Бесплатно

De economische toestand der vrouw

Текст
0
Отзывы
iOSAndroidWindows Phone
Куда отправить ссылку на приложение?
Не закрывайте это окно, пока не введёте код в мобильном устройстве
ПовторитьСсылка отправлена

По требованию правообладателя эта книга недоступна для скачивания в виде файла.

Однако вы можете читать её в наших мобильных приложениях (даже без подключения к сети интернет) и онлайн на сайте ЛитРес.

Отметить прочитанной
Шрифт:Меньше АаБольше Аа

Wij houden het er meestal voor dat de woning, zooals zij nu is ingericht, voor ons het beste is. Wij verbeelden ons daar hooger opvattingen, edeler aandoeningen op te doen, daar onderricht te worden hoe wij moeten leven. De waarheid aan deze volksmeening ten grondslag liggende is, dat de liefde van de moeder voor het kind de basis vormt van alle hoogere wederkeerige liefde. Maar men vergeet dat achter moederliefde de krachtige aandrift tot geslachts-liefde, de zich te buiten gaande kracht van den geslachtslust ligt. De familie-verhoudingen die daarvan een gevolg zijn, staan niet zoo hoog als onze breeder, dieper, maatschappelijke verhoudingen.

Voor het behoud van ons individueel leven hebben wij behoefte aan huiselijke geriefelijkheden. Het dragen en verdragen van het huiselijk leven, met zijn heerschenden en onophoudelijken invloed van den conservatieven geest der vrouw, houdt den onregelmatig snellen aandrang der mannelijke energie zeer goed in toom. Zoolang de wereld duurt zullen wij niet alleen aan individueele woningen behoefte hebben, maar ook aan het familieleven; een gemeenschappelijke scheede voor de onontloken blaadjes van elken nieuwen tak, bijeengehouden aan den ouderlijken stam, vóórdat zij ten slotte uiteen vallen.

Stemmen wij dit alles toe, dan blijft nog te bestrijden de steeds toenemende slechte uitwerking, niet van het huiselijk leven als zoodanig, maar van de soort van huiselijk leven, welke op de sexueel-economische verhouding gegrondvest is. In een gezin, waarin de terecht overheerschende vrouwelijke energie op een primitieve ontwikkelingshoogte wordt gehouden, en de vrouw de vrije deelname aan de snelle, breede, voorwaartsche beweging der wereld wordt ontzegd, ondervinden al de leden den invloed daarvan. Waar de buitengewone behoefte om dingen te ontvangen zonder er iets voor terug te geven, in de eene sekse wordt bevorderd en de woeste begeerte om zooveel mogelijk te verkrijgen in de andere sekse zorgvuldig wordt aangekweekt, daar ondervindt het kind dezen invloed onophoudelijk en groeit op in het denkbeeld, dat het leven slechts bestaat in het hebben van eten en het verkrijgen van geld om er voor te betalen, en dat men alleen werkt om voedsel van den leverancier te huis te krijgen, het te koken en op te disschen. Dat zijn de op den voorgrond tredende handelingen in het huiselijk leven, zooals wij het geregeld hebben. De zorg waarin wij ons leven doorbrengen, de zaken die ons hinderen en kwellen, zijn zaken die wij reeds lang en lang geleden ontgroeid moesten zijn, indien het menschdom geregeld vooruitgegaan was. De man is vooruitgegaan, maar de vrouw bleef achter. Door erfelijkheid gaat zij vooruit, door ondervinding komt zij achteraan; altijd teruggeduwd tot een economischen graad van vele duizenden jaren geleden.

Indien een man van den tegenwoordigen tijd met al zijn verstand en energie en hulpmiddelen gedwongen werd zijn levensdagen te slijten, jagend met pijl en boog, visschend met gepunte beensperen, hongerig wachtend bij zijn vallen en strikken, in de hoop een prooi te bemachtigen, zou hij op zijn vrouw en kinderen niet den verheffenden invloed van den waren mannenaard uit onzen tijd kunnen hebben. Zelfs wanneer hij hooger onderwijs genoten had, zelfs wanneer hij vele boeken te lezen had (en tijd had ze te lezen) en verheffenden omgang met anderen, dan nog zouden de economische beslommeringen van zijn leven, de aanhoudende dagelijksche druk van hetgeen hij voor zijn onderhoud te doen had, den groei van hoogere gaven belemmeren. Wanneer alle mannen tot nu toe jagers geweest waren dag in dag uit, zou de wereld nog woest en wild zijn. Omdat alle vrouwen steeds, dag in dag uit, dienstboden voor het gezin geweest zijn, leven zij nog in slaafschen toestand.

Een huiselijk leven met een afhankelijke moeder en een dienstbode-echtgenoote is geen veredelende macht. Dat gevoelen wij allen nu en dan. De man, met den grooten vooruitgang der wereld zich ontwikkelende en ontplooiende, voelt zich tehuis door de domme gesprekken, het kleingeestig gekibbel en de dwaze en achterlijke begrippen klaarblijkelijk omlaag gaan. Het is daar behagelijk, bevredigend voor het gevoel, warm en zacht en mooi en geschikt gemaakt voor de behoeften van het zwakker en kleiner wezen dat gedwongen is er te verblijven. Het wordt zelfs als een deugd van den man aangemerkt, wanneer hij veel te huis is en het ter wille van zijn pantoffels en couranten, zijn haardvuur en avondmaal, zijn springveeren bed en schoon ondergoed boven andere plaatsen verkiest.

Het kwaad schuilt ook niet in de liefde voor het tehuis en het er zooveel mogelijk vertoeven, maar in de soort van woning en in de soort van vrouwen die er gekweekt worden en in den graad van technische ontwikkeling die er heerscht. Wanneer men de richting van den tegenwoordigen vooruitgang volgt, behoeft men geen profeet te zijn om te zien waarheen ons huiselijk leven leidt. Van het hol en de tent en de hut tot een goed verdeeld huis, waarvan elk lid van het gezin zooveel ruimte voor zich alleen krijgt als verschaft kan worden; van de barsche heerschappij van den almachtigen patriarch met zijn stille, slaafsche vrouwen en babbelende kinderen, tot de betrekkelijke vrijheid, gelijkheid en geheel verschillende levenswijze van de leden uit een hedendaagsch beschaafd gezin; van den laagsten graad van nijverheid in het kamp der wilden, waar alles te zamen gekookt werd in denzelfden pot door éénzelfden persoon, – zonder zindelijkheid, zonder overleg, zonder toewijding, – tot de millioenen zeer verschillende handen die het gezin tegenwoordig op duizendvoudige wijze bedienen, hebben de man en de fabriek alles gedaan; de vrouw ging alleen buitenshuis om inkoopen te doen en stond binnenshuis op de nederigste plaats.

Men lette op het nog belangrijker en opmerkelijker feit, dat waar in het historisch begin niets anders dan de woonplaats voor het gezin bestond, langzaam, met onze ontwikkeling ook de woning voor het individu zich ontwikkelde. De eerste verder gaande beweging van het maatschappelijk leven zal een vrijer dagelijksch verkeer onder de bevolking zijn. Langs rivieren en zeeën, van kano tot stoomboot; langs paden en wegen, van omnibus tot spoortrein; steeds sneller en vrijer, verder en vaker, stroomden de individueele menschelijke wezens naar buiten en mengden zich in het vrije maatschappelijk leven. In het begin was gastvrijheid de eenige toevlucht van den reiziger, het recht van den vreemdeling; maar door het toenemend verkeer ontstond – uit noodzakelijkheid – het organisch maaksel, de tijdelijke individueele woning, waardoor het reizen gemakkelijker werd. Van de meest oorspronkelijk karavansera tot onze hotels van eenige vierkante mijlen vloerruimte, heeft de herberg meer in de behoeften der sociale evolutie voorzien, dan ooit eenig eigen huis kon doen.

Voor mannen, tot dusver de eenige volkomen ontwikkelde menschelijke wezens van hun tijd, was de gehuurde kamer de tijdelijke woning voor dat gedeelte van hun leven, waarin zij het eene gezin verlaten en nog geen ander gezin gevormd hadden. Voor de vrouw staat deze mogelijkheid thans ook open. Meer en meer matigen zich thans ook de vrouwen aan een woning, zelfs zonder een gezin, te hebben. Ook de familiewoning ondergaat meer en meer den invloed van den vooruitgang. Vroeger bleef men in hetzelfde huis wonen, soms vele geslachten lang. Thans veranderen wij herhaaldelijk, zelfs met groote gezinnen; veranderen wel is waar dikwijls tegen onzen zin en ten koste van vele huishoudelijke goederen, maar niettemin veranderen wij en moeten veranderen onder toenemende verbittering tegen de onhoudbare toestanden. En hieruit is ontstaan en heeft groote afmetingen aangenomen, dat ontzettend verschijnsel van onzen tijd “het familie-hotel.”

Men overwege dit eens. Eerst de herberg, eens de eenige reddende toevlucht voor vermoeide reizigers. De vermoeide reiziger bemerkte evenwel reeds spoedig het verschil tusschen zijn individueele vrijheid dáár en zijn beperkingen tehuis en was gaarne bereid “zijn gemak in de herberg te zoeken.” Thans is de tijdelijke rustplaats voor ongehuwde mannen van voorheen een vaste woonplaats voor gezinnen geworden. Niet uit financieële noodzakelijkheid. Zij worden bewoond door menschen die geld genoeg hebben om een huis te bewonen. Die menschen begeeren echter geen eigen woning. Zij zijn vermoeid van het huishouden. Het is zoo moeilijk een huishouding te voeren, de dienstbodenkwestie is zoo lastig. De gezondheid van de vrouwen laat niet toe dat zij zich met huishoudelijke werkzaamheden vermoeien. Dit zijn de aangevoerde redenen.

Maar onder deze vage begrippen en uitdrukkingen ligt hijgend en onrustig een langzaam stijgende maatschappelijke vloed. De oorspronkelijke woning, gebaseerd op de economische afhankelijkheid der vrouw met haar ongeorganiseerde werkzaamheden, haar slaafschen arbeid, haar verdoovenden invloed op individueele ontwikkeling, wordt met den dag onbruikbaarder voor de hedendaagsche mannen en vrouwen. Natuurlijk keeren zij er telkens uit noodzakelijkheid in terug, zoo lang verondersteld wordt dat huwelijk en kinderen baren een eigen woning vereischt; zoo lang onze diepste gevoelens en vroegste herinneringen er zoo nauw mede verbonden zijn. Maar door haar praktische gevolgen, die steeds sterker door de beurs van den man en de krachten van de vrouw gevoeld worden, zal de woning snel verdwijnen.

Wij hebben dezen toestand zien aankomen en zijn ontstaan aan allerlei oorzaken, behalve aan de werkelijke, toegeschreven. Wij hebben het de mannen kwalijk genomen dat zij niet even als vroeger tehuis bleven. Wij hebben de vrouwen gelaakt omdat zij niet even goede huishoudsters zijn als vroeger. Wij hebben de kinderen berispt over hunne ontevredenheid, de dienstboden over hunne onbekwaamheid, de steenen en de kalkbak over hun slechte constructie. Maar wij hebben er nooit aan gedacht, de schuld op de instelling zelf te werpen en getracht die te verbeteren.

 

In de verre Westersche prairiën, en overal in afgelegen boerenhofsteden, worden de hedendaagsche vrouwen, die men opgesloten houdt in hun beperkte woningen, bij velen tegelijk gek! Onze krankzinnigengestichten bevatten ook een grooter aantal krankzinnige vrouwen uit den boerenstand dan uit een andere klasse. In de steden, waar men minder tehuis leeft, schijnen de vrouwen het beter te verdragen. Daar is meer afleiding, zeggen de mannen en zij zoeken die. Daar heerscht meer vroolijkheid, amusement, afwisseling, zeggen de vrouwen en zij zoeken die. Doch in werkelijkheid voelt men de grooter maatschappelijke belangen en den drang van andere invloeden dan van den huiselijken kring.

Velen vreezen den loop der dingen en wagen ijdele pogingen om hem tegen te houden. Er bestaat echter geen reden om angstig te zijn. Wij zullen onze woningen en onze gezinnen niet verliezen, noch iets van het geluk en het liefelijke dat er mede gepaard gaat. Maar wij zullen onze keukens verliezen, evenals wij onze wasscherij en bakkerij verloren hebben. De kookkachel zal het spinnewiel en het weefgetouw, de wolkaarde en de wolschaar volgen. Onze woningen zullen plaatsen worden om in te leven en te lieven, te rusten en te spelen, om alleen te zijn en om samen te zijn; en zij zullen niet langer verward en verlaagd worden door bijmenging van eenigen tak van nijverheid, welken dan ook.

In zulke woningen zal in het familieleven een beschaafde, goede geest heerschen en de zorgen en arbeid die nu de rust daar bederven, zullen buitenshuis op een hooger arbeidsveld overgebracht kunnen worden. De verhouding van vrouw tot man en van moeder tot kind zal door deze uiterlijke verandering verbetering ondergaan. Al de persoonlijke familieverhoudingen zullen dan tot een zuiverder en voller groei komen.

In de langdurige onderwerping der vrouw is niets zoo pijnlijk als het gevoel, dat de verlaging van het moederschap veroorzaakt wordt door dezelfde omstandigheden, die verondersteld werden deel er van uit te maken. Wij zien hoe de moeder steeds verlangt met haar kind te zijn, het altijd te kunnen helpen en dan moet zij ervaren, dat het kind met elk jaar meer van haar vervreemdt, dat het dingen leert die zij nooit mocht leeren, dingen doet die zij nooit mocht doen, alleen de wereld ingaat, – zijn wereld, doch niet de hare – en hard is het, het kind “te dragen, te verzorgen, te zoogen, te beminnen en dan te verliezen”, niet door de natuurlijke scheiding van groei en persoonlijk uiteenloopen, maar door de onnatuurlijke scheiding van valsch verdeelde klassen, de onontwikkelde vrouwen naast de steeds hooger ontwikkelde mannen. Dat is de kloof, gevormd nog vóór dat de jongen tien jaar oud is en die met elk jaar breeder wordt.

Een economisch vrije moeder, een wereld-dienares in plaats van een dienstbode voor het gezin; een moeder die de wereld kent en er in leeft, kan voor haar kinderen veel meer zijn, dan ooit te voren mogelijk was. Het moederschap toegepast op de wereld, zal van die wereld een geschikter plaats voor het kind maken.

XIII

Wanneer wij ons de positie der vrouw onder economisch onafhankelijke omstandigheden voor den geest stellen, dan is de vrouw in haar positie als moeder voor velen het groote struikelblok.

Wij zijn zoo gewoon geraakt aan de oude opvatting van het moederschap, wij gevoelen ons zoo overtuigd dat alle onderdeelen er van onderling met elkaar in betrekking staan en niet te vervangen zijn, en wij vreezen zoozeer door verandering van een daarvan de geheele verhouding in gevaar te brengen, dat wij ons van eenige wenschelijke verandering geen voorstelling kunnen maken.

Wanneer bepaalde voorstellen voor zulk een verandering aan de hand worden gedaan, – maatregelen, waardoor kleine kinderen beter verzorgd zullen worden dan tegenwoordig, – dan loochenen wij òf de voordeelen van de voorgestelde verandering, òf wij beweren dat diezelfde voordeelen ook behaald kunnen worden onder ons tegenwoordig stelsel. Evenals wij bij het koken de eigen keukenmeid trachten te oefenen en onzen smaak te verbeteren, zoo trachten wij ook bij de verzorging van kleine kinderen de individueele moeder te oefenen en beter toestanden in eigen huis te scheppen; in beide gevallen de verhouding tusschen ons algemeen systeem en zijne bijzondere verschijnselen voorbijziende. Ofschoon bewezen kan worden dat de woning als plaats om kinderen groot te brengen, voor zoo ver het de lichamelijke omstandigheden betreft, geschikt gemaakt kan worden, handhaven wij daartegenover met kracht deze waarheid: dat voor het geestelijk leven van het jonge kind het gezin met zijn leven vol aandoeningen geen geschikte omgeving is.

Er is een tijd in de menschelijke geschiedenis geweest dat de woning ook voor het geestelijk leven van het kind de beste plaats was. Toen de vooruitgang zijn voornaamste drijfkracht aan de geslachts-drift ontleende en onze hoogste aandoeningen die waren, waardoor wij in familieverhouding samen bleven, was het natuurlijk voor het kind het beste een opvoeding en omgeving te hebben, waarin zulke aandoeningen gekweekt en versterkt werden. Maar in het levensstadium dat wij thans tegemoet gaan, waarin de familieverwantschap slechts een deel van het leven uitmaakt en de individuen, die in maatschappelijke verhouding tot ons staan onze hoogste toewijding behoeven, heeft het kind nieuwe behoeften gekregen.

Hiermede wordt niet bedoeld, hetgeen de panische schrik aan het onberedeneerde verstand zal ingeven, dat onmiddellijk het tegenovergestelde, verbreking van den familiekring of vernietiging van het tehuis moet plaats vinden. Er wordt geen scheiding van moeder en kind bedoeld, – die oogenblikkelijke vrees uit het zuiver instinkt van dierlijk moederschap voortspruitende. Maar er wordt een andere grondslag in de familieverhouding bedoeld, het verwijderen van het vroeger economisch fundament en een andere methode van kindercultuur. Wij zijn immers niets meer gedwongen altijd dezelfde handelwijze van vroeger bij het verzorgen van kleine kinderen toe te passen, dan wij gehouden zijn haar bij de opvoeding van oudere kinderen of bij de bloemencultuur te handhaven. Het geheele menschelijk leven is in zijn waren aard voor verbetering vatbaar en het moederschap is daarvan niet uitgesloten. De verhouding tusschen mannen en vrouwen, tusschen echtgenoot en echtgenoote, tusschen ouders en kinderen verandert onvermijdelijk met den maatschappelijken vooruitgang, maar wij willen dit niet altijd toegeven. Wij meenen dat elke verandering in het moederschap verkeerd moet zijn, omdat wij ons verbeelden dat de tegenwoordige toestand de juiste is.

Onderzoeken wij dien echter, dan vinden wij dat de bestaande verhouding tusschen ouders en kinderen tehuis volstrekt niet is zooals wij die, als van zelf sprekend, hadden aangenomen. Wij bezitten allen zekere idealen van het huiselijk leven, het familieleven. Doch wanneer wij rondom ons zien, of wij lezen van honderde gevallen van ongelukkige gezinnen, die openlijk met elkaar in vijandschap leven, dan schrijven wij dat toe aan het individueel wangedrag der betrokken partijen, en blijven onvoorwaardelijk aan de innerlijke volmaaktheid van het familieleven gelooven. Doch wanneer, omgekeerd, menschen in deze verhouding in rust en liefde en hoffelijkheid te zamen leven, dan schrijven wij dat niet toe aan de individueele superioriteit en deugdzaamheid dier menschen, maar dan gebruiken wij dat gezin als voorbeeld om de schoonheid dier verhouding aan te toonen.

Voor den nauwkeurigen sociologischen opmerker is evenwel de ware toedracht deze: zoolang de individueele en ras-vooruitgang het best door het nauwe verbond der familieleden gediend werden, was familie-genegenheid zeer sterk bij de menschen ontwikkeld. Zij voelden de werkelijke beperking en de onophoudelijke wrijving der verhouding niet. Zij berustten in de onbegrensde heerschappij van het hoofd der familie en de dwingelandij der lagere gezaghebbers, wijl zij geen van deze scherp omlijnde individueele bijzonderheden bezaten, welke zoo vijandelijk tegenover de familieverhouding staan.

Maar wij hebben een stadium bereikt waarbij vooruitgang van het individu en het ras het best gediend worden door een steeds toenemend verschil der individuen en door een hooger en breeder opvatting van liefde en plicht. Deze verandering oefent op de geestelijke omstandigheden van het huiselijk leven een steeds nadeeliger invloed uit. Onophoudelijk hooren wij klagen over slechte manieren der hedendaagsche kinderen, over rusteloosheid der jeugd en over ouders die hun kinderen verlaten. Het is blijkbaar nu niet meer zoo gemakkelijk tehuis te leven als het vroeger was. Onze kinderen zijn niet onhandelbaarder dan de kinderen uit vroeger eeuwen, maar de toestanden waarin zij groot gebracht worden zijn niet meer geschikt de eigenschappen te ontwikkelen, die menschelijke wezens thans noodig hebben.

Deze toenemende wrijving onder de familieleden moet uit een zedelijk oogpunt niet met vooroordeel beschouwd, maar met wetenschappelijke belangstelling bestudeerd worden. Indien onze gezinnen onder de tegenwoordige omstandigheden betrekkelijk niet op hun gemak zijn, zijn er dan geen toestanden te scheppen, waarin diezelfde gezinnen aangenamer kunnen leven? Neen: wij vreezen dat het niet kan. Wij meenen dat het goed is zooals de dingen nu zijn en dat het verkeerd is te wenschen dat zij veranderd worden. Wij meenen dat het zeer deugdzaam is in deze ongemakkelijke toestanden te berusten en dat wij bijzonder deugdzaam zijn, als wij de bestaande familieverhouding niet aantasten.

Deugd is een betrekkelijke term. Menschelijke deugden veranderen jaar in jaar uit met de verandering van toestanden. Beschouwen wij eens de groote deugd van trouw, – onzen hoogsten naam voor plicht. Zij is een eigenschap die in het menschelijk leven waarde verkreeg, op het oogenblik dat wij dingen begonnen te doen, die niet oogenblikkelijk en duidelijk merkbaar voor ons zelf voordeelig waren. Voortdurende ijver van een individu voor een op zich zelf niet aantrekkelijke taak, was een onontbeerlijke maatschappelijke hoedanigheid en werd daarom als deugd aangemerkt. Onveranderlijkheid, getrouwheid, oprechtheid, plichtsgevoel, die bewuste, vrijwillige houding van het individu, welke hem aan een te voren overeengekomen verhouding bindt, soms levenslang, al mocht het hem persoonlijk nog zooveel schaden, deze verhoudingen vormen het verband van het maatschappelijk lichaam. Zij zijn het grondbeginsel van het maatschappelijk bestaan.

Een sociale deugd moet zich aan het persoonlijk geweten doen gevoelen door een erkend en aangenomen drang, een drang waarvoor wij buigen, een plicht tegenover anderen. Op die wijze kwam de deugd van trouw reeds vroegtijdig in duurzame achting; hetzij in den vorm van trouw aan het eens gegeven woord of de belofte, of trouw aan een vriend of een groep van vrienden die voor een of ander gemeenschappelijk doel tijdelijk vereenigd waren, of trouw aan een grooter en bestendiger verhouding. De hoogste vorm van trouw is natuurlijk trouw aan het grootst algemeen belang; en hier kunnen wij duidelijk den loop der ontwikkeling van deze eigenschap volgen.

Eerst zien wij haar in het vage, nevelachtig samenhangen van de horde der wilden, dan in de strenge vereering der gezinnen, – dien onbegrensden plicht voor de hoogste toen bekende maatschappelijke groep. Het was in deze periode dat gehoorzaamheid aan ouders op onze schaal der deugden zoo hoog stond aangeschreven. De familietwisten, de vendetta der Corsicanen, zijn een over-ontwikkeling van deze deugd van familievereering. Daarna kwam trouw aan het opperhoofd, met voorbijgaan zelfs van trouw aan den vader. En met den Koning, – die dramatische verpersoonlijking van een natie, – “Zie! het Koninkrijk Engeland komt!” – werd trouw zelfs een hartstocht. Zij werd, en om goede redenen, boven elke andere deugd verheven, want het was niet, zooals verondersteld wordt, de persoon des Konings die zoo vereerd werd; het was de belichaamde natie, de ver-strekkende, gezamenlijke belangen van elken burger, het gemeenschappelijk welzijn, waarvoor het vrijwillig offer van elk individu gevraagd werd. Wij bezitten nog al deze phasen van trouw, in verschillend afnemende graden; maar wij verkrijgen thans ook een breeder opvatting van deze deugd, meer geschikt voor onzen tijd.

De tegenwoordige maatschappelijke verhoudingen zijn hoofdzakelijk industrieele verhoudingen. Ons individueel leven, onze sociale rust en vooruitgang hangen meer af van onze economische verhoudingen dan van eenige andere. Gedurende langen tijd was de maatschappij alleen ingericht op een geslachts-basis, een godsdienstige basis of een militaire basis; elk van deze organisaties was van betrekkelijk kortstondigen duur; en de individuen die haar samenstelden werkten alleen op den economischen grondslag van het hulpeloos individualisme.

 

Plicht is een maatschappelijk gevoel en ontwikkelt zich alleen met maatschappelijke organisatie. Toen onze burgerlijke organisatie eene nationale werd, ontwikkelden wij het gevoel van plicht voor den Staat. Toen de industrieele organisatie tot de tegenwoordige wereldomvattende ingewikkelde regeling aangegroeid was, toen wij het stadium bereikt hadden waarin onze plaats op aarde alleen houdbaar was door onze uitgestrekte en ingewikkelde economische verhouding, met haar snel kloppend en fijngevoelig samenstel van verkeer en algemeen onderling dienstbetoon, toen heeft het verstand ons voor de nieuwe sociale behoeften een nieuw soort trouw voorgeschreven, – trouw aan ons werk. De machinist op zijn post blijvende tot hij sterft, opdat de passagiers in den trein behouden blijven; de kassier, liever de grootste kwellingen verdragende, dan het geheim van de brandkast te verraden, – dezulken zijn even trouw als de dienaar uit het feudale tijdperk die zijn meester tot den dood volgde, of de onderdaan die alles voor zijn koning opofferde. Beroepseer, verplichtingen tegenover het werk zelf, wat het ook kosten moge, – dat noemen wij trouw, geloofwaardigheid, de macht om stand te houden in een verhouding, die noodzakelijk is voor het maatschappelijk belang, zelfs wanneer het persoonlijk belang daarmede rechtstreeks in strijd is.

De kinderen voor dit stadium van het menschelijk leven op te voeden, daarvoor is de eigen woning niet meer voldoende en de op zich zelf staande, primitieve, afhankelijke vrouw niet meer in staat. Niet dat de moeder geen krachtig en alles-overheerschend gevoel van trouw en plicht bezit, maar het is een plicht voor individuen, even als het was in het jaar één. In haar gedwongen nijverheids-beperking is zij onbekwaam, de hoogere arbeidsverdeeling en de loffelijke toewijding van een menschenleven aan den vooruitgang van zijn vak te waardeeren. Zij werd zoo slaafs mogelijk tot haar dagelijksche taak beperkt, dat geven wij toe; maar het kwam ook niet in haar op dat het ook haar plicht was het gehalte van haar arbeid in het belang der menschheid te verhoogen, noch dat het een zonde was den vooruitgang der wereld door haar tevreden berusting tegen te houden.

Zij kan niet onderwijzen wat zij niet weet. Zij kan niet, met eenigen ernst, als plicht hoog houden, hetgeen zij zelf niet in toepassing brengt. Het kind leert meer van de deugden noodig voor het hedendaagsche leven, – van oprechtheid, rechtvaardigheid, vriendschap, gemeenschapszin en gemeenschappelijk handelen – in een openbare school dan in den besten familiekring onderwezen kan worden. Wij kunnen, zooveel wij willen, onze kinderen den grooten plicht zijn naaste lief te hebben en van dienst te zijn voorhouden; maar de zuigeling wordt geboren en het kind groeit op in een omgeving, waarin een geheel leven, – dat van zijn moeder, – gewijd wordt aan de vergrooting van haar gezin; en waarin een ander geheel leven, – dat van zijn vader, – zich overspant door de noodzakelijkheid van “zijn gezin te onderhouden”, zoodat verraad jegens de maatschappij gewoonlijk de prijs is, waarmede wij het gemak in de woning betalen. De man, die elk laag, valsch werk waarvoor hij gehuurd wordt verricht, werk dat voortbrenger en verbruiker beiden benadeelt; die zijn gaven en talenten beschikbaar stelt voor elken kooper die ze gebruiken kan, wordt door mannen verontschuldigd met wat zij noemen “plichten voor het gezin” en door het zedelijk gevoel der afhankelijke vrouwen niet gelaakt.

Dit is de atmospheer waarin het tehuis opgevoede, door de moeder onderwezen kind opgroeit. Waarom zouden dan niet voedsel en kleederen en gemak van eigen familieleden een eerste plaats in zijn jonge ziel innemen? Ziet hij niet zijn eigen moeder, de boven allen geliefde, de boven alles volmaakte in zijne oogen, rustig haar dagen besteden in het regelen van die zaken, welke door vader’s onophoudelijk zwoegen verkregen zijn? Waarom zou hij, als hij groot is, niet voor zich zelf zorgen, met veronachtzaming van de belangen of ten nadeele van al de anderen, wanneer zijn vroegste, diepste indrukken gevormd worden onder een toewijding van zóó exclusieven aard?

Het is niet de woning als plaats van familieleven en liefde die het kind bederft, maar de woning als middelpunt van een verwarden hoop werkzaamheden, laag in hun ongeregelden toestand en lager nog om hun zuiver persoonlijk karakter. Werk dat alleen voor eigen belang dient, staat het laagst. Daarop volgt het werk dat hoofdzakelijk voor het belang van eigen gezin moet dienen. Werk dat in het belang van meer en meer menschen, in steeds wijder kring verricht wordt, tot het ten laatste den heiligen geest die voor de geheele wereld zorgt nabij komt, is maatschappelijk werk in den volsten zin, en de hoogste vorm van dienstbaarheid dien wij kunnen bereiken.

Het is dit persoonlijke in de huiselijke werkzaamheden, waardoor de huiselijke omgeving zoo hopeloos laag staat. De korte afstand tusschen inspanning voor en bereiking van het doel, de aanhoudende aandacht aan persoonlijke behoeften geschonken, is voor den man slecht, slechter nog voor de vrouw en het slechtst voor het kind. Van den aanvang af worden zijn levensindrukken daardoor verkleind. Het gewent hem de plichten tegenover zijn persoon te vergrooten en de plichten tegenover de maatschappij te verkleinen en het houdt zijn geschiktmaking voor een breeder levensopvatting zeer sterk tegen. Het dienstbode-moederschap, met al zijn onvermijdelijke beperkingen en ziekelijke gevolgen, is de begeleider van de economische afhankelijkheid der vrouw, het rechtstreeksch en onafwendbaar gevolg van de sexueel-economische verhouding.

Het kind ondergaat dien invloed gedurende de jaren dat het voor indrukken het meest vatbaar is en voelt de slechte gevolgen er van zijn geheele leven door. De vrouw wordt er bestendig achterlijk door gehouden; de man in mindere mate, omdat hij door zijn normale maatschappelijke werkzaamheden tegelijkertijd meer ontwikkelende invloeden ondervindt. Maar toch wordt ook hij nog in groote mate daardoor benadeeld, terwijl onze geheele beschaving er door belemmerd en in verkeerde richting gedreven wordt.

Ook lijden wij hierdoor levenslang aan een sterk gevoel van eigenwaarde, een alle voegen te buiten gaande lichtgeraaktheid; wij eischen een bovenmatige aandacht en toewijding aan onze persoonlijkheid, omdat wij geboren en groot gebracht werden in een ware broeikast van deze hoedanigheden. Een klein kind dat een zeker aantal uren daags onder andere kleine kinderen doorbrengt, waarvoor wordt zorg gedragen omdat hij een klein kind is en niet omdat hij “mijn kindje” is, zal, groot geworden, een heel ander oordeel over zich zelf hebben dan het kind, dat opgroeit onder de onophoudelijke bewondering en liefkoozing van eigen familieleden. Het kind moet eens en voor altijd leeren, vriendelijk en zacht doch onverbiddelijk, dat het een kind is als velen.

Wij erkennen dit allen zwakjes door het prijzen van groote gezinnen en door te zeggen dat “een eenig kind geneigd is om zelfzuchtig te worden.” Dat is ook het geval met een eenig gezin. Hoe vroeger en gemakkelijker een kind kan leeren dat menschelijk leven beteekent het leven van vele menschen en hun gedrag tegenover elkander, des te gelukkiger en voller en nuttiger zal zijn leven worden.