Tasuta

Het Geld van Robinson Crusoe

Tekst
iOSAndroidWindows Phone
Kuhu peaksime rakenduse lingi saatma?
Ärge sulgege akent, kuni olete sisestanud mobiilseadmesse saadetud koodi
Proovi uuestiLink saadetud

Autoriõiguse omaniku taotlusel ei saa seda raamatut failina alla laadida.

Sellegipoolest saate seda raamatut lugeda meie mobiilirakendusest (isegi ilma internetiühenduseta) ja LitResi veebielehel.

Märgi loetuks
Šrift:Väiksem АаSuurem Aa

Hoofdstuk X.
Na den oorlog

Eindelijk was de oorlog uit. De Kannibalen waren volkomen verslagen en de eilandbewoners lagen geen nachten achtereen meer wakker door den angst om geroosterd en opgegeten te worden. Een groote hoeveelheid van vele nuttige dingen was natuurlijk vernietigd geworden en men zou meenen, dat het bewustzijn daarvan maken zou, dat de bevolking van het eiland zich verarmd voelde. Maar vreemd genoeg was dit niet het geval. De belofte dat voor de vernielde artikelen vergoeding zou betaald worden was vervuld geworden. Zij werden door vrijwel iedereen als geld beschouwd; en van af het oogenblik dat zij geld waren, dat wist iedereen, waren zij natuurlijk ook rijkdom, en wel zulk een groote en overvloedige rijkdom, dat den menschen verder niets anders te doen stond dan het uitdenken van plannen op welke wijze zij al dien rijkdom zouden gebruiken.

Iedereen verzon derhalve plannen en in het bijzonder zij die geen geld hadden, bedachten deze voor hen, die het wel hadden. Allerlei plannen werden zoodoende ontworpen; het aanleggen van spoorwegen om de menschen naar de tropen te brengen en naar alle andere plaatsen, waar zij niet naar toe wenschten te gaan; het exploiteeren van olie en petroleumbronnen aan de Bedrog- en de Kostverloren Rivier en gepatenteerde uitvindingen om thee en koffie te vervangen, die zeer werden aanbevolen als geldbelegging. John Law, Lemuel Gulliver, Baron Münchhausen, Sir John Mandeville, Juan Ferdinand Mendez Pinto en Sindbad de Zeevaarder kwamen allen naar de stad en in de couranten werd vermeld dat zij in de voornaamste hotels in het vreemdelingen-boek waren ingeschreven.

Een groote en prijzenswaardige ijver werd ook betoond in het vervangen van voorwerpen die door den oorlog vernield waren, zoodat het maatschappelijke werk een tijdlang levendiger werd dan ooit; terwijl enkelen, die tot op dit oogenblik een oorlog hadden beschouwd als een ongeluk en een nationale ramp, voelden, dat zij zich vergist hadden, en anderen die altijd wel geweten hadden, dat de oorlog een zegen was, er ernstig over gingen denken om een nieuwen oorlog te verklaren als een middel om de nationale welvaart te vermeerderen21. De algemeene methode om de resultaten van arbeid en spaarzaamheid te beleggen in ondernemingen die nooit met eenige mogelijkheid een winstgevend resultaat konden opleveren, was, zooals iedereen begreep, in de tweede plaats de beste vinding van den laatsten tijd, bijna even goed als de oorlog en op raad van de Christelijke couranten haastten vele vrome lieden zich om hun weinige spaarduitjes voor een dergelijk doel te besteden; hoewel zij tevens als landbouwers zeer goed wisten dat het planten van tarwe of koren in gronden waar dit niet opkwam, of als het nog opkwam, geen vrucht droeg, altijd een heel leelijk ding was en niet bepaald een aanmoediging voor den zaaier om daar het volgende jaar opnieuw zijn zaad te strooien.

Een andere opvatting, die in dezen tijd een groot aantal aanhangers had gevonden op het eiland, was, dat terwijl men nooit genoeg producten van het eiland verkoopen kon aan andere naties, het niet wenschelijk was om in ruil daarvoor iets van vreemdelingen te koopen, en dat het wijs was om slecht-ingelichte menschen, die zulke koopen wilden sluiten, alle mogelijke hindernissen in den weg te leggen. Maar daar niemand lang kan voortgaan met koopen, tenzij hij naar dezelfde verhouding verkoopt, of met verkoopen tenzij hij naar verhouding inkoopt, kwam de buitenlandsche handel op het eiland weldra tot stilstand; een gebeurtenis, die bovendien nog verhaast werd doordat de producten van het eiland door de assuranties, die het handeldrijven met onbetrouwbaar papiergeld vereischte, 5 à 10 of 15% meer kostten dan vroeger en dan de vreemdelingen er voor betaalden, wanneer deze ze ergens anders kochten22. Maar daar iedere werkzame gemeenschap (vooral wanneer zij de hulp der natuurkrachten inroept door machinerieën) meer produceert dan ze verbruikt en daar de eilandbewoners zoowel werkzaam waren als vindingrijk, deed zich het merkwaardige verschijnsel voor, dat de gemeenschap veel last kreeg van een opeenhooping van nuttige dingen, die de fabrikanten niet wilden afgeven omdat zij niet met verlies wilden verkoopen en die de vreemdelingen niet wilden koopen, omdat zij dezelfde artikelen elders goedkooper konden krijgen en daar ook met hun eigen producten konden betalen voor hetgeen zij kochten.

Toen hielden de fabrikanten op met produceeren en daarop konden ook de arbeiders, door gebrek aan werk veel minder van den bestaanden overvloed koopen, zoodat het er een tijdlang op geleek, alsof het eiland in een zelfden toestand zou geraken als die ongelukkige menschen die sterven aan vetzucht.

Het papiergeld schept moeielijkheden.


Op deze wijze werd het economisch leven steeds meer uit zijn voegen gerukt. Langzamerhand kwamen de menschen op het eiland tot het inzicht, dat veel wat zij voor rijkdom hadden aangezien, geen rijkdom was, en dat vele invloeden, waaraan vroeger weinig aandacht was geschonken, nu machtig samenwerkten om hen voorgoed te verarmen. Allen waren het er over eens, dat het papiergeld, dat zij gebruikten, een hoofdoorzaak van hun moeielijkheden was, maar in welk opzicht dat papiergeld precies invloed uitoefende, daarover waren weinigen het eens. Allen deelden de opvatting, dat er voortdurend en zooveel mogelijk over gesproken moest worden en dat deden zij dan ook, maar wie het minste wist, had het meeste te zeggen. Sommige meenden, dat de eerlijkste en daarom ook de beste handelwijze voor de Regeering van het eiland zou zijn, dat zij haar beloften om te betalen op vertoon zoo snel mogelijk moest nakomen, en dat, waar zij een canoe van den eenen had geleend, kleedingstof van een ander, speren van een derde en geld van een vierde, zij al die zaken behoorde terug te geven en niet te blijven beloven zonder iets te doen. Sommigen dachten dat het beste zou zijn om de canoes, het ijzer, de stof en het geld achtereenvolgens terug te geven, juist zooals het gouvernement ze gekregen had. Anderen meenden weer, dat het beter was om alle verschillende voorwerpen in afzonderlijke pakhuizen te bergen en dan, als de pakhuizen vol waren, de deuren te openen en alles tegelijk terug te geven, wat er geleend was. Maar, zooals reeds eerder is aangeduid, kon de Regeering alleen canoes, kleedingstof, ijzer of geld hebben, wanneer zij die eerst van het volk had gekregen en daarom was teruggave van de zijde der Regeering feitelijk hetzelfde als betaling van de zijde van het volk. Maar het betalen van schulden is iets waarvan vele menschen een natuurlijken afkeer hebben, en zoodoende vond ook dit plan een groot aantal tegenstanders, die algemeen van oordeel waren dat de uitvoering van dit plan hen van hun geld zou berooven en dus ook van de middelen om handel mee te drijven. Niemand begreep wat er eigenlijk aan haperde bij de menschen. Nu zij namelijk geen nuttige artikelen (de producten van hun eigen werkzaamheid) hadden om te verkoopen, zouden zij alleen geld kunnen krijgen, wanneer zij ervoor gingen werken, tenzij, wat zij nog liever wilden, zij kans zagen het eenvoudigweg aan een ander te ontfutselen.

Behalve de reeds genoemde menschen, die óf openlijke tegenstanders waren van een fiscale hervorming, òf wegens hun weifelende houding tot dezen gerekend konden worden, waren er nog verschillende andere soorten van opponenten. Daar was b.v. een groep menschen, altijd gekleed in bruinlakensche jassen en met breedgerande hoeden op, die gedurende den oorlog steeds vrienden van den vrede waren geweest en daarom altijd wenschten, dat men met de Kannibalen tot een minnelijke schikking zou komen, op voorwaarde dat de laatsten zich tevreden zouden stellen met uitsluitend de ouden van dagen en de zuigelingen te roosteren en op te eten en af en toe een enkele schoonmoeder. Daar het in de lijn lag van hun vredespolitiek opponeerden al deze lieden van ’t begin af aan tegen de uitgifte en de circulatie van de bluebacks, als zijnde een willekeurige, onwettige en onnoodige maatregel. Toen de Kannibalen echter geheel verslagen waren, legden deze “vrienden van den vrede in oorlogstijd” dadelijk hun kwakerkleed af, werden “vrienden van den oorlog in vredestijd” en verklaarden zich in vollen ernst vóór een grootere uitgifte en het voortgezet gebruik van de bluebacks, en om een dergelijke daad te rechtvaardigen, waren zij bereid om een nieuwen oorlog te beginnen of althans een jaarlijksche paniek te verwekken. Gedurende den oorlog waren deze vrienden van den vrede copperheads23 genoemd en na den oorlog was hun copper-headisme, hoewel vermomd, in den grond hetzelfde gebleven. Want het was duidelijk, dat de oppositie tegen de uitgifte der bluebacks, door de vredesvrienden aan den dag gelegd tijdens den oorlog, en de oppositie tegen de uitbetaling en intrekking der bluebacks na den oorlog, slechts verschillende uitingen waren van vijandigheid tegen de Regeering en den oorlog zelf; immers, wanneer de Regeering te kort schoot in het nakomen van haar beloften, die zij in tijden van den hoogsten nood gegeven had, dan zou zulks haar goeden naam zeker veel afbreuk doen en haar voorgoed verhinderen om in moeilijke tijden weer tot dergelijke maatregelen haar toevlucht te nemen24. De waarlijk intelligente en vaderlandslievende menschen op het eiland doorzagen volkomen deze nieuwe politiek der voormalige vredesapostelen om juist het tegenovergestelde van hun vroegere theorieën te verkondigen en dat nog wel onder het voorwendsel van een bovenmatige bezorgdheid voor de belangen van den handel. Zij dachten aan het oude versje:

 
 
“Toen de duivel ziek was, wilde de duivel een monnik wezen;
En de duivel was een monnik, toen de duivel weer was genezen.”25
 

en hierna duidden zij de tegenstanders van het uitbetalen der bluebacks aan als inflatie-copperheads, onder welken naam zij sindsdien steeds in de geschiedenis bekend zijn gebleven.

Er waren ook welmeenende burgers, die oprecht wenschten, dat de ballon van inflatie naar beneden mocht komen, maar die er zich hardnekkig tegen verzetten, dat dit resultaat bereikt zou worden door het gasvolume, dat zij bevatte, te verminderen. Alle volle neven van den man, die gewoon was te wachten, totdat het snel stroomend water der rivier voorbij zou zijn, alvorens deze over te steken, waren er zeker van, dat de ballon wel neer zou komen als het volk maar geduld wilde oefenen, goed op den uitkijk blijven en wachten wilde. Maar hiertegen opperde men het bezwaar, dat, wanneer het volk verplicht was om een groot gedeelte van zijn tijd te gebruiken om op den ballon te letten ten einde te voorkomen dat hun hoofden zouden verbrijzeld worden, wanneer deze na lang gedobber en op en neder gaan naar beneden zou storten, een dergelijke tijdverspilling op den duur een schaarschte van levensmiddelen zou veroorzaken; en dat zij, die er belang bij hadden, tenslotte tot wanhoop gedreven door het onophoudelijk opletten en door gebrek aan werk, voedsel en kleeding, er eindelijk op zouden aandringen om de kleppen van den ballon te openen en het geheele volume gas ineens te laten ontsnappen. Sommigen stelden voor om het voorbeeld van “Peter den stijfhoofdige” te volgen, toen deze tegen de Yankees streed en den ballon te doen dalen door een proclamatie, terwijl anderen verklaarden dat zij veel vertrouwen hadden in een gemeenschappelijk gebed. Eminente vaderlandslievende rechtskundigen hielden vol, dat daar een oorlogsnoodzaak de eenige aanleiding was geweest van de wettiging en van de uitgifte der bluebacks, deze geen recht van bestaan meer hadden, zoodra die oorlogsnoodzaak was opgeheven; maar dat integendeel het voortgaan met het uitgeven en gebruiken van deze biljetten na de nederlaag der Kannibalen, niets anders beteekende dan een voortzetting van den oorlog, niet tegen den vijand, maar tegen het eigen volk. De geslepen inflatie-copperhead-rechtskundigen hielden daartegenover stokstijf vol, dat een werktuig, eenmaal door oorlogsnoodzaak in het leven geroepen, steeds van nut bleef en dat het gebruik daarvan ten allen tijde moest worden voortgezet; zoodat een kogel of granaat, ééns rechtmatig gebruikt om vernieling te bewerken in oorlogstijd, met het volste recht opnieuw kon worden afgeschoten in vredestijd, onverschillig wien zij mocht treffen of welke bezittingen zij mocht vernietigen; en dat het volstrekt geen misdaad was om deze moorddadige werktuigen telkens opnieuw te laden en af te vuren en daardoor dood en verderf te verspreiden, maar integendéel een groote daad van vaderlandsliefde. Deze theorie verschrikte evenwel enkele beschroomde menschen, die zeiden, dat één granaat of kogel, op deze wijze opnieuw gebruikt, wel eens alle eigendommen van het eiland kon vernietigen of alle menschen dooden en in dat vooruitzicht konden zij niet nalaten te betreuren, dat zij maar niet dadelijk bezweken waren voor de Kannibalen, wier honger mettertijd misschien wel eens verzadigd zou zijn geworden of die wellicht op den duur de voorkeur zouden gegeven hebben aan een ander soort voedsel, zij het tengevolge van een menschenvleesch-indigestie dan wel uit meer moreele overwegingen.

In de periode van algemeene verwarring en onzekerheid die nu op het eiland aanbrak, begonnen eenige menschen, die er een voorliefde voor hadden om parallelgevallen in de geschiedenis op te sporen, nauwkeurig alle oude kronieken en geschiedrollen van andere naties door te snuffelen, om daaraan hun licht op te steken; en onder verschillende stukken die van belang voor hen waren, vonden zij in de kronieken van dien geleerden Spaanschen geschiedkundige Fray Antonio Agapida het verslag van wat de beproefde legeraanvoerder Don Inigo Lopez de Mendoza, Graaf van Tendilla, deed, toen hij, tijdens een beleg van de Mooren, in de stad Alhama ook ernstige finantieele moeilijkheden te bestrijden had.

“Het gebeurde”, zegt Agapida, “dat deze Katholieke ridder op een oogenblik in het geheel geen goud of zilver meer bezat om de soldij van zijn troepen te betalen. En de soldaten morden zeer, ziende dat zij niet de middelen hadden om de meest noodzakelijke levensbehoeften van de burgers te koopen. Wat doet nu de wijze opperbevelhebber in dit dilemma? Daar neemt hij me een aantal kleine stukjes papier, waarop hij verschillende sommen opteekent, groote en kleine, naar gelang van den aard van het geval en onderteekent ze met zijn eigen handteekening en naam. “Hoe”, zult gij zeggen, “moeten soldaten betaald worden met vodjes papier?” “Juist op deze wijze”, antwoord ik, “en goed betaald ook, zooals ik U aanstonds duidelijk zal maken, want de goede graaf vaardigde een proclamatie uit, waarbij hij den inwoners van Alhama beval om deze stukjes papier aan te nemen voor het volle bedrag, dat er op vermeld stond, terwijl hij beloofde ze in de toekomst in te lossen tegen zilver en goud en ieder, die weigeren mocht ze aan te nemen, bedreigde met zware straffen. Het volk, dat het volste vertrouwen had in zijn woord en er op rekende, dat hij evenzeer bereid zou zijn om de eene belofte te vervullen, als hij in staat was om de andere na te komen, nam deze stukjes papier zonder aarzeling of protest aan. Zoo deed deze Katholieke ridder, door een spitsvondige en meest wonderbaarlijke soort van alchimie, waardeloos papier verkeeren in kostbaar goud en maakte hij dat zijn eerlang verarmd garnizoen overvloed van geld bezat!”


Zulk een uit noodzaak eenmaal toegepast middel, zal ook later van herhaalde toepassing zijn, al zouden duizenden er door getroffen worden.


“Het is niet meer dan billijk om hieraan toe te voegen”, gaat de geschiedschrijver voort, “dat de Graaf van Tendilla zijn beloften nakwam als een getrouw ridder; en dit mirakel, zooals het scheen in de oogen van Agapida, is het eerste voorbeeld, dat ons overgebleven is, van papiergeld.” (Irving: “De verovering van Granada.”) Hierbij mag ook vermeld worden, dat de oudheidkundigen van het eiland geen enkele kroniek vonden van een anderen legeraanvoerder, die wel het voorbeeld van den Graaf de Tendilla navolgde in het uitgeven van kleine stukjes papier om als geld te dienen, maar niet in het stipt nakomen van zijn belofte en wien het naderhand gemakkelijk viel om opnieuw het vertrouwen te winnen van zijn soldaten òf van het volk, wanneer hij wederom in dergelijke moeilijkheden geraakte26.

Hoofdstuk XI.
Het nieuwe Millennium

Tenslotte stond er een secte van wijsgeeren op (zichzelven noemend de “Vrienden der Menschheid”), die overtuigd waren dat zij alle moeilijkheden konden oplossen en deze streefden er naar om de regeering van het eiland in handen te krijgen.

Hun leider stond bekend als een monster. Hij had gediend in den oorlog tegen de Kannibalen, had een buitengewoon woest uiterlijk en daarom hield men hem algemeen voor een dapper man; hij sprak luid en met groote overtuiging, daarom hield men hem voor een wijs man; hij had groote rijkdommen vergaard, zonder ooit iets nuttigs uit te voeren, en daarom hield men hem voor een zeer bekwaam man in zaken.

Onder zijn aanhangers waren er twee, die als zijn bijzondere medewerkers en raadgevers golden. De eerste was een groot redenaar, die het grootste gedeelte van zijn leven gesleten had als zendeling onder een onbeschaafd volk, dat nooit eenige bezittingen had gehad en natuurlijk geen handel dreef, en in deze hoogst voortreffelijke en practische leerschool voor economie had hij alle kennis opgedaan, die men over dit ingewikkelde onderwerp verzamelen kon. De tweede was een athleet, die vele jaren in het nationale circus was opgetreden en die zich een groote vermaardheid had verworven door op beide schouders zware gewichten te dragen, welke het opschrift droegen van: “binnenlandsche nijverheid,” maar die in werkelijkheid alleen maar uit ruw ijzer bestonden. Om deze beiden “verzamelden zich allen, die in zorgen zaten, allen, die schulden hadden, en allen, die ontevreden waren,” zoodat zij weldra een groot aantal discipelen hadden.

 

Het eerste, wat zij deden, was den armen ouden Robinson Crusoe beschimpen, omdat deze tijdens zijn leven zijn volk had aangeraden om hun geld van goud te maken (dat alleen door arbeid geproduceerd kon worden, en niet door goochelkunstjes) en om hun papiergeld te maken van iets, dat goud vertegenwoordigde, terwijl hij toch had moeten weten dat goud “het werktuig en het overschot was van verdwenen despotisme,”27 en zij hielden volstrekt geen rekening met het feit, dat hij de vader van zijn land was en in een hol had gewoond. Vervolgens verklaarden zij, dat alle opvattingen, die de verdere menschheid tot nu toe had aangehangen, geheel verkeerd waren; dat de natuur haar best had gedaan om het eiland tot een afgezonderde gemeenschap te maken; dat de wetgeving afdoende had aangevuld, wat de natuur in dit opzicht nog onvoltooid had gelaten en dat derhalve de behoeften van het eiland met betrekking tot geld, papiergeld en al die dingen zoo eigenaardig en geheel eenig in hun soort waren, dat alle ervaring van de geheele verdere wereld te samen daarop niet toepasselijk was en dus ook niet leerzaam kon zijn. Allen waren het er over eens, dat de verderfelijke theorie, verkondigd door Robinson Crusoe, Vrijdag en andere menschen van vroegere tijden en andere landen—dat alleen een algemeen begeerenswaardig artikel goed geld kon vormen en dat geld altijd moest zijn het equivalent van de goederen, waarvoor het in ruil werd gegeven—de feitelijke bron was van alle geldelijke verwarring; want, was het niet duidelijk, dat, wanneer zulks het geval ware, alleen die menschen slechts in het bezit van geld konden zijn, die als die protserige tarwe-verbouwers, varkenshouders, huisjesmelkers of obligatie-houders, door arbeid vroeger in het bezit van nuttige goederen waren gekomen, welke zij in ruil konden geven als een equivalent voor geld?—terwijl het ware einddoel van alle geldelijke hervormingen en de sleutel tot het vreeselijke probleem der armoede toch klaarblijkelijk was om een soort van geld uit te vinden en in omloop te brengen, dat zij, die geen tarwe, varkens, vee, huizen, obligatien of andere artikelen bezaten, en die niet in staat of geneigd waren om iets dergelijks te verkrijgen, door hun diensten te verkoopen, zonder moeite en in overvloed konden krijgen.


De dokters schrijven een slapper drankje voor.


“Wij willen derhalve”, zeide de redenaar-philosoof, sprekende uit naam van hemzelf en van zijn mede-“Vrienden der Menschheid”, “meer democratie en minder aristocratie hebben op de geldmarkt; meer geld binnen ieders bereik en minder voor de enkele uitverkorenen”28. Kortom, waar de patiënt al zeer ziek en verzwakt was door het kleine (fiscale) dieët, waarop hij had moeten leven meenden de medici nu, dat de beste wijze, om hem er boven op te helpen, was, om hem een nog slapper drankje in te geven.

Allen waren het er voorts over eens, dat het woord “geld” een slechte naam was en dat het publiek een veel helderder voorstelling zou krijgen van de groote problemen, waar het om ging, als er meer begrijpelijke en wetenschappelijke termen, die nauwkeurige definities behelsden, gebruikt werden. Een der wijsgeeren stelde derhalve voor, om, aangezien het hun doel was, dat het overal wortel zou schieten, terug te gaan tot de Bijbelsche omschrijving en het den “wortel” te noemen, tegelijkertijd opmerkende, dat “de Heer toonde, wat Hij van het geld dacht, door het soort menschen, aan wien hij het gaf”. Een ander stelde voor het te noemen: “een middel tot onderlinge samenwerking” (Carey). Een derde: “het teeken van overdracht, waarvan de grondstof een binnenlandsch product moet zijn” (John Law, 1705); een vierde: “een begrip van waarde in vergelijking met nuttige goederen” (British Tracts on Money, 1795–1810); een vijfde: “een standaard, noch van goud, noch van zilver, maar iets ontworpen in de verbeelding om door de publieke opinie bepaald te worden” (idem).

Waaruit geld in dit hervormde systeem nu bestond of moest bestaan, daarover waren alle geleerden het aanvankelijk nog niet volkomen eens. Een denkbeeld, dat nogal veel instemming vond, was, dat geld uitsluitend moest zijn een teeken, dat diensten vertegenwoordigde, bewezen op een onbepaalden tijd of plaats, (mogelijk vergeten of ontkend door den ontvanger) en “waarvoor de houder niet het equivalent heeft ontvangen, waarop hij onder het systeem van arbeidsverdeeling een vanzelfsprekend recht heeft.”29

Het beste geld was dus volgens de wijsgeeren, die deze theorie verkondigden, een duidelijk bewijs, dat iemand iets aan een ander verschuldigd was; en bijgevolg zou er bij meer schulden, ook meer geld, en bij meer geld, ook meer rijkdom zijn, tenzij men zou moeten veronderstellen (wat niet redelijk is), dat dit soort van geld de eerste eigenschap van alle andere geldsoorten miste, n.l. koopkracht.

Bovendien (hoewel de philosophen dat er niet precies bij vertelden) was het tevens een logische conclusie, dat in een gemeenschap, die alleen “teekenmunt” of “imaginair geld,” gebruikte, de zekerste weg om rijk te worden zijn zou om in groote schulden te geraken; en de beste wijze om een verlicht systeem van handeldrijven door te voeren, zou zijn, om artikelen, door tijd en arbeid verkregen, te ruilen voor rentelooze schuldbewijzen. Het is onnoodig te zeggen, dat deze leerstellingen en conclusies er zeer toe bijdroegen om de bevolking van het eiland te versterken in de opvatting, die zij zich reeds vroeger hadden eigen gemaakt, dat het papiergeld, dat zij reeds hadden—namelijk bewijzen van vernietiging,—“het beste ruilmiddel van de wereld” was.

De drie leiders der philosophen waren er evenwel geen menschen naar, om zich met halve maatregelen tevreden te stellen. Hadden zij hun handen niet geslagen aan den ploeg der hervormingen? En moesten zij nu na dit veelbelovende begin werkeloos toezien, dat de ploeg in de vore bleef steken? Derhalve beriepen zij zich eerst op de mannen van gezag en vervolgens op het ongeletterde verstand.

Hier volgen enkele uitspraken van autoriteiten waaraan zij groote waarde hechtten:

“Handel en bevolking, die den rijkdom en de macht van den Staat uitmaken, zijn afhankelijk van de hoeveelheid en van het beheer van het geld”, John Law, Memory to the Duke of Orleans, 1705.

“Wat is onze plicht tegenover onszelf en tegenover de geheele wereld: zullen wij niet of wel een circulatiemiddel blijven handhaven, dat ongeschikt is voor uitvoer? Dat is het vraagstuk, dat op het oogenblik de natie in beroering brengt en dat binnen afzienbaren tijd alle andere quaesties in zich zal absorbeeren. Het bevestigende antwoord op deze vraag is ook in volmaakte overeenstemming met de practijk en de ervaring der groote mogendheden, en eveneens met de leerstellingen van een gezonde economische wetenschap”. Brief van Henry C. Carey aan den afgevaardigde van Detroit, Mozes W. Field, September 1875. Raadpleeg verder Gouverneur W. Kieft: “Over het gebruik van Wampumgeld in Nieuw-Amsterdam,” (folio-uitgave, zeer zeldzaam) 1659.

“Langdurige gemeenzaamheid met de practijk om een onderpand voor leeningen te geven en om deze op een vastgestelden datum terug te betalen, heeft ons verblind voor het nationale voordeel van leeningen zonder onderpand en op een onbepaalden datum betaalbaar”, Karl Marx, Sécrétaire, Organisation de l’Internationale.

Maar het argument, waarmee de philosophen het meest hun theorieën staafden tegenover het volk, was een juridische uitspraak, gedaan in een naburig land door het hoogste rechtscollege, voor hetwelk de vraag, waaruit geld moest bestaan, officieel ter beslissing was gebracht. Deze uitspraak, uitgedrukt in de zeer eigenaardige terminologie van het land, luidde als volgt: “Wat wij erkennen is, dat de volksvertegenwoordiging de macht heeft om te proclameeren, dat de gouvernementspromessen, belovende geld te betalen, voor het oogenblik gelijk in waarde zullen zijn met het betaalmiddel, dat omschreven is bij de muntwetten, of met de veelvouden van dit betaalmiddel”. Hetgeen allemaal, vertaald in de taal van het eiland, beteekende dat de Regeering de macht heeft om een betalingsbelofte, die dus in zichzelf inhoudt een erkenning dat de belofte niet betaald is, te maken tot een volledige genoegdoening, dat de belofte betaald is. Dat deze beslissing overigens volstrekt geen nieuwtje was op rechtskundig gebied en dus ook niet door nieuwe wettelijke bepalingen gedekt behoefde te worden, gaven de geleerde rechters indirect toe door bij het geven van hun meeningen als vroegere parallelgevallen, waardig om steeds herdacht te worden, de beslissingen aan te halen van dien eminenten jurist van den ouden tijd Cade (Jack), die verordonneerde, dat “zeven halve-stuiver-brooden voor een stuiver verkocht moesten worden” en dat “de kuip met drie hoepels tien hoepels moest hebben”. Hetzelfde gerechtshof staafde eveneens zijn argumenten door te zeggen: “het is nauwelijks juist om van een waarde-standaard te spreken. De grondwet spreekt er niet van. “Waarde” is een ideëel begrip. De muntwetten stellen de waarde-eenheid vast op een dollar, maar het gouden of zilveren voorwerp, dat wij een dollar noemen, is in geen enkel opzicht de standaard van een dollar. Het is een plaatsvervanger ervan. Er had nooit een geldstuk behoeven te bestaan met de benaming van een dollar.”30

[Aanmerking: Deze laatste opmerking van het geleerde gerechtshof hield een groote ontdekking in; want hoe kan er een plaatsvervanger bestaan, zonder iets, waarvan hij de plaats moet innemen? In het geval van Peter Schlemihl was er een man zonder schaduw, maar hier hebben we een schaduw zonder een lichaam om die schaduw te werpen. Een gouden dollar is geen bestaande en langs mechanischen weg gemaakte munt, maar 25,8 grein standaardgoud is een dollar. Bedoelde het gerechtshof soms, dat dit gewicht aan goud niet behoeft te hebben bestaan en toch een plaatsvervanger heeft? (De schrijver.)]

Van het oogenblik af, dat deze uitspraak hun ter oore kwam, namen alle philosophen hun woordenboeken ter hand en zochten de beteekenis op van het woord “ideëel”. Zooals te voorzien was, vonden zij dat het beteekende: “denkbeeldig”; “alleen bestaande in de fantasie of in de verbeelding” (Webster), en vanaf dat oogenblik was er geen sprankje twijfel meer in de zielen der hervormers omtrent de onfeilbaarheid en de onwrikbaarheid van hun stellingen. Want, om nog eens in uitvoeriger verklaringen te treden, had het hoogste menschelijke tribunaal nu niet twee uiterst netelige quaesties tegelijkertijd opgelost?

1e. dat de plaatsvervanger van een voorwerp een equivalent kan zijn (en als de overheid het zegt, zijn moet) voor het voorwerp zelf; 2e. dat waarde een ideëel begrip is, en daar alle ideëele begrippen door de verbeelding geschapen worden, men dus ook waarde scheppen kan uitsluitend met behulp der verbeelding.

Hieruit volgde natuurlijk, dat men, om te genieten van het bezit van eenig ding, wat het ook zij, alleen een symbool of plaatsvervanger van dat ding behoefde te scheppen, en wilde men voor een ontvangen waarde betalen, dan behoefde men alleen maar een overeenkomstige waarde te fantaseeren om deze in ruil te geven en daarmee de verrekening te sluiten. Op deze beslissingen van rechtsgeleerdheid en gezond verstand, zoo besloten de drie leiders der philosophen en hun vrienden, die de regeering in hun macht hadden, zou het toekomstige geld van den staat gebaseerd zijn. Het vroegere opschrift op het papier in omloop: “belofte om te betalen”, dat stond voor hen vast, was volkomen overbodig, want waarom geld te beloven, als de binnen hun bereik liggende geldvoorraad practisch onbeperkt gemaakt kon worden of tenminste altijd voldoende voor de behoeften van iedereen, die het wenschte te hebben, of hij handel dreef of niet? Er was ook een groot geleerde op het eiland, die met wiskundige berekeningen bewees, dat er zooveel arbeid zou worden uitgespaard (welke dus voor andere doeleinden benut kon worden) door de methode om een artikel, dat weinig of geen arbeid kostte voor zijn productie, als geld te gebruiken in plaats van goud of goederen, die veel arbeid vertegenwoordigden, dat het noodzakelijk zou zijn om oogenblikkelijk een wet uit te vaardigen, waarbij aan iedereen verboden werd om langer dan zes uur per dag te werken, teneinde de ramp van een al te grooten overvloed te voorkomen. Dezelfde geleerde had zich kort te voren zoozeer laten meesleepen door zijn eigen betoog over de doelmatigheid van een nieuwe kachel, die de helft der brandstof van een gewone kachel uitspaarde, dat hij in het vuur van zijn redeneering aanbevolen had om twee zulke kachels te koopen teneinde alle brandstof uit te sparen.

21Toen het Japansche Gezantschap in 1872 de Vereenigde Staten bezocht, werd hun in vollen ernst aangeraden om op de een of andere wijze een staatsschuld te fabriceeren, zoodra zij thuis gekomen waren en deze te gebruiken als een basis om nieuw papiergeld te scheppen en uit te geven.
22Macchiavelli vertelt in zijn “Gesprekken over de eerste tien boeken van Livius”, boek II, hoofdst. III, als hij het groote onderscheid verklaart tusschen den groei en uitbreiding van de Romeinsche Republiek en die van Sparta, dat Lycurgus, de grondlegger van de Republiek van Sparta, in de overtuiging, dat niets zoo verderfelijk zou zijn voor het voortbestaan van zijn wetten als een vermenging van zijn volk met nieuwe inwoners, alles deed wat in zijn macht lag om vreemdelingen te verhinderen naar de Republiek te stroomen. Behalve dat hij hun niet toestond om onder elkaar te trouwen en hun burgerrecht en alle andere middelen tot gezellig verkeer (conversationi) ontzegde, beval hij, dat in zijn republiek alleen (voor uitvoer ongeschikt) lederen geld gebruikt mocht worden, teneinde alle vreemdelingen te verhinderen om koopwaar in Sparta te brengen of om eenig soort van handwerk of bedrijf uit te oefenen, zoodat de stad nooit in bevolking kon toenemen.
23Een scheldnaam voor de vredespartij in den Amerikaanschen burgeroorlog, bepaaldelijk voor de Noordelijken die zich ten gunste der Zuidelijken uitspraken.
24Een onderzoek zal doen blijken, dat de Ver. Staten gedurende het zesde deel van den tijd van hun bestaan als een Statenbond in een oorlogstoestand hebben verkeerd en wat de toekomst betreft, bestaat er geen goede reden om te veronderstellen dat het land in eenig opzicht meer gevrijwaard zal worden van dergelijke onaangename ondervindingen, waaraan iedere natie is blootgesteld, als het in het verleden is geweest. En hoe kan een volk zich handhaven in een groote nationale worsteling met niet-inwisselbaar papier, met schending van het eens gegeven woord en terwijl al het goud versmolten en uitgevoerd is?
25In een zaak, die vaak over het hoofd is gezien (Bank vs. Supervisors, J. Wallace) heeft het Hooggerechtshof der Ver. Staten uitgemaakt, dat de U. S. biljetten verbintenissen zijn om dollars te betalen en de bedoelde dollars zijn gemunte dollars van de Ver. Staten. Een weigering om zulke biljetten in munt uit te betalen is derhalve een wanpraestatie of contractbreuk.
26In ieder kabinet van zeldzame munten in Europa zal men exemplaren vinden van de zoogenaamde “belegeringsmunten”, munten geslagen in belegerde steden om de plaats van gemunt geld te vervullen. Deze munten schijnen steeds als in hun soort onschendbare beloften gegolden te hebben en een weigering om ze aan te nemen was een zwaar vergrijp tegen de zedelijkheid en het nationaal gevoel.
27Rede van Generaal B. F. Butler in de volksvertegenwoordiging der Ver. Staten.
28Brief van Wendell Philips aan de New-York Legal-tender Club, 1875.
29Charles Moran, New-York Commercial Bulletin, 5 October 1875.
30Meening van de U. S. Supreme Court, uitgesproken door den Raadsheer Strong, 12, p. 553.