geven, dan toch iets als handleiding tot het samenvoegen en vaststrikken der divergeerende draden van m'n betoog. Het uiteenloopende myner bewysvoering, en de schynbare afwykingen die ik me veroorlooven … moest, om natuurlyk te zyn, geven misschien tot die behoefte aanleiding.

Om alzoo den knoop toetehalen, het komt me voor dat we 't onderzoek naar de waarde der specialiteiten kunnen splitsen in twee hoofdvragen?

1. Welk gebruik moet de Maatschappy van hen maken? 2. Hoe werkt het specialismus op de waarde van den individu?

Tot het beantwoorden der eerste vraag ligt aanleiding in de vraag-zelf. Hoe men specialiteiten behoort te gebruiken? De Maatschappy moet hen gebruiken d.i. zy stelle ze niet aan haar hoofd. De specialiteit is ambachtsman die 't bestelde vervaardigt, maar geen stem heeft in 't bestellen. Hy levere z'n vakkennis waar die gevorderd wordt. Aan anderen blyve de beoordeeling in-hoeverre het geleverde bruikbaar is, en hoe 't moet worden aangewend. Een specialiteit zy als de expert voor 'n rechtbank. Hy legt, zonder zich om gevolgen of strekking te bekommeren, z'n verklaring af omtrent de byzondere zaak die hem werd opgedragen, en waarvan hy verondersteld wordt—dikwyls 'n fiktie! —verstand te hebben. Wil hy de grens zyner bevoegdheid overschryden en zich bemoeien met de toepassing van z'n expertise op 't proces, dan verwyst hem de Voorzitter naar z'n vak en naar de speciale taak waartoe hy geroepen werd. In deze schynbare terugzetting ligt niets vernederends. Wie inderdaad in eenig vak uitmunt, stelt zich met de erkenning van die uitstekendheid tevreden, maar zou 't zelfs onaangenaam vinden, indien men hem wilde gebruiken tot iets anders. Hy bezit in zyn specialiteit den meestergraad, of streeft daarnaar, en wil zich dus niet laten aanwerven als leerling in anderen werkkring. Dikwyls zelfs pronkt hy met z'n onbedrevenheid in zaken van algemeen belang, om te doen in 't oog vallen hoever hy 't in zyn byzonder streven gebracht heeft. ŤVan de dingen aan-wal heb ik geen verstand!ť beduidt dan: ik ben 'n flink zeeman. ŤMet zulke belangen hield ik me nooit bezigť kan beteekenen: ik ben door-en-door soldaat. ŤDie wereldsche zaken liggen buiten m'n bemoeienisť zal wel zooveel willen zeggen als: ik voel me perfekt thuis in den hemel. Enz.

Dat het beoefenen van 'n bepaald vak niet volstrekt de bruikbaarheid tot iets anders uitsluit spreekt vanzelf, vooral waar zoodanig vak slechts beroep is, middel van bestaan. Doch dan houdt het specialismus op. Ik, byv. ben geen specialiteit in schryvery, godbewaarme! SPINOZA was 't niet in brillenslypen, al sleep hy brillen om zich in 't leven te houden. In zulke gevallen is 't bedryf dat men uitoefent, geen levensinrichting, en dus juist afwyking van de specialiteit der persoon.

Ik vergeleek den specialist by 'n ambachtsman die te-werk gesteld wordt. Dit te-werkstellen geschiedt door anderen, door niet- specialiteiten, van wie verondersteld wordt—ook dikwyls maar konventie, helaas!—dat ze ruimer veld overzien dan de werkman, en tevens dat ze bekwaam zyn tot beoordeeling en goede aanwending van 't geleverde. Deze staan tot den leverancier van speciaal-kennis in verhouding als de fabriekheer tot den arbeider. Wie zich levenslang bezig hield met gaatjes-prikken (IDEE 553, nieuw nummer: 788) past niet aan 't hoofd der zaak en, omgekeerd, de bestuurder van de fabriek zou niet the right man zyn om den ambachtsman te vervangen.

De statistikus, de geschiedvorscher, de land-ekonoom, de geneesheer, de zeeman, de militair, de staathuishoudkundige, de jurist, de ambtenaar … al deze specialiteiten behooren gebruikt te worden door wie aan 't hoofd staan eener Maatschappy, of van 'n deel daarvan. Zy allen leveren in verslagen, rapporten, opgaven en adviezen de vruchten van hun arbeid, en de autokraat, de wetgever, de uitvoerende of beslissende macht … wat kan van hčn gevorderd worden?

Welke eigenschappen behooren den fabriekheer te versieren, om den arbeid van z'n ondergeschikten behoorlyk aantewenden?

Het antwoord op deze vraag zou tehuis behooren in 'n verhandeling over niet-specialiteiten.

De spreuk de minimis non curat Praetor bevat 'n goede les, doch wordt zooals veel spreuken misbruikt. Onthouding van bemoeienis met zoogenaamde kleinigheden, sluit in zich de verplichting tot zorg dat ze behoorlijk worden behartigd zňnder die bemoeienis, en deze plicht is waarlyk géén kleinigheid. Dat er tot de hiertoe onmisbare organizatie en tucht bekendheid met dat kleine noodig is, spreekt vanzelf. Vóór zich de Praetor straffeloos kan onthouden van onmiddelyke aanraking met het geringere, behoort hy blyk te geven niet daar-beneden te staan. Wie dit verzuimt, verliest in de oogen van z'n ondergeschikten—specialiteiten die zonder uitzondering vyanden van den meester zijn—de zedelyke bevoegdheid om 't geheel te regeeren, en uit deze storende minachting zou dan ook inderdaad 'n betrekkelyke onbekwaamheid voortvloeien.

Eén ding staat vast: tot wčl overzien van dat geheel, is vóór alles noodig 'n geoefend verstand en veel hart. Deze twee hoedanigheden vertegenwoordigen het kunnen en het willen, en sluiten evenzeer bekrompen vooroordeel uit, als ze borg staan voor rechtvaardigheid en praktischen zin. Van den niet-specialist is te vorderen dat hy den arbeid zyner onderhoorigen wete te regelen, te beoordeelen, te schiften en te gebruiken. Jazelfs er behoort 'n tyd te komen dat hy dit alles—met uitzondering van 't ál te stipt-ambachtelyke—gelyk TIBERIUS den medicynmeester, ontberen kan.

Het streven naar deze onafhankelykheid is zyn specialiteit.

Ik vrees te moeten gelooven dat nooit eenig vak slordiger beoefend werd, en 't zal dan ook wel hieraan te wyten zyn dat we overal aan byzondere bekwaamheden den rang zien toekennen die in 't algemeen belang de belooning wezen moest van harmonische ontwikkeling op universeel gebied. Waar 't uitstekende ontbreekt, speelt het ordinaire den meester, en zoolang alle ruimte wordt ingenomen door den soldaat, blyft er voor maarschalken geen plaats.

* * * * *

Wat nu vervolgens den invloed van 't specialismus op de waarde van den individu aangaat, ieder begrypt dat het niet gemakkelyk is den juisten grens te bepalen tusschen algemeene en byzondere verplichtingen. Dat verdeeling van arbeid in zekeren zin voordeelig werkt, mag niet ontkend worden, doch 't overschryden van de juiste maat dezer verdeeling geeft aanleiding tot ongerymdheid als waarop ik herhaaldelyk gewezen heb. Er behoort daarby vooral te worden acht geslagen op juiste waardeering der uiteenloopende aanspraken van rechtstreeks en indirekt oordeel. Het zou kunnen zyn dat de handigheid zich ontwikkelde ten-koste der bekwaamheid, en dat we ten-laatste ónbekwaam werden de vruchten van die handigheid te genieten. De Maatschappy zou dan beginnen te gelyken op 'n letterzetter die zóó mechanisch-vlug leerde werken dat-i 't lezen verleerde. Men bedenke dat onevenredige toepassing onzer gaven—ook zelfs uit 'n industrieel oogpunt—niet praktisch is, daar byv. de behoefte aan letter vervallen zou als er niet meer gelezen werd.

Het kretinizeeren der individuen kan nooit gunstig werken op het geheel. Wie op beperkt terrein meer tyd en ziel uitgeeft dan in verhouding tot z'n algemeen-menselyke roeping gepast is, werkt nadeelig op de som van algemeen welzyn, en schaadt tevens zich-zelf daar geen uitstekendheid in 'n bepaald vak opweegt tegen de vernedering als Mens.

En dit is niet genoeg gezegd. Zelfs in dat vak bereikt hy z'n doel niet. Het is te betwyfelen of die Haagsche paardman beter schuiten- leepte dan andere mannen. Maar beter dan andere paarden zeker niet! Wie met werktuigen en dieren konkurreert, zal ervaren dat hy z'n menselyke waardigheid ŕ pure perte wegwierp, en daarvoor geenszins wordt schadeloos gesteld door 't behalen van 'n prys op 't lager gebied dat hy tot werkplaats koos. De geschiedenis levert voorbeelden in menigte, dat speciaal-mannen in hun eigen vak overtroffen werden door personen die zich op dat vak niet uitsluitend hadden toegelegd. En meer nog: alle voorgangers in elke kunst in elke wetenschap, in elk bedryf, op elk gebied van menselyke ontwikkeling, waren leeken. Wat in hen 'n gunstig samenvallen was van in-en uitwendige roeping, werd door hun opvolgers vervormd tot beroep. (IDEE 498 en 499. Voorts, nieuwe nummering: 921.)

Dit nu kan niet vermeden worden. Ten-allen-tyde werden school, reglement, methode, aangewend als surrogaat voor 't genie dat hyzelf onbewust in sleur verstikte … door de maatschappy: als surogaten voor de genien die ze doodmartelde uit afgunstige baldadigheid.

Hoe dit zy, de behoefte aan die plaatsvervangende middelen bestaat, en daarom moeten wy ons schikken in zekere beroepsgewyze verdeeling van den arbeid. Wie zich tot het overzien van 'n ruim veld ongeschikt acht, doet wel zich te bepalen tot enger gebied, doch hy vergist zich in de meening dat-i op 't door hem gekozen terrein nuttiger bezig is naarmate hy de grenzen daarvan nauwer beperkte. De Staatsdienaar die 't heil der Mensheid verwacht van z'n papierkraam of diplomatie … de babbelaar die frazen voor daden geeft … de koopman die z'n winkeltjen of kantoortjen als 't centrum van 't Heelal beschouwt … de militair die by al z'n redeneeringen 'n kazernig Ťby onsť op den voorgrond stelt … de filoloog die de beoefening der letteren inkrimpt tot 'n bespottelyke studie in letters … de huisvrouw die meent dat Ťhuishoudenť hoofdroeping is van moeder en echtgenoot … de publieke aanklager die aan de eer van z'n funktie meent schuldig te zyn, elken beklaagde voor 'n monster uittemaken … zy allen die hun specialiteitje willen doen voorkomen als 't Ťinstrumentť by-uitnemendheid ter veelzydige ontwikkeling, ze vergissen zich in de meening dat ze door die uitsluitingstheorie blyk gaven van uitstekendheid in hun eigen Ťvakť. Het verkrachten van waarheid, het verwaarloozen der juiste verhouding onzer verplichtingen, levert nooit goede vrucht. Tot het wel beoefenen van elk onderdeel van kennis of wetenschap is noodig dat wy 'n open oog houden voor andere zaken die tezaam genomen onze fakulteiten behooren bezig te houden. Hierdoor wordt onze waarde als mens bepaald. Dezelfde bekrompenheid die ons een al te klein onderdeel tot doel aan ons streven deed kiezen, zal ons weldra onbekwaam maken tot bereiken van dat nietige doel-zelf. Een huismoeder die niets dan huishoudster wil zyn, is geen goede huishoudster. Ze maakt noch echtgenoot noch kinderen gelukkig. De krygsman die z'n gansch gemoed weggaf aan de kazernedienst, wordt onbruikbaar tegen den vyand, en is zelfs in vredestyd een nietig voorwerp. De mannen van de dubbele o, die waarachtig geen meesterstukken leveren in wezenlyke letterkunde, zyn daarom in hun speciaal-vakje niet uitstekender dan de eerste de beste die zich nooit met zulke nietigheden bemoeide. Een liefhebbery-chemicus verhoogt geenszins de kans op 't ontdekken eener nieuwe brandstof, door 't slecht vervullen van z'n ambt als opzichter over 't onderwys. De staatsman die niets is dan staatsman, niets dan diplomaat … arm Volk!

In al die speciaal-mensen is iets dors, iets ongenietbaars, iets dat in tegenspraak is met de veelzydige, ryke, gulle natuur. Zy bemoeit zich niet met verdeeling van arbeid en studie. Háár weten en werken is algemeen. Scheikunde, mathesis, statika, sterrekunde, geschiedenis, hartstocht, ontbinding, groei, kristallizatie … alles heeft zy in haar oneindig magazyn, alles wendt ze aan, alles beheerscht ze, alles brengt ze voort door gelyktydige en harmonische toepassing van haar krachten. Een harmonie die zóóver gaat, dat we gedurig de ontdekking te-gemoet zien dat ze dit alles te-weeg brengt volgens één wet, door één kracht, met slechts één soort van stof!

Het afwyken van deze algemeenheid der natuur, is ongehoorzaamheid aan den wenk dien ze ons geeft, en moge in zekeren zin een vergeeflyk gevolg wezen van onze zwakheid, het blyft een fout die afwyking te verheffen tot stelsel. Wel weet ik dat de inrichting onzer Maatschappy hiertoe aanleiding geeft, maar de eene verkeerdheid verontschuldigt de andere niet. Juist door dat al te mechanisch onderverdeelen van roeping, is die maatschappy geworden wat zy is. Een verstompende verdeeling van den arbeid moge in zekere gevallen noodig zyn om niet ondertegaan in den bloedigen Kampf um's Dasein, de wysbegeerte ontleent haar voorschriften niet aan de door nood tot fouten geperste industrie. Het is juist háár roeping middel te vinden tot het verbeteren van die fouten, en mocht er ooit blyken dat het bereiken van dit doel onmogelyk is, toch blyft altyd het streven daarnaar de taak van 't beter deel der Mensheid. Gelyk 'n boosaardige TARQUINUS, scheert, schaaft en snoeit het specialiteiten-systeem alles af wat uitsteekt, en verlaagt daardoor tevens gaande-weg het reeds zoo diep gezonken peil der middelmatigheid-zelf. Wat middelmatig genoemd wordt, zou veelal slecht heeten indien we ons in oprechtheid afvroegen wat goed is. Hoe langer hoe meer gaan de individuen op in hun Ťvakť en 't mens-zyn wordt uitzondering.

Dit is treurig!

Qui trop embrasse mal étreint, zeker! Ik verdedig geen onberaden verbrokkeling van gaven. Wie te veel omvatten wil, zou zich maken tot 'n specialiteit van wanbegrip. Maar evenzeer is 't waar, dat men niet tot de juistheid van oordeel geraakt door 'n idioot staroogen op 'n ŕl te gering deel van wat ons omgeeft. Op geestelyk en stoffelyk gebied beide, staat al wat is in verband met iets anders, onmiddellyk met het naastliggende, middelyk met het verwyderde. By 't waarnemen van den aard der dingen, is het achtslaan op dat verband onmisbaar. Wie slechts met 'n loupe de steenen van 'n gebouw beschouwde, zal hoogstens eenig oordeel kunnen vellen over de soort van 't materiaal, het gebouw als zoodanig heeft hy niet gezien. Daartoe wordt wyder gezichtshoek vereischt, meer ruimte van blik.

Cest mal étreindre que d'embrasser trop peu sla ik voor als weerklank op de aangehaalde spreekwys. De juiste grenslyn tusschen te veel en te weinig moge niet te trekken zyn, er zal toch wel geen wysheid liggen in 't najagen van het ŕllergeringste. We kunnen wel-is-waar geen zonnestelsel omvatten, maar 'n zandkorl evenmin. De zeloten voor 't nietige, de aanbidders der afgodinne BEUZELARY zyn—ook zelfs naar den maatstaf van hun eigen bekrompen streven—even ver van Waarheid en van 't praktisch nuttige, als de verongelukte hoogvlieger die dan toch noch altyd 'n weemoedig in magnis voluisse kan aanvoeren ter vergoelyking van z'n misslag. Wie te veel wil, bereikt niets, wordt er gezegd. Dit is onjuist. Dat willen-zelf is 'n iets, en 't verachtelykste niet. Het medelyden met den gevallen adelaar sluit geen eerbied uit, maar 'n struikelende schildpad is bespottelyk.

Ons leven is te kort om op alles te letten, zegt men.

Ons leven is te kort om Ťallesť te verwaarloozen, is m'n antwoord. Juist de aanhoudende pogingen om 't verband tusschen alles en alles te vatten—ziehier het punt waar POËZIE en WIJSBEGEERTE ineensmelten—zyn noodig om ons iets van de onderdeelen te doen begrypen. Zedelyke en verstandelyke ontwikkeling—identisch met arbeid, genot en deugd—is gevolg en belooning van aanhoudende kritische vergelyking der feiten die de Natuur ons te aanschouwen geeft. Wie den blik van dat schouwspel afwendt, die punten van vergelyking geen aandacht waard keurt en alzoo de harmonische ontwikkeling zijner gaven veronachtzaamt, krimpt in tot 'n dier, tot 'n machine, tot 'n zaak.

De steen ligt. Dat is alles wat-i kan … zyn Specialiteit! We willen meer zyn dan zoo'n steen.

Het rad draait. Het kan niet anders … zyn Specialiteit! We willen meer zyn dan 't werktuig dat zich zoo dom eentonig beweegt.

De plant groeit bloeit, verdort en sterft zonder genot, leed of besef … haar Specialiteit! We willen meer zyn dan zoo'n plant.

De koe eet gras, herkauwt, eet weer gras en herkauwt weder tot ze geslacht wordt. Dat is háár Specialiteit

Excelsior, Excelsior:

De roeping van den mens is Mens te zyn.

33.Zie de parabel van de pasteibakkers in nummer 453 van de IDEEN.
34.By-gelegenheid 'n schoofje stalen van de ontwikkeling die de heer HUET aan de wondervolle werking van het door hem uitgevonden Ťinstrumentť te danken heeft. Ik zal dat niet dan met weerzin leveren, maar nu eenmaal in m'n VIn bundel IDEEN 't ongeluk gehad hebbende z'n kritische methode aantepryzen—in-tegenstelling namelyk van 't gebruikelyke ongemotiveerd mooi-of leelyk-vinden—moet ik me waarborgen tegen de verdenking dat ik party-trek voor z'n taal, z'n wyze van uitdrukking, z'n betoogtrant, z'n meeningen over Kunst, Letterkunde, Moraal, Poëzie en … meer nog, helaas, al noemde ik veel. Het meeste werk dat de heer HUET in den laatsten tyd geleverd heeft, is kopie for the million, en zelfs als zoodanig vry slecht.
35.Zie de polemiek over VAN HAREN, en vgl. IDEEN II, 5e dr. blz. 11.
36.Ik zag hem voor 'n twaalftal jaren. 't Is te hopen dat de arme krankzinnige overleden zy. Doch ook in dat geval zullen vele inwoners van Delft en 's Hage de zaak kunnen bevestigen. Voor 'n aalmoes of 'n stuk brood dankte hy trappelend en brieschend. Snyender satire op 't specialiteiten-systeem is niet denkbaar.