Tasuta

Eene Egyptische Koningsdochter

Tekst
iOSAndroidWindows Phone
Kuhu peaksime rakenduse lingi saatma?
Ärge sulgege akent, kuni olete sisestanud mobiilseadmesse saadetud koodi
Proovi uuestiLink saadetud

Autoriõiguse omaniku taotlusel ei saa seda raamatut failina alla laadida.

Sellegipoolest saate seda raamatut lugeda meie mobiilirakendusest (isegi ilma internetiühenduseta) ja LitResi veebielehel.

Märgi loetuks
Šrift:Väiksem АаSuurem Aa

Zesde hoofdstuk

Reeds te Ephesus ontving het jonge echtpaar het bericht van den dood van Amasis. Van daar leidde hun weg eerst naar Babylon, vervolgens naar Pasargadae in de provincie Persis, alwaar zich Cassandane, Atossa en Cresus ophielden. Eerstgenoemde had behoefte gevoeld, vóor den tocht naar Egypte, dien zij zou medemaken, het praalgraf van haar overleden echtgenoot te bezoeken, dat, volgens de mededeeling van Cresus, onlangs voltooid was. De eerwaardige vrouw, die door de kunst van Nebenchari het gezicht terug had gekregen, was hoog ingenomen, zoowel met het ontwerp, volgens hetwelk de grafstede was gebouwd, als met de uitvoering ervan, en bracht dagelijks uren achtereen door in den heerlijken tuin, die ze omgaf.

Het praalgraf van Cyrus bestond uit een reusachtigen sarkophaag van marmerblokken, dat, gelijk een huis, op een basis van zes hooge marmeren trappen rustte. Van binnen was de sarkophaag geheel als eene kamer ingericht, en bevatte, behalve de gouden kist, die de door de honden, gieren en elementen gespaarde overblijfselen van Cyrus inhield, een zilveren bed, en eene tafel van hetzelfde metaal, waarop gouden bekers stonden, en allerhande kleederen, alsmede de rijkste sieraden van edelgesteenten lagen. Het geheele praalgraf was veertig voet hoog. Lommerrijke paradijzen422 en zuilengangen, volgens het voorschrift van Cresus aangelegd, omringden het geheel. In het midden der tuinen was de woning van de magiërs, aan wie de bewaking van het graf was opgedragen. In de verte ontdekte men van hier het paleis van Cyrus, dat, volgens den uitersten wil van den overledene, jaarlijks gedurende eenige maanden den koningen van Perzië ten verblijf moest strekken. In dit prachtige gebouw, dat veel op een vesting geleek, bevond zich ook de schatkamer van het rijk, aangezien de plaats door hare ligging bijna niet te genaken was.

De frissche berglucht, die het graf van haar geliefden afgestorvene omgaf, deed Cassandane onbeschrijfelijk goed, en met vreugde zag zij, dat ook Atossa op deze stille, schoone plek hare oude vroolijkheid, die sedert het sterven van Nitetis en het vertrek van Darius, haar verlaten had, terugkreeg. Sappho hechtte zich zeer spoedig aan hare nieuwe moeder en zuster, en zeide evenals deze niet dan met weerzin het schoone Pasargadae vaarwel.

Darius en Zopyrus waren bij het groote leger gebleven, dat in de vlakte van den Euphraat bijeen werd getrokken, en ook Bartja moest alvorens het opbrak naar Babylon terugkeeren. Cambyzes trok zijne huiswaarts keerende betrekkingen tegemoet, en was niet uitgesproken over de schoonheid zijner jonge schoonzuster, terwijl Sappho, gelijk zij Bartja beleed, niet dan met vreeze tot den broeder van haar echtgenoot kon opzien. De koning was in weinige maanden zeer veranderd. Zijn bleek maar schoon gevormd gelaat van weleer was thans, tengevolge van het onmatig gebruik van den wijn, opgezet en rood geworden. Zijne donkere oogen hadden, ja, hun ouden gloed behouden, maar hun vuur was niet meer zoo rein als voorheen. Zijn vroeger zoo weelderig, ravenzwart haar was vergrijsd, en hing ordeloos om hoofd en kin; terwijl de zegevierende trotsche glimlach, die eens aan zijne trekken een eigenaardig karakter bijzette, plaats had gemaakt voor eene uitdrukking van gemelijkheid en norsche strengheid. Alleen gedurende zijne dronkenschap, een toestand die reeds sedert lang niet meer zeldzaam voor hem was, hoorde men hem lachen, en dan lachte hij als een waanzinnige.

Onafgebroken toonde hij den grootsten afkeer van zijne vrouwen, en zelfs toen hij naar Egypte optrok, liet hij zijn harem te Suza achter, terwijl al zijne grooten hunne echte vrouwen en bijwijven met zich voerden423. Toch was er niemand, die zich over de onrechtvaardigheid van den koning te beklagen had; integendeel, met meer nadruk dan ooit drong hij op strenge handhaving van het recht aan, en ontdekte hij hierin ook maar de geringste tekortkoming, dan was hij onverbiddelijk en velde hij de vreeselijkste vonnissen. Toen hem bijvoorbeeld werd medegedeeld, dat zeker rechter Sisamnes zich had laten omkoopen tot het uitspreken van een onrechtvaardig oordeel, liet hij den ongelukkige de huid afstroopen, en daarmede den rechterstoel bekleeden; daarop benoemde hij den zoon van den gestrafte tot rechter in zijns vaders plaats, en noodzaakte hem den verschrikkelijken zetel in te nemen. Verder wijdde hij zich met onverpoosden ijver aan zijne veldheersplichten. De oefeningen van de bij Babylon verzamelde troepen werden met even veel krijgstucht als beleid door hem zelven bestuurd.

Na het nieuwjaarsfeest424 moest het leger opbreken. Na de viering er van, die, overeenkomstig het verlangen van Cambyzes met den grootsten luister plaats had, begaf de koning zich naar het leger, bij hetwelk hij zijn broeder aantrof, die in de overmaat van zijn geluk zijn gewaad kuste, en hem met zekeren trots mededeelde, dat hij de hoop koesterde vader te zullen worden. Deze tijding deed den koning sidderen; hij antwoordde den gelukkige geen enkel woord, dronk aan den avond van dien dag zooveel, dat hij zijne bezinning verloor, en riep den volgenden morgen de mobeds, magiërs en Chaldaeërs bijeen, om hun eene vraag voor te leggen.

»Gij weet,” zoo begon hij, »dat gij, mijne droomen uitleggende, hebt gezegd, dat Atossa bestemd was om een zoon ter wereld te brengen, die eens koning over dit rijk zal zijn. Zou ik tegen de goden zondigen, als ik mijne zuster tot vrouw nam, en verwezenlijkte wat mijn droom voorspeld heeft?”

De magiërs beraadslaagden eenige oogenblikken onderling; daarop wierp Oropastes, de opperpriester, zich voor den koning neder, en zeide: »Wij gelooven niet, dat gij met dat huwelijk zoudt zondigen; want in de eerste plaats gebeurt het meer, dat de Perzen hunne bloedverwanten huwen425; ten tweede zegt de wet wel niet, dat de reine zijne zuster tot vrouw mag nemen, maar wel, dat de koning doen kan, wat hem welbehaaglijk is. Handel gelijk gij wilt, en gij zult steeds gedaan hebben, wat goed is!”

Cambyzes liet de magiërs met rijke geschenken van zich gaan, en gaf Oropastes de uitgestrektste volmacht als stadhouder van het rijk. Vervolgens deelde hij aan zijne moeder, wier haren daarbij van ontzetting en afschuw te berge rezen, mede, dat hij, zoodra hij de Egyptenaren overwonnen en den zoon van Amasis gestraft zou hebben, voornemens was Atossa tot vrouw te nemen.

Eindelijk rukte het leger, dat meer dan achtmaal honderdduizend soldaten telde, bij afdeelingen op, en kwam na twee maanden in de Syrische woestijn aan, alwaar het de door Phanes tot bondgenooten gemaakte Arabische stammen der Amalekieten en Gessurieten vond, die de troepen van water voorzagen, dat zij op paarden en kameelen aanvoerden. Bij Akko, in het land der Kanaänieten, hadden zich de vloten der aan Perzië onderworpene Syriërs, Phoeniciërs en Ioniërs, en de evenzeer door Phanes geworvene schepen der Cypriërs en Samiërs vereenigd. Met de laatsten had hij een zeer bijzonder verbond gesloten. Polycrates namelijk had de uitnoodiging van Cambyzes, om hem met schepen bij te staan, als eene gunstige gelegenheid beschouwd, om zich op eens te ontslaan van alle burgers, die met zijne heerschappij niet tevreden waren. Daartoe liet hij veertig triëren bemannen met achtduizend Samiërs, die op hem gebeten waren, en zond deze den Perzen toe, met verzoek, niet éen dier lieden te laten terugkeeren. Nauwelijks had Phanes deze voorwaarde vernomen, of hij waarschuwde de Samiërs, die zoo den dood tegemoet gingen. In plaats van tegen Egypte op te trekken, voeren ze naar Samos terug en zochten Polycrates ten onder te brengen. Doch in een gevecht te land werden zij door hem geslagen, waarop zij naar Sparta vluchtten, om daar hulp tegen den tyran te zoeken.

Ruim een maand vóor den tijd der jaarlijksche overstrooming stonden de Perzische en Egyptische legers bij Pelusium, op de noordoostkust van den Delta, tegenover elkander.

Al de schikkingen en maatregelen van Phanes hadden zijn uitnemend doorzicht doen blijken. De tocht van het leger door de woestijn, die anders in den regel duizenden offers kostte, was ditmaal, dank den Arabieren, die aan hunne beloften getrouw gebleven waren, zonder verliezen van eenige beteekenis ten einde gebracht. Het gelukkig gekozen jaargetijde stelde de Perzen in staat langs droge wegen en zonder tijdverlies in Egypte door te dringen.

De koning had zijn Helleenschen vriend met groote onderscheiding ontvangen en hem vriendelijk toegeknikt, toen Phanes hem op eerbiedigen en tegelijk vertrouwelijken toon toeriep: »Ik heb gehoord, dat gij sedert den dood uwer schoone vriendin minder opgeruimd zijt dan gij placht te wezen. Het past den man zijn smart lang te dragen, terwijl de vrouw haar leed in onstuimige maar ras voorbijgaande klachten uitstort. Ik gevoel met u, wat er in u omgaat, want ook ik verloor het dierbaarste wat ik had. Danken wij den goden, dat zij ons de beste middelen tegen de smart, namelijk strijd en wraak schenken!”

 

Daarop vergezelde Phanes den vorst door het leger en naar den disch. Verbazend was de invloed, dien hij op den woesten man wist uit te oefenen. Opmerkelijk was het te zien, hoe kalm en opgeruimd de koning werd, zoodra de Athener in zijne nabijheid was.

Waren de strijdkrachten der Perzen verbazend groot, ook het aantal der Egyptische krijgers was niet minder te achten. Het leger werd in den rug gedekt door de muren van Pelusium, de grensvesting, die gebouwd was om Egypte tegen de invallen der krijgszuchtige oostelijke volksstammen te beveiligen. Door overloopers vernamen de Perzen, dat het gezamenlijke leger van den pharao omtrent zesmaal honderdduizend man telde. Behalve een groot aantal strijdwagens en dertigduizend Karische en Ionische soldaten, en het gendarmerie-korps van de Mazaïoe426, hadden zich tweemaal honderd-vijftigduizend Kalasiriërs, honderd-zestigduizend Hermotybiërs, twintigduizend ruiters427 en ongeveer vijftigduizend man hulptroepen, onder welke de Libysche Mascha-wascha428 zich door hun ouden krijgsroem, de Ethiopiërs zich door hun groot aantal onderscheidden, onder de vanen van Psamtik vereenigd. Het voetvolk was in regimenten en compagnieën ingedeeld, die zich onder verschillende veldteekens429 schaarden, en iedere afdeeling had hare eigene wapening en kleeding. Men zag zwaar gewapenden met groote schilden, lansen en dolken430; bijl- en zwaardvechters met kleine schilden en korte knotsen; slingeraars, en schutters, die verreweg de meerderheid van het leger uitmaakten, wier ongespannen bogen de hoogte van een mensch bereikten. De ruiters waren alleen met een schort gekleed, en hadden geen ander wapen dan eene lichte knots in den vorm eener morgenster; terwijl daarentegen de wagenstrijders, die tot de aanzienlijksten van de krijgerskaste behoorden, zeer kostbaar uitgedost ten oorlog trokken, en zoowel aan het tuig hunner schoone wereldberoemde paarden, als aan hunne tweewielige voertuigen schatten besteedden. Het besturen van zulk een strijdwagen was geheel aan de zorg van den wagenmenner opgedragen, die naast den krijgsman stond; deze zelf dacht aan niets anders, dan hoe hij het best gebruik zou maken van boog en lans. – Het voetvolk van de Perzen was niet veel talrijker dan dat der Egyptenaren, doch de Aziatische ruiterij was wel zesmaal sterker dan die der bewoners van het Nijldal.

Zoodra de beide legers tegenover elkander stonden, deed Cambyzes de struiken en boomen der uitgestrekte Pelusinische vlakte weghakken, en de zandheuvels die zich hier en daar verhieven slechten, ten einde voor zijne ruiters en strijdwagens ruim baan te maken. Phanes stond hem met zijne nauwkeurige kennis van de plaatselijke gesteldheid getrouw ter zijde, en wist te bewerken, dat zijne, met groote krijgskunde ontworpene plannen niet alleen door Cambyzes, maar ook door den grijzen opperbevelhebber Megabyzus en de meest ervarene Achaemeniden werden goedgekeurd. Zijne kennis van het terrein was van te meer waarde, omdat de vlakte van Pelusium doorsneden werd door moerassen, die door de Perzen, wilden zij den slag winnen, zorgvuldig vermeden moesten worden. Na afloop van den krijgsraad verzocht de Athener nog eens het woord, en nu sprak hij: »Thans mag ik eindelijk ook uwe nieuwsgierigheid naar den inhoud der geslotene wagens, die ik hierheen heb doen brengen, bevredigen. Die wagens bevatten vijfduizend katten. – Gij lacht! Ik verzeker u echter, dat deze dieren ons van meer nut zullen zijn dan honderdduizend zwaardvechters. Velen van u zijn bekend met het bijgeloof der Egyptenaren, dat hun eerder de hand aan hun eigen leven, dan aan dat eener kat zou doen slaan. Ik zelf heb vroeger, door het dooden van zulk een dier, bijna mijn leven verspeeld. Gedachtig aan dit bijgeloof, heb ik, waar ik ook kwam, op Cyprus bijvoorbeeld, waar men prachtige muizenvangers vindt, op Samos, Creta en in geheel Syrië, alle katten, die men maar meester kon worden, doen vangen. Thans doe ik het voorstel deze dieren te verdeelen onder de soldaten, die tegen de eigenlijke Egyptische troepen zullen worden aangevoerd, opdat zij ze dan op hunne schilden binden, en ze den Egyptenaren voorhouden. Ik ben overtuigd, dat ieder echt Egyptenaar liever het slagveld zal verlaten, dan op een dier heilige dieren schieten!”

Met een schaterend gelach werd dit voorstel begroet, dat bij nadere overweging met algemeene stemmen werd aangenomen. Cambyzes bood den vindingrijken Athener de hand ten kus, vergoedde hem de gemaakte onkosten met een zeer rijk geschenk, en drong bij hem aan, dat hij met eene der aanzienlijkste Perzische vrouwen in het huwelijk zou treden431. Daarop noodigde hij den Athener aan zijn avondmaaltijd. Deze verontschuldigde zich echter, zeggende, dat hij noodzakelijk de Ionische troepen moest gaan monsteren, over welke hem het bevel was opgedragen, en die hij ter nauwernood kende. Hij begaf zich dus naar zijne tent.

Aan den ingang er van vond hij zijn slaaf, in vrij hevige woordenwisseling met een zwaar gebaarden, in lompen gekleeden, morsigen ouden man, die met alle geweld Phanes op staanden voet wilde spreken. Phanes, meenende een bedelaar voor zich te zien, wierp hem een goudstuk toe; doch de oude zag niet eens naar de rijke gift, die aan zijne voeten nederviel, maar riep, hem bij den mantel vattende: »Ik ben Aristomachus van Sparta!”

Nu herkende Phanes zijn vriend, die door lijden en ontbering veel had geleden, en bijna onkenbaar was geworden. Hij leidde hem in zijne tent, liet hem de voeten wasschen en het hoofd zalven, versterkte hem met wijn en vleesch, ontdeed hem van zijne lompen, en wierp hem eene nieuwe chiton om de vermagerde maar nog altijd gespierde schouders.

Aristomachus liet hem stil begaan. Nadat hij zich met de voedzame spijs en den opwekkenden drank een weinig versterkt had, beantwoordde hij eerst de vragen van den ongeduldigen Athener, en verhaalde hem het volgende: »Toen Psamtik het zoontje van Phanes vermoord had, was hij, Aristomachus, tot hem gegaan met de stellige verklaring, dat hij al zijn volk zou aansporen den Egyptischen dienst te verlaten, indien men niet onmiddellijk het dochterke van zijn vriend in vrijheid stelde, en voldoende rekenschap gaf van de wijze waarop het knaapje zoo opeens was verdwenen. De kroonprins beloofde de zaak in beraad te zullen nemen. Toen de Spartaan twee dagen later zich des nachts scheep begaf, om naar Memphis te varen, werd hij door Ethiopische soldaten aangegrepen, gekneveld en in het donkere ruim van een vaartuig geworpen, dat na eene reis van vele dagen en nachten, aan een hem onbekenden oever het anker liet vallen. Nu bevrijdde men den gevangene uit zijn bedompten kerker, en voerde hem, onder eene brandende hitte, door eene woestijn langs rotsen van de zonderlingste gedaante naar het oosten. Eindelijk bereikte men een gebergte, aan welks voet een aantal hutten verspreid lagen. Het waren de woningen der ontelbaren, die met ketenen aan de voeten, des morgens in de schacht van een bergwerk werden gedreven, om daar uit den harden rotssteen goudkorrels te hakken432. Velen dier ongelukkigen hadden reeds langer dan veertig jaren in dit oord van jammer en ellende doorgebracht; de meeste veroordeelden echter werden; tengevolge van de geweldige krachtsinspanning, die van hen gevergd werd, en de bijkans ondraaglijke hitte, die hun tegenstroomde, zoodra zij de koele schacht verlieten, door een vroegen dood uit hun lijden verlost.

»Mijne lotgenooten,” vervolgde Aristomachus, »waren deels ter dood veroordeelde moordenaars, doch die genade hadden gekregen, deels van hunne tong beroofde staatsmisdadigers, deels menschen die voor den koning gevaarlijk waren en door hem gevreesd werden, gelijk ik. Drie lange maanden arbeidde ik in het gezelschap van dat gespuis, gedurig bedreigd door den stok der opzichters, versmachtende in de hitte van den middag, verkleumende wanneer de koele dauw van den nacht op mijne naakte huid nederviel, den dood dagelijks voor oogen ziende, en slechts staande blijvende door de hoop op wraak op mijne vervolgers. En de goden bestuurden het zóo dat, bij gelegenheid van het feest van Pacht433, onze wachters, overeenkomstig de in Egypte heerschende gewoonte, zich te buiten gingen aan den wijn, zoodat zij in diepen slaap verzonken, en niet bemerkten hoe ik en een jonge gevangen Jood, wiens misdaad was valsch gewicht te hebben gebruikt, en die daarom van zijne rechterhand was beroofd geworden, op de vlucht gingen. Zeus Lacedaemonius en de groote God van dien jongeling stonden ons ter zijde, en sloegen onze vervolgers, wier stemmen wij dikwerf zoo dicht achter ons hoorden, dat wij ze onderscheiden konden, met blindheid.

 

»Met een boog, dien ik een onzer wachters ontstolen had, voorzag ik in ons onderhoud. Waar zich geen wild opdeed, daar voedden wij ons met wortels, boomvruchten en vogeleieren. De stand van zon en sterren hielp ons den rechten weg vinden. Wetende dat de Roode Zee niet ver van de bergwerken verwijderd was, en dat wij in het zuiden van Memphis en Thebe hadden vertoefd, waren wij er op bedacht altijd noordwaarts te trekken. Eindelijk bereikten wij het zeestrand, waar wij menschlievende zeelieden vonden, die ons verpleegden, tot wij aan boord van een Arabisch schip gingen, dat mij en den Jood, die de taal dier lieden verstond, naar Ezeon-Geber, in het land der Edomieten bracht. Daar vernamen wij dat Cambyzes met een machtig leger tegen Egypte oprukte, en reisden met eene Amalekietische ruiterbende, die de Perzen van water moest voorzien, naar Harma. Van daar zwierf ik met de achterhoede van het groote Aziatische leger, bij welke ik soms medelijdende kerels vond, die mij een eindweegs op hunne paarden lieten rijden, naar Pelusium, en vernam daar dadelijk, dat gij den grooten koning als krijgsoverste diendet. – Ik heb mijn eed gehouden, en de belangen der Hellenen in Egypte getrouw behartigd; thans is de beurt aan u, den ouden Aristomachus te helpen, en hem het eenige te verschaffen, waarnaar hij smachtend verlangt: wraak op zijne vijanden!”

»Die zal u gegeven worden,” riep de Athener, terwijl hij de hand van den grijsaard drukte. »Ik zal u aan de spits der zwaargewapende Milesiërs stellen, en u volle vrijheid laten, tegen onze gemeenschappelijke vijanden te woeden zooveel gij maar wilt! Maar daarmede heb ik mij nog in lange niet van den plicht der dankbaarheid gekweten, en ik prijs de goden, dat zij mij het geluk beschoren hebben, u door een enkel woord gelukkig te maken. – Weet, dat weinige dagen na uw verdwijnen een Spartaansch schip, onder bevel van uw voortreffelijken zoon, te Naucratis is binnengeloopen, om u, den vader van twee overwinnaars in de Olympische spelen, op bevel der ephoren naar uw vaderland terug te brengen!”

Bij dit bericht voer den grijsaard eene trilling van vreugde door de leden; tranen welden er in zijne oogen, en zijne lippen prevelden zachtkens een gebed. Daarop sloeg hij zich met de vlakke hand voor het voorhoofd, en zeide met bevende stem: »Thans wordt het verwezenlijkt, – thans zal het waarheid worden! – Vergeef mij, Phoebus Apollo, dat ik aan de woorden uwe priesteres dorst twijfelen! Wat beloofde de godspraak mij?

 
‘Als van ’t besneeuwd gebergt een ruiterschaar komt dalen
In ’t effen land, door vruchtbaar nat gedrenkt,
Dan voert de ranke boot u, moe van ’t ommedwalen,
Waar ’t vreedzaam oord den zwervling ruste schenkt;
En van de vijf moogt gij in ’t eind verwerven
Wat gij zoo lang, met rouw in ’t hart, moest derven.’
 

»Thans wordt vervuld, wat de god mij heeft toegezegd. Thans mag, thans wil ik naar mijn vaderland terugkeeren! Eerst echter hef ik de handen op en bid Dike, de godin der eeuwige rechtvaardigheid, dat zij mij het zalige genot der wrake niet onthoude!”

»Morgen breekt de dag der vergelding aan!” riep Phanes, met het gebed van den ouden man instemmende. »Morgen breng ik aan de schim van mijn zoon de doodenoffers, en ik zal mij niet ter ruste begeven, alvorens Cambyzes, met de door mij gepunte pijlen, het hart van Egypte heeft getroffen! – Kom thans, mijn vriend, en laat mij u aan den koning voorstellen. Een man als gij zijt drijft een ganschen hoop Egyptische slingeraars op de vlucht!”

’t Was intusschen nacht geworden. Daar de onversterkte legerplaats der Perzen ieder oogenblik blootlag voor een aanval van den vijand, stonden de soldaten op den hun aangewezen post in het gelid. De voetknechten leunden op hunne schilden en speren, en de ruiters hielden zich bij hunne gezadelde en getoomde paarden naast de wachtvuren strijdvaardig. Cambyzes reed de rijen zijner helden langs, en verhoogde aller moed en strijdlust door groet en toespraak. Alleen het centrum van het leger had zich nog niet geordend, daar dit was samengesteld uit de Perzische lijfwachten, de stafdragers, de Onsterfelijken en de bloedverwanten des konings, die onder zijn onmiddellijk bevel tegen den vijand moesten oprukken. Verder hadden zich de Grieken uit Klein-Azië op last van Phanes ter ruste begeven, in plaats van thans reeds aan te treden. De Athener had begrepen, dat zijne soldaten al hunne krachten voor den aanstaanden strijd van noode hadden, en hun dus toegestaan zich, geheel gekleed en gewapend, te slapen te leggen, terwijl hij over hen waakte. Aristomachus was door de Ioniërs met groot gejuich ontvangen en door den koning met een vriendelijk woord verwelkomd. Hij had van dezen den vereerenden last ontvangen, aan het hoofd van de helft der Hellenen de linkerflank van het centrum te dekken, terwijl Phanes met de andere helft aan de rechterzijde der koninklijke garde zou strijden. De koning had zich voorbehouden aan het hoofd der tienduizend Onsterfelijken, aan wier spits de blauw-rood-gouden rijksbanier en de vaan van Kawe wapperde434, het gevecht te besturen. Bartja had het commando over het regiment Perzische lijfwachten, duizend man sterk, en de van het hoofd tot de voeten gepantserde cavalerie op zich genomen. Cresus eindelijk voerde het bevel over de afdeeling van het leger, belast met het bewaken van de onmetelijke schatten, die het leger met zich voerde, van de vrouwen der edelen, en de moeder en zuster van den koning.

Zoodra de lichtende Mithra boven de kim verrees, en de duistere geesten van den nacht zich in hunne holen terugtrokken, werd het heilige vuur, dat van Babylon aan de spits van het heir vooruit gedragen was, tot eene verbazende hoogte opgestookt en door de magiërs en den koning met kostbare reukwerken gevoed. Daarop bracht Cambyzes het offer, en smeekte, terwijl hij de gouden schaal ophief, om overwinning en roem.

Hierop gaf hij den Perzen het wachtwoord: ‘Aoeramazda, helper en aanvoerder’, en stelde zich aan het hoofd zijner garde, wier tulbanden met kransen waren versierd. Ook de Hellenen verrichtten hun offer, en hieven een ontzaglijk gejuich aan, toen de priesters hun aankondigden, dat de voorteekenen hun de overwinning beloofden. ‘Hebe’ was hun parool435. – Ook de Egyptische priesters hadden den dag met offer en gebed begonnen, waarna de troepen zich in slagorde schaarden. Voor het centrum reed Psamtik op een gouden wagen met booghouders van hetzelfde metaal. Zijne paarden waren getooid met purperen dekken en schabrakken van gouddraad, en droegen struisvederen op de fiere koppen. Zijn wagenmenner stamde af van een aanzienlijk Egyptisch geslacht436, en stond met de teugels en de zweep in de hand ter linkerzijde van zijn vorst, die de dubbele kroon van Opper- en Neder-Egypte droeg. Links van het centrum moesten de Helleensche, rechts de Carische soldaten strijden. De ruiterij stond aan de uiterste einden van de beide vleugels van het leger; de Egyptische en Ethiopische voetknechten hadden zich rechts en links van de wagenstrijders en Hellenen in zes gelederen geschaard.

Psamtik liet zich langs de rijen zijner dapperen rijden en hield eenige oogenblikken voor de Hellenen stil. Hij sprak hun op deze wijze toe: »Het verheugt mij, gij helden, van wier dapperheid Cyprus en Lybië getuigen kunnen, dat ik ditmaal uw roem zal mogen deelen en uwe hoofden met nieuwe kransen sieren. Vreest niet dat ik, wanneer wij onze vijanden verdelgd hebben, uwe vrijheden zal gaan verkorten. Ik weet het: lasteraars hebben u in het oor geblazen, dat gij zulk een snooden ondank van mij te verwachten hebt; ik verzeker u echter dat, zoo wij overwinnen, ik u en uwe nakomelingen op alle wijzen zal begunstigen en bevoordeelen, en de Hellenen ten allen tijde de steunpilaren van mijn rijk zal noemen! Bedenkt verder, dat gij heden niet alleen voor mij, maar voor de vrijheid van uw eigen vaderland zult strijden. Het ligt toch voor de hand dat Cambyzes, indien hij Egypte onder den voet krijgt, niet tevreden zal zijn met deze éene zegepraal, maar al spoedig de begeerige hand zal uitstrekken naar het schoone Hellas en zijne eilanden. Behoef ik u er nog op te wijzen hoe deze juist ingesloten zijn door Egypte en het gebied uwer Aziatische broeders, die reeds als slaven onder het juk der Perzen zuchten? – Uwe toejuichingen bewijzen mij dat gij mij toestemt; ik verzoek u mij nog slechts een oogenblik aan te hooren, want mijn plicht gebiedt mij, den man te noemen, die niet alleen Egypte, maar ook zijn eigen vaderland voor goud aan den grooten koning van Perzië heeft verkocht. Die man heet Phanes! – Gij moogt niet morren als had ik gelasterd, want ik zweer u, dat diezelfde Phanes de door Cambyzes hem aangebodene schatten heeft aangenomen, en dezen beloofd hem niet slechts den weg naar Egypte te wijzen, maar hem ook de poorten van zijn en uw vaderland te openen. Deze man kent landen en volken door en door, en is voor geld tot alles in staat. Ziet gij niet, hoe hij ginds naast den koning op en neer gaat, hoe hij zich voor hem in het stof werpt? Is dat een Helleen? Ik meen wel eens gehoord te hebben, dat de Grieken zich slechts voor hunne goden dus vernederen. Maar in waarheid, wie zijn vaderland verkoopt, houdt op een burger er van te zijn! – Gij zijt het met mij eens? Gij weigert, den schelm langer uw landgenoot te noemen? Welnu, zoo wil ik de dochter van dien ellendeling, die ik als gijzelares heb moeten behouden, en die de vrek tegelijk met zijn vaderland verkocht, in uwe handen stellen. Doet met het kind van een schurk, wat u goeddunkt. Versiert het met rozen, valt voor hetzelve neder; maar vergeet niet, dat het den man toebehoort, die den naam ‘Helleen’ te schande maakte, die u, die zijn vaderland verried!”

De Grieken hieven na deze toespraak een geweldig geschreeuw aan, terwijl zij het bevende meisje uit de handen van den koning ontvingen. Een ruw soldaat hief het ongelukkige schepseltje in de hoogte, en toonde het aan den vader, die haar duidelijk herkennen kon, daar de beide legers slechts een boogschot van elkaar verwijderd waren. Tegelijk brulde een Egyptenaar, die zich later door zijn luide stem beroemd maakte437, den bevenden vader toe: »Geef acht, Athener, hoe men hier te lande verraders straft!” – Een Kariër greep het mengvat, welks inhoud hem en zijne makkers bedwelmd had, stiet zijn zwaard in de borst van het kind, liet het onschuldige bloed in het metalen vat vloeien, vulde een beker met het afschuwelijke mengsel en ledigde dien, als dronk hij het welzijn van den van woede en afschuw aan den grond genagelden vader. Als krankzinnigen vielen de andere soldaten op het mengvat aan, en slurpten, gelijk wilde dieren het door bloed verontreinigde druivensap438.

Op dit oogenblik schoot Psamtik, met een oog fonkelende van helsche vreugde, zijn eersten pijl op de Perzen af. De soldaten wierpen het lijkje van het kind met verachting van zich, hieven hun krijgslied aan, dronken van het ingezwolgen bloed, en snelden hunne Egyptische krijgsmakkers ver vooruit, den dood of de overwinning tegemoet. Maar ook de gelederen der Perzen stelden zich thans in beweging, en Phanes wierp zich, buiten zich zelf van woede en smart, gevolgd door zijne, over de schandelijke wreedheid hunner landgenooten, verontwaardigde zwaargewapenden, op dezelfde mannen, wier liefde hij door zijne tienjarige trouw meende te hebben verdiend en verworven.

Toen de zon hare middaghoogte bereikt had, scheen zich het geluk der wapenen naar de zijde der Egyptenaren te neigen. Toen de dagtoorts op het punt was van uitgebluscht te worden, hadden de Perzen eenig voordeel behaald. En toen eindelijk de volle maan in al haar glans aan den hemel stond, verlieten de Egyptenaren in overijlde vlucht het slagveld, om den dood te vinden in de moerassen en in de golven van den Pelusinischen Nijlarm achter hen of onder de zwaarden der Aziaten, tot het laatste oogenblik voor de vrijheid van hun vaderland strijdende. Twintigduizend Perzen en vijftigduizend Egyptenaren bleven op het slagveld; de gekwetsten, verdronkenen en gevangenen waren nauwelijks te tellen439. Psamtik was onder de laatsten geweest, die het slagveld verlieten. Op een edel ros had hij, licht gewond, den anderen oever van den Nijl bereikt, en met weinige duizenden zijner getrouwen den weg naar Memphis ingeslagen. Want voor de versterking en verdediging der pyramidenstad waren alle voorzorgen genomen.

Van de Hellenen, die onder de vanen van Psamtik gestreden hadden, waren slechts weinigen aan den dood ontkomen. Zoozeer had de naar wraak dorstende Phanes met zijne Ioniërs in hunne rijen gewoed. Tien duizend Kariërs werden gevangengenomen. Den moordenaar van zijn kind velde de Athener met eigen hand. Ook Aristomachus had, in spijt van zijn houten been, wonderen van dapperheid verricht. Toch was het zoo min hem, als iemand dergenen die hunne wraak te koelen hadden, mogen gelukken, Psamtik in handen te krijgen.

422Perzische lusthoven.
423zie boven bl. .
424In onze maand Maart.
425Ook de hedendaagsche Perzen houden een huwelijk tusschen bloedverwanten in eersten of tweeden graad voor zeer gelukkig.
426Een korps, gedeeltelijk uit vreemdelingen samengesteld, dat de krijgsgevangenen moest bewaren en andere diensten bewijzen.
427Wagenstrijders vindt men op bijna alle Egyptische gedenkteekenen. Ofschoon daarop tot hiertoe niet meer dan vijf ruiters zijn gevonden, blijkt toch uit geschriften en berichten van andere volken, dat de Egyptenaren zich van ruiterij bedienden. Zoo zou Ramses II 24,000 ruiters in het veld hebben gebracht. Volgens Herodotus was het Egyptische leger verdeeld in Hermotybiërs en Kalasiriërs. De laatsten, in het Egyptisch Klaschr, waren boogschutters. De eersten ontleenden hun naam aan het schort Haemitybion, dat zij droegen.
428Waarschijnlijk waren dit de door Herodotus genoemde Noord-Afrikaansche Maxyers.
429Van vele standaarden zijn afbeeldingen gevonden. Elke nomos had ook zijn wapen.
430Zoo gewapend vinden wij de troepen op de monumenten voorgesteld. Verschillende der genoemde wapenen worden in de musea gevonden, o. a. te Berlijn een dolk, waarvan de kling bestaat uit een soort van brons, en het gevest uit elpenbeen, met eene scheede van leder.
431Toen Themistocles later aan het Perzische hof kwam, werd hem insgelijks eene aanzienlijke Perzische vrouw ten huwelijk gegeven.
432Deze mijnen lagen in het zuiden, niet verre van de Roode Zee. De arbeiders waren deels krijgsgevangenen, deels lieden die men om de eene of andere reden uit den weg wilde ruimen. Men heeft de sporen van die mijnen weergevonden. Vgl. verder Ebers’ Warda.
433zie boven bl. .
434Zoo worden de kleuren van de rijksbanier door Firdusi opgegeven. De banier van Kawe bestond uit het schootsvel van een dapperen smid, die volgens de legende alles te wapen riep tegen dan boozen Zohak, en Feridun hielp, om dien gruwelijken verwoester van het rijk ten val te brengen.
435Dit was het wachtwoord der Grieken in den slag bij Mycale.
436Dat die wagenmenners aanzienlijke personen waren, blijkt uit de wijze waarop de vorsten met hen omgingen. Op een gedenkteeken te Thebe werd Ramses II voorgesteld, in vertrouwelijk gesprek met zijn wagenmenner. Hetzelfde blijkt uit het epos van Pentaoer (Vgl. Ebers Warda). In een der papyrussen wordt van een wagenmenner gesproken, die na een militaire school bezocht te hebben, van den pharao zelven uit de koninklijke stallen de paarden ontvangt.
437Herodotus verhaalt ons van een Egyptenaar, die op last van Darius aan den oever van den Ister ging staan, om Histiaeus van Milete te roepen, die hem hoorde en aanstonds deed wat de Perzische koning van hem verlangde.
438Herodotus geeft ons werkelijk het verhaal van dit verschrikkelijk feit.
439Het is een doorgaande regel, dat bij de oude schrijvers de overwinnaars altijd veel minder manschappen verliezen dan de overwonnenen.