Eens Gepakt

Tekst
Loe katkendit
Märgi loetuks
Kuidas lugeda raamatut pärast ostmist
Kas teil pole raamatute lugemiseks aega?
Lõigu kuulamine
Eens Gepakt
Eens Gepakt
− 20%
Ostke elektroonilisi raamatuid ja audioraamatuid 20% allahindlusega
Ostke komplekt hinnaga 7 5,60
Eens Gepakt
Eens Gepakt
Audioraamat
Loeb Loeke Pam
3,82
Lisateave
Šrift:Väiksem АаSuurem Aa

Hoofdstuk 5

De strakke, grimmige uitdrukking van Brent Meredith vertelde Riley dat hij helemaal niet blij was met haar verzoek.

“Het is logisch als ik die zaak aanneem,” zei ze. “Ik heb meer ervaring dan wie dan ook met dit soort perverse seriemoordenaars.”

Ze had zojuist het telefoontje van Reedsport beschreven en de kaak van Meredith stond de hele tijd strak.

Na een lange stilte zuchtte Meredith. “Ik vind het goed,” zei hij met tegenzin.

Riley zuchtte van opluchting. “Dank u, meneer,” zei ze.

“Bedank me niet,” snauwde hij. “Ik doe dit tegen beter weten in. Ik stem er alleen maar mee in omdat jij de speciale vaardigheden hebt om deze zaak aan te pakken. Jouw ervaring met dit soort moordenaars is uniek. Ik zal een partner aan je toewijzen.”

Riley kreeg een schok van ontmoediging. Ze wist dat het geen optie was om nu met Bill te werken, maar ze vroeg zich af of Meredith wist waarom er zo’n spanning tussen de langdurige partners was. Ze dacht dat het waarschijnlijker was dat Bill simpelweg tegen Meredith gezegd had dat hij voorlopig dicht bij huis wilde werken.

“Maar meneer...” begon ze.

“Geen gemaar,” zei Meredith. “En niet meer van die solistische capriolen. Het is niet slim en het is tegen de beleidsregels. Je bent al meer dan eens bijna gedood. Regels zijn regels. En ik verbreek er nu al meer dan genoeg door je niet met verlof te sturen na de recentelijke gebeurtenissen.”

“Ja, meneer,” zei Riley snel.

Meredith wreef over zijn kin en dacht duidelijk over alle mogelijkheden na. Hij zei: “Agent Vargas gaat met je mee.”

“Lucy Vargas?” vroeg Riley.

Meredith knikte alleen maar.

Riley vond geen prettig idee. “Ze zat in het team dat gisteravond bij mij thuiskwam,” zei Riley. “Ik ben erg onder de indruk van haar en ik mag haar, maar ze is een groentje. Ik ben gewend om met iemand te werken die meer ervaren is.”

Meredith glimlachte breeduit. “Haar cijfers op de opleiding waren buitengewoon. En oké, ze is jong. Het komt zelden voor dat studenten die net van de opleiding komen worden aangenomen bij de GAE. Maar ze is écht zo goed. Ze is er klaar voor om ervaring in het veld op te doen.”

Riley wist dat ze geen keus had.

Meredith ging verder. “Hoe snel kun je klaar zijn om te vertrekken?”

In haar hoofd liep Riley de noodzakelijke voorbereidingen door. Boven aan haar lijstje stond dat ze haar dochter moest spreken. En wat nog meer? Haar reisbenodigdheden waren niet hier op kantoor. Ze moest naar Fredericksburg rijden en even naar huis, ervoor zorgen dat April bij haar vader zou blijven, en daarna terug naar Quantico rijden.

“Geef me drie uur,” zei ze.

“Ik bel om een vliegtuig te regelen,” zei Meredith. “Ik licht de politiechef in Reedsport in dat er een team onderweg is. Wees over precies drie uur bij de landingsbaan. Als je te laat bent, zal je ervan lusten.”

Riley stond nerveus op. “Ik begrijp het, meneer,” zei ze. Ze bedankte hem bijna weer, maar dacht snel aan zijn bevel om dat niet te doen. Ze liep zonder nog een woord te zeggen zijn kantoor uit.

*

Riley was binnen een halfuur thuis, parkeerde en liep rechtstreeks naar de voordeur. Ze moest haar reisbenodigdheden pakken: een kleine reistas met toiletspullen en een setje schone kleren die ze altijd ingepakt klaar had staan. Ze moest de tas supersnel gaan halen en dan de stad in, waar ze het een en ander aan April en Ryan moest uitleggen. Ze keek helemaal niet naar dat gedeelte uit, maar ze moest er zeker van zijn dat April veilig was.

Toen ze de sleutel in de voordeur stak merkte ze dat deze al open was. Ze wist dat ze hem op slot had gedaan toen ze wegging. Dat deed ze altijd, ze vergat het nooit. Alle alarmbellen gingen bij Riley af. Ze trok haar pistool en liep naar binnen.

Terwijl ze zich stilletjes door het huis bewoog en alle hoeken doorzocht, werd ze zich van een lang, ononderbroken geluid bewust. Het leek van buiten te komen, achter het huis. Het was muziek, heel harde muziek.

Wat is dit?

Nog steeds alert op een indringer liep ze door de keuken. De achterdeur stond een beetje open en buiten galmde een popnummer. Ze rook een bekende geur. “O jezus, niet weer,” zei ze tegen zichzelf. Ze stopte haar pistool terug in de holster en liep naar buiten. En ja hoor, daar was April. Ze zat met een slanke jongen van haar leeftijd aan de picknicktafel. De muziek kwam uit een paar kleine luidsprekers die op de picknicktafel stonden.

Toen ze haar moeder zag schoten de ogen van April vol met paniek. Ze reikte onder de picknicktafel om de joint in haar hand uit te maken, duidelijk hopend dat de peuk gewoon zou verdwijnen.

“Doe maar geen moeite om het te verbergen,” zei Riley en ze stapte naar de tafel. “Ik weet wat je aan het doen bent.”

Ze kon zichzelf nauwelijks verstaanbaar maken door de muziek. Ze reikte naar de muziekspeler en zette hem af.

“Dit is niet wat het lijkt, mama,” zei April.

“Dit is precíés wat het lijkt,” zei Riley. “Geef me de rest.”

April rolde met haar ogen en gaf Riley een plastic zakje met een klein beetje wiet erin. “Ik dacht dat je aan het werk was,” zei April, alsof dat alles verklaarde.

Riley wist niet of ze kwaad of teleurgesteld moest zijn. Ze had April al een keer eerder op het roken van wiet betrapt. Maar het ging nu beter tussen hen, en ze had gedacht dat die dagen achter hen lagen. Riley staarde naar de jongen.

“Mama, dit is Brian,” zei April. “Hij is een vriend van school.”

Met een uitdrukkingsloze grijns en glazige ogen reikte de jongen Riley de hand. “Aangenaam kennis te maken, mevrouw Paige,” zei hij.

Riley hield haar handen naast haar lichaam. “Wat doe je hier eigenlijk?” vroeg Riley aan April.

“Ik woon hier,” zei April schouderophalend.

“Je weet best wat ik bedoel. Je hoort bij je vader te zijn.”

April antwoordde niet.

Riley keek op haar horloge. De tijd raakte op. Ze moest deze situatie snel oplossen. “Vertel me wat er is gebeurd,” zei Riley.

April begon er een beetje bedremmeld uit te zien. Ze was niet op deze situatie voorbereid. “Vanmorgen ben ik vanaf het huis van papa naar school gelopen,” zei ze. “Ik kwam Brian voor school tegen. We besloten om vandaag te spijbelen. Het is niet erg als ik zo nu en dan wat mis. Ik slaag toch wel. Het examen is pas op vrijdag.”

Brian liet een nerveuze, stomme lach horen. “Ja, April doet het echt goed in die les, mevrouw Paige,” zei hij. “Ze is geweldig.”

“Hoe ben je hier gekomen?” vroeg Riley.

April wendde haar blik af.

Riley kon makkelijk raden waarom ze aarzelde om haar de waarheid te vertellen. “O god, jullie zijn hierheen gelift, of niet soms?” zei Riley.

“De bestuurder was echt een aardige man, erg stil,” zei April. “Brian was er de hele tijd bij. We waren veilig.”

Riley had moeite om haar stem en zenuwen de baas te blijven.

“Hoe wéét je of je veilig was? April, je mag nóóit met vreemden meeliften. En waarom zou je na de schrik van gisteravond hierheen willen komen? Dat was enorm dom. Stel dat Peterson nog steeds hier had rondgehangen?”

April glimlachte alsof ze beter wist. “Kom op, mam. Je maakt je te veel zorgen. Dat zeiden de andere agenten. Ik hoorde twee van hen erover praten; de jongens die me gisteravond naar het huis van papa hebben gebracht. Ze zeiden dat Peterson echt wel dood is en dat jij dat gewoon niet kunt accepteren. Ze zeiden dat degene die de steentjes achtergelaten heeft gewoon een grapje wilde uithalen.”

Riley was woest. Ze wilde dat ze die agenten te pakken kon krijgen. Wat een lef hadden ze, om in het bijzijn van haar dochter zo over haar te spreken. Ze wilde April naar hun namen vragen, maar besloot om het te laten gaan. “Luister naar me, April,” zei Riley. “Ik moet een paar dagen de stad uit voor een zaak. Ik moet meteen weg. Ik breng je naar je vader. Ik wil dat je daar blijft.”

“Waarom kan ik niet met jou mee?” vroeg April.

Riley vroeg zich af waarom tieners in hemelsnaam zo stom over sommige dingen konden zijn. “Omdat je dit vak moet afmaken,” zei ze. “Je moet ervoor slagen of je raakt achter op school. Engels is een verplicht vak en je hebt het zonder goede reden verpest. En trouwens, ik ben aan het werk. Het is niet altijd veilig om bij me te zijn terwijl ik aan een zaak werk. Dat zou je ondertussen wel moeten weten.”

April zei niets.

“Kom mee naar binnen,” zei Riley. “We hebben maar een paar minuten. Ik pak wat spulletjes bij elkaar en jij ook. Dan breng ik je naar het huis van je vader.”

Ze draaide zich om naar Brian en Riley ging verder: “En jou breng ik naar huis.”

“Ik kan liften,” zei Brian.

Riley staarde hem alleen maar aan.

“Oké,” zei Brian en hij zag er een beetje angstig uit. Hij en April stonden op en liepen achter Riley aan naar binnen.

“Schiet op en stap in de auto, allebei,” zei ze. De twee tieners verlieten gehoorzaam het huis.

Ze sloot de nieuwe grendel die ze aan de achterdeur had gemaakt en ging toen van kamer naar kamer om er zeker van te zijn dat alle ramen dicht waren. In haar eigen slaapkamer pakte ze haar reistas en controleerde of alles wat ze nodig had er nog in zat. Toen ze wegging keek ze nerveus naar haar bed, alsof de kiezelsteentjes teruggekomen zouden zijn. Even vroeg ze zich af waarom ze naar een andere staat ging in plaats van hier te blijven en te proberen de moordenaar op te sporen die ze daar had neergelegd om haar te treiteren.

Trouwens, die stunt van April had haar bang gemaakt. Kon ze erop vertrouwen dat haar dochter veilig zou blijven in Fredericksburg? Dat had ze eerder gedacht, maar nu had ze haar twijfels. Maar ze kon er niets aan veranderen. Ze was begaan met de nieuwe zaak en moest vertrekken. Terwijl ze naar buiten en naar de auto liep, gluurde ze het dikke, donkere bos in, speurend naar een teken van Peterson.

 

Maar er was niets.

Hoofdstuk 6

Terwijl Riley de twee tieners naar een exclusiever gedeelte van Fredericksburg reed, wierp ze een blik op de klok en huiverde toen ze zag hoe weinig tijd ze nog over had. Ze moest aan de woorden van Meredith denken.

Als je te laat bent, zal je ervan lusten.

Misschien, heel misschien, kon ze op tijd bij de landingsbaan komen. Ze was van plan geweest om alleen maar even langs huis te gaan om een reistas op te halen, maar nu werd het een stuk ingewikkelder. Ze dacht eraan om Meredith op te bellen en hem te waarschuwen dat ze door familieomstandigheden wat later zou zijn. Nee, besloot ze; haar baas twijfelde al genoeg aan haar. Ze kon niet van hem verwachten dat hij haar nog meer ruimte zou geven.

Gelukkig was het adres van Brian op de route naar het huis van Ryan. Toen Riley bij een grote voortuin stopte zei ze: “Ik zou mee naar binnen moeten gaan en je ouders vertellen wat er gebeurd is.”

“Ze zijn niet thuis,” zei Brian schouderophalend. “Mijn vader is voorgoed weg en mijn moeder is er niet vaak.” Hij stapte uit, draaide zich om en zei: “Bedankt voor de lift.”

Terwijl hij naar zijn huis liep, vroeg Riley zich af wat voor ouders hun kinderen zo alleen lieten. Wisten ze niet in wat voor moeilijkheden een tiener kon komen?

Maar misschien heeft zijn moeder niet veel keuze, dacht Riley droevig. Wie ben ik om te oordelen?

Zodra Brian binnen was reed Riley weg. April had gedurende de rit nog niets gezegd en ze leek niet in de stemming om nu te praten. Riley kon niet zeggen of die stilte door chagrijnigheid of door schaamte kwam. Ze realiseerde zich dat ze weinig over haar eigen dochter wist.

Riley was overstuur door zowel zichzelf als door April. De vorige dag was alles nog goed tussen hen geweest. Ze had gedacht dat April de druk waarmee een FBI-agent te maken had door begon te krijgen. Maar toen had Riley er die avond op gestaan dat April naar het huis van haar vader moest, en vandaag was April in opstand gekomen omdat ze daartoe gedwongen was.

Riley herinnerde zichzelf eraan dat ze begripvoller moest zijn. Ze was zelf ook altijd opstandig geweest. En Riley wist hoe het was om een moeder te verliezen en een afstandelijke vader te hebben. April was uiteraard bang dat haar hetzelfde zou overkomen.

Ze is doodsbang dat mijn veiligheid in het geding komt, besefte Riley. Gedurende de laatste maanden had April gezien dat haar moeder zowel lichamelijke als emotionele verwondingen had moeten verdragen. Na de schrik van de indringer van de vorige avond moest April wel ziek van bezorgdheid zijn. Riley herinnerde zichzelf eraan dat ze beter op de gevoelens van haar dochter moest letten. Iedereen, van welke leeftijd dan ook, zou moeite hebben met de verwikkelingen in het leven van Riley.

Riley stopte voor het huis waar ze vroeger met Ryan gewoond had. Het was een groot, mooi huis met een zuilengang bij de zijdeur, of porte-cochère, zoals Ryan het noemde. Tegenwoordig parkeerde Riley liever in de straat dan op de oprit en onder het afdak.

Ze had zich hier nooit thuis gevoeld. Op een of andere manier had het wonen in een respectabele buitenwijk nooit bij haar gepast. Haar huwelijk, het huis, de buurt: het vertegenwoordigde allemaal verwachtingen waaraan ze nooit kon voldoen.

In de loop der jaren was Ryan gaan ingezien dat ze beter was in haar werk dan in een normaal leven leiden. Uiteindelijk had ze het huwelijk, het huis en de buurt verlaten en dat maakte haar nog meer vastberaden om aan de verwachtingen van het moederschap van een tienerdochter te voldoen.

Toen April het portier wilde opendoen zei Riley: “Wacht even.”

April draaide zich om en keek haar verwachtingsvol aan.

Zonder al te veel na te denken zei Riley: “Ik weet het. Ik begrijp het.”

April staarde haar met een verbouwereerde uitdrukking aan. Heel even leek ze op het punt te staan om in tranen uit te barsten. Riley was bijna net zo verbaasd als haar dochter. Ze wist niet helemaal zeker wat haar bezielde. Ze wist alleen dat dit niet het juiste moment voor ouderlijke berispingen was, zelfs al zou ze er de tijd voor hebben, wat ze niet had. Ze voelde ook diep vanbinnen dat ze precies het juiste had gezegd.

Riley en April stapten uit en liepen samen naar het huis. Ze wist niet of ze hoopte dat Ryan thuis zou zijn of niet. Ze wilde geen discussie met hem aangaan en ze had al besloten om hem niet over het incident met de marihuana te vertellen. Ze wist dat ze het zou moeten doen, maar er was simpelweg geen tijd om met zijn reactie om te gaan. Maar ze moest toch aan hem uitleggen dat ze een paar dagen weg zou gaan.

Gabriela, de gezette vrouw uit Guatemala van middelbare leeftijd die al jarenlang de huishoudhulp van de familie was, begroette Riley en April bij de voordeur. Gabriela’s ogen stonden wagenwijd open van bezorgdheid.

“Hija, waar ben jij geweest?” vroeg ze met haar zware accent.

“Het spijt me, Gabriela,” zei April tam.

Gabriela keek goed naar het gezicht van April. Riley zag aan haar uitdrukking dat ze gemerkt had dat April wiet had gerookt.

“Tonta!” zei Gabriela scherp.

“Lo siento mucho,” zei April en ze klonk oprecht berouwvol.

“Vente conmigo,” zei Gabriela. Terwijl ze April wegleidde keerde ze zich om en gaf Riley een blik van afkeuring.

Riley verschrompelde onder die blik. Gabriela was een van de weinige mensen in de wereld die haar echt intimideerden. De vrouw ging ook geweldig met April om en op dit moment leek ze beter met het ouderschap om te gaan dan Riley.

Riley riep naar Gabriela: “Is Ryan er?”

Terwijl ze wegliep antwoordde Gabriela: “Si.” Toen riep ze door het huis: “Señor Paige, uw dochter is terug.”

Ryan verscheen in de gang, gekleed en gekapt om de deur uit te gaan. Hij leek verrast om Riley te zien. “Wat doe jij hier?” vroeg hij. “Waar was April?”

“Ze was bij mij thuis.”

“Wat? Na alles wat er gisteravond is gebeurd, heb je haar mee naar huis genomen?”

Rileys kaken stonden strak van verontwaardiging. “Ik heb haar nergens mee naartoe genomen,” zei ze. “Vraag het haar zelf, als je wilt weten hoe ze daar gekomen is. Het is niet mijn schuld dat ze niet bij jou wil wonen. Jij bent de enige die daar iets aan kan doen.”

“Dit is allemaal jouw schuld, Riley. Door jou is ze volledig losgeslagen.”

Heel even was Riley laaiend. Maar haar razernij maakte plaats voor een beklemmend gevoel dat hij weleens gelijk kon hebben. Het was niet eerlijk, maar hij wist precies hoe hij haar kon raken.

Riley haalde diep adem en zei: “Luister, ik ga voor een paar dagen de stad uit. Ik heb een zaak in het noorden van New York. April moet hier blijven en ze mag nergens naartoe. Leg alsjeblieft de situatie aan Gabriela uit.”

“Leg jíj de situatie maar aan Gabriela uit,” snauwde Ryan. “Ik moet naar een klant. Nu.”

“En ik moet een vliegtuig halen. Nu.”

Ze bleven elkaar een paar tellen aankijken. Hun discussie bereikte een patstelling. Toen ze in zijn ogen keek, bedacht Riley dat ze ooit van hem gehouden had. En hij leek toen net zoveel van haar te houden. Dat was toen ze allebei nog jong en arm waren, voordat hij een succesvol advocaat geworden was en zij een FBI-agent.

Ze kon het niet helpen, maar ze vond hem nog steeds een erg knappe man. Hij deed er veel moeite voor om er zo uit te zien en bracht vele uurtjes op de sportschool door. Riley wist ook heel goed dat hij veel vrouwen in zijn leven had. Dat was een deel van het probleem: hij genoot te veel van zijn vrijheid als vrijgezel om zich druk te maken over het ouderschap.

Niet dat ik het er nou veel beter vanaf breng, dacht ze.

Toen zei Ryan: “Het draait altijd om jouw werk.”

Riley slikte haar kwaadheid weg. Ze bleven maar in hetzelfde kringetje ronddraaien hierover. Haar baan was op een of andere manier te gevaarlijk en te onbeduidend tegelijk. Zijn baan was het enige wat telde, omdat hij veel meer geld verdiende en omdat hij beweerde echt een verschil in de wereld te kunnen maken. Alsof het afhandelen van rechtszaken voor rijke klanten meer waard was dan Rileys eeuwige gevecht tegen het kwaad. Maar ze wilde niet weer in deze vermoeiende, oude discussie meegesleept worden die ze geen van beiden konden winnen.

“We praten wel als ik terug ben,” zei ze. Ze draaide zich om en liep het huis uit. Ze hoorde dat Ryan de deur achter haar dichtdeed.

Riley stapte in haar auto en reed weg. Ze had nog minder dan een uur om naar Quantico terug te rijden. Haar hoofd tolde. Er gebeurde zo veel, zo snel. Ze had nog maar net besloten om een nieuwe zaak aan te nemen, maar nu vroeg ze zich af of ze er wel goed aan gedaan had. Niet alleen had April er moeite mee, maar Riley wist ook zeker dat Peterson terug was in haar leven.

Maar op een of andere manier was het logisch. Zolang April bij haar vader was, zou ze veilig zijn voor de klauwen van Peterson. En Peterson zou gedurende Rileys afwezigheid geen andere slachtoffers te pakken nemen. Zo verward als ze door hem was, Riley wist één ding zeker: zij was zijn doelwit. Zij, en niemand anders, was zijn volgende slachtoffer. En het voelde goed om een tijdje ver van hem vandaan te zijn.

Ze herinnerde zichzelf ook aan een harde les die ze tijdens haar laatste zaak had geleerd: niet al het kwaad in de wereld tegelijkertijd aanpakken. Het kwam op een simpel motto neer: één monster tegelijk.

En nu ging ze achter een behoorlijk kwaadaardige bruut aan. Een man van wie ze wist dat hij snel weer zou toeslaan.

Hoofdstuk 7

De man spreidde stukken ketting uit op de lange werktafel in zijn kelder. Het was donker buiten, maar al die roestvrijstalen schakels waren helder en glimmend onder de gloed van een enkel peertje.

Hij trok een van de kettingen uit tot de volle lengte. Het ratelende geluid haalde verschrikkelijke herinneringen naar boven; geketend zijn, opgesloten in een kooi en gekweld worden met kettingen zoals deze. Maar het was alsof hij tegen zichzelf zei: ik moet mijn angsten onder ogen zien.

En om dat te doen moest hij zijn macht over de kettingen bewijzen. In het verleden hadden de kettingen veel te vaak macht over hem gehad.

Het was jammer dat iemand om deze reden moest lijden. Vijf jaar lang had hij gedacht dat hij de hele toestand achter zich had gelaten. Het had veel geholpen toen de kerk hem als nachtwaker aangenomen had. Hij vond dat werk leuk, was trots op het gezag dat het met zich meebracht. Hij vond het fijn om zich sterk en nuttig te voelen.

Maar vorige maand hadden ze hem die baan afgenomen. Ze hadden iemand met ervaring in de beveiliging nodig, zeiden ze, en betere referenties. Iemand die groter en sterker was. Ze hadden beloofd dat hij in de tuin mocht blijven werken. Hij zou dan nog genoeg geld verdienen om de huur van dit kleine huisje te kunnen betalen.

Maar toch had het verlies van die baan, het verlies van het gezag dat hij erdoor had gekregen, hem geschokt. Hij had zich er hulpeloos door gevoeld. Die drang was weer losgebroken; die wanhopige behoefte om niet hulpeloos te zijn, die razende noodzaak om macht over die kettingen te behouden, zodat ze hem niet weer te pakken zouden krijgen. Hij had eerder al geprobeerd om die drang te ontlopen, alsof hij zijn inwendige duisternis hier in de kelder kon achterlaten. De laatste keer was hij helemaal naar Reedsport gereden in de hoop eraan te kunnen ontsnappen. Maar hij kon het niet.

Hij wist niet waarom het hem niet lukte. Hij was een goede man, een man met een goed hart die graag anderen hielp. Maar vroeg of laat keerde zijn vriendelijkheid zich altijd tegen hem. Toen hij die vrouw had geholpen, die verpleegster die boodschappen naar haar auto in Reedsport had gedragen, had ze geglimlacht en gezegd: “Wat een goede jongen!”

Hij huiverde bij de herinnering aan de glimlach en die woorden.

“Wat een goede jongen!”

Zijn moeder had geglimlacht en zulke dingen gezegd, zelfs terwijl ze de ketting aan zijn been zo kort hield dat hij niet bij het eten kon komen of zelfs naar buiten kon kijken. En de nonnen hadden ook geglimlacht en zulke dingen gezegd toen ze door een kleine vierkante opening in de deur in zijn kleine gevangenis naar hem keken.

 

“Wat een goede jongen!”

Hij wist dat niet iedereen wreed was. De meeste mensen hadden het echt goed met hem voor, zeker in dit kleine stadje waar hij al jarenlang woonde. Ze mochten hem zelfs. Maar waarom zag iedereen hem als een kind, en nog een gehandicapt kind ook? Hij was zevenentwintig en hij wist dat hij behoorlijk slim was. Zijn hoofd zat vol briljante ideeën en hij kwam zelden een probleem tegen dat hij niet kon oplossen.

Maar hij wist natuurlijk wel waarom de mensen hem zo zagen. Dat kwam doordat hij amper kon praten. Al zijn hele leven stotterde hij hopeloos en hij probeerde altijd om maar helemaal niet te praten, hoewel hij alles begreep wat andere mensen zeiden.

Bovendien was hij klein en zwak. Hij had een gedrongen en kinderlijk uiterlijk, net als iemand die met een of andere aangeboren afwijking was geboren. Er zat een opmerkelijk stel hersenen in zijn lichtelijk misvormde schedel gevangen, gehinderd in het verlangen om geniale dingen te doen in het leven. Maar niemand wist dat. Helemaal niemand. Zelfs de artsen in het psychiatrisch ziekenhuis niet.

Het was gewoon ironisch.

Mensen dachten dat hij geen woorden zoals ‘ironisch’ kende. Maar die kende hij wel.

Nu merkte hij dat hij nerveus met een knoopje zat te spelen. Hij had het knoopje van de blouse van de verpleegster gerukt toen hij haar had opgehangen. Denkend aan haar keek hij in de armoedige woning rond waar hij haar ruim een week lang had vastgeketend. Hij had met haar willen praten, had haar willen uitleggen dat het niet zijn bedoeling was om zo wreed te zijn. Maar ze had zoveel op zijn moeder en op de nonnen geleken, vooral in dat verpleegstersuniform van haar.

Het had hem verward haar in dat uniform te zien. Het was net als met die vrouw van vijf jaar geleden, de gevangenisbewaakster. Op een of andere manier waren beide vrouwen in zijn hoofd met zijn moeder en de nonnen en het ziekenhuispersoneel samengesmolten. Het was gewoonweg niet te doen om ze uit elkaar te houden.

Het was een opluchting dat het met haar gedaan was. Het was een afschuwelijke verantwoordelijkheid geweest om haar zo vastgebonden te houden, haar water te geven, naar haar gekreun door de ketting heen die haar knevelde te luisteren. Hij had de ketting om haar mond alleen zo nu en dan losgemaakt om haar via een rietje water te geven. Dan had ze geprobeerd om te schreeuwen.

Had hij maar aan haar kunnen uitleggen dat ze níét moest schreeuwen, omdat de buren aan de overkant haar niet mochten horen. Als hij het haar maar had kunnen vertellen, dan zou ze het misschien begrepen hebben. Maar hij had het niet kunnen uitleggen, niet met zijn hopeloze gestotter. In plaats daarvan had hij haar zwijgend met een scheermes bedreigd. Op den duur had zelfs het dreigement niet geholpen. Toen had hij haar keel doorgesneden.

Daarna had hij haar terug naar Reedsport gebracht en haar zo opgehangen dat iedereen het kon zien. Hij wist niet precies waarom. Misschien was het een waarschuwing. Als mensen het nou maar gewoon konden begrijpen. Als ze dat deden, zou hij niet zo wreed hoeven te zijn.

Misschien was het ook wel zijn manier om tegen de wereld te zeggen hoeveel het hem speet.

Want hij hád spijt. Hij zou morgen naar de bloemenwinkel gaan en bloemen kopen – een goedkoop klein boeketje – voor de familie. Hij kon niet tegen de bloemist praten, maar hij kon eenvoudige instructies opschrijven. Het geschenk zou anoniem zijn. En als hij een goed plekje kon vinden om zich te verstoppen, zou hij bij het graf staan als ze haar begroeven en net als alle rouwenden zijn hoofd buigen.

Hij trok nog een ketting strak aan op zijn werkbank. Hij trok de uiteinden zo strak als hij kon naar elkaar toe. Het kostte hem al zijn kracht om het geratel te laten ophouden. Maar diep vanbinnen wist hij dat dit niet genoeg was om hem meester van de kettingen te maken. Daarvoor moest hij de kettingen weer in gebruik nemen. En hij zou een van de dwangbuizen gebruiken die hij nog steeds in zijn bezit had. Iemand moest vastgebonden worden, net zoals hij vastgebonden was.

Iemand anders moest lijden en sterven.