Tasuta

De economische toestand der vrouw

Tekst
iOSAndroidWindows Phone
Kuhu peaksime rakenduse lingi saatma?
Ärge sulgege akent, kuni olete sisestanud mobiilseadmesse saadetud koodi
Proovi uuestiLink saadetud

Autoriõiguse omaniku taotlusel ei saa seda raamatut failina alla laadida.

Sellegipoolest saate seda raamatut lugeda meie mobiilirakendusest (isegi ilma internetiühenduseta) ja LitResi veebielehel.

Märgi loetuks
Šrift:Väiksem АаSuurem Aa

V

De feiten in de vorige hoofdstukken genoemd zijn bekend en niet te loochenen, de redeneering is logisch. Toch verzet het verstand zich met geweld tegen de gevolgtrekkingen die het gedwongen wordt te aanvaarden en tracht steun te vinden in de gewone omstandigheden van het dagelijksch leven. Wij vluchten van het opdoemende spook van het over-sekste wijfje van het geslacht mensch met voldoening terug naar goede vrienden en bekenden, – naar mevrouw Smit en naar juffrouw Muller, – naar moeders en zusters en dochters, naar verloofden en echtgenooten. Wij meenen dat zulk een verschrikkelijke staat van zaken niet waar kan zijn zonder dat wij dien zouden hebben opgemerkt. Wij probeeren zelfs dezen acrobatischen toer te volbrengen, voor het verstand van velen zoo gemakkelijk, – toe te stemmen dat het hiervoor gestelde theoretisch waar, maar praktisch onjuist is!

Aan twee eenvoudige wetten van hersenwerking is het toe te schrijven dat de menschen moeilijk te overtuigen zijn van de een of andere groote algemeene waarheid die henzelf betreft. Eén van deze is aan elk brein eigen, aan alle zenuwgewaarwordingen zelfs, en blijde zijn wij hier te kunnen constateeren dat dit niets te maken heeft met de sexueel-economische verhouding. Het is dit eenvoudig feit, dat wij geen notitie nemen van hetgeen wij gewóón zijn te doen. Dit berust op de wet van aanpassing, het adaptatie-vermogen; den geregelden, onophoudelijken drang, die het organisme aan zijne omgeving passend zoekt te maken. Een zenuw die voor den eersten keer door een zekeren prikkel getroffen wordt, voelt dezen eersten prikkel veel meer dan den honderdsten of duizendsten, zelfs wanneer hij den duizendsten keer veel krachtiger was dan den eersten. Indien een prikkel voortdurend en regelmatig werkt, dan worden wij er volkomen ongevoelig voor en beantwoorden er alleen onder bijzondere omstandigheden aan; zooals het tikken van een klok, het geluid van stroomend water of van de golven van de zee. Zelfs het ratelen van de spoortreinen wordt niet meer opgemerkt door degenen die het dagelijks hooren. Een individu is volkomen in staat zich aan de nadeeligste omstandigheden te wennen, zonder ze op te merken.

Evenzoo is het mogelijk voor een ras, een natie, een klasse om gewend te raken aan de nadeeligste toestanden, zonder ze op te merken. Neem, als een individueel voorbeeld, het dragen van corsetten door vrouwen. Doe een krachtigen man of eene vrouw die nooit een corset droeg er eens een aan, een los corset maar, dan zullen zij het steeds onaangenaam voelen drukken. De gezonde spieren van den romp verzetten zich tegen zulk een druk, de werking van het geheele lichaam wordt in het midden belemmerd, de maag wordt vernauwd, het digestie-proces in de war gebracht en het slachtoffer vraagt: “Hoe kan men in ’s hemelsnaam zoo’n ding dragen?”

Maar de persoon die gewend is een corset te dragen voelt daarvan niets. Het bestaat wel, dat is zeker, de feiten zijn er, het lichaam wordt niet misleid; maar de zenuwen zijn aan dit onaangenaam gevoel gewend geraakt en beantwoorden er niet langer aan. De persoon “voelt het niet.” Werkelijk wordt de drager zoo aan dit gevoel gewend, dat het corset niet kan worden uitgelaten zonder dat hij er last van ondervindt. De zware plooien van de das, stropdas en halsdoek, zooals de mannen vroeger droegen, de zware paardenharen pruik, de stijve hooge kraag van heden, het soort schoenen dat wij dragen, het zijn alle volmaakt bekende voorbeelden van de kracht der gewoonte bij het individu.

Dit is eveneens waar voor de gewoonten van een ras. Dat een koning moest regeeren, eenvoudig omdat hij geboren was, werd duizenden jaren als van zelf sprekend beschouwd. Dat de oudste zoon de titels en landgoederen moest erven, was een zelfde verschijnsel, evenmin in twijfel getrokken. Dat een schuldenaar in de gevangenis moest worden gezet en zoodoende heelemaal verhinderd werd om zijn schulden te betalen, was de wet. Zoo’n schandelijk kwaad als kettingslavernij was een onaangetaste maatschappelijke instelling uit de vroegste geschiedenis tot op onze dagen, onder de meest beschaafde natiën van de wereld. Zelfs Jezus merkte haar niet op. De afschuwelijke onrechtvaardigheid van de Christelijke kerk tegenover de Joden heeft vele eeuwen lang niemands aandacht getrokken. Dat de slaaf met den grond verkocht werd en de meester zich dien toeeigende, was in de middeleeuwen een van de grondslagen der maatschappij.

Men gewent op den duur zoowel aan sociale als aan individueele toestanden en dan worden zij niet meer opgemerkt. Dat is de reden waarom het zooveel gemakkelijker is de gebruiken van andere personen en van andere natiën te kritiseeren dan onze eigen. Het is tevens de reden waarom wij zoo gemakkelijk de aanvallen der kritiek kwalijk nemen en er de juistheid van ontkennen. Het is geen gevolg van eenige onrechtvaardigheid aan de eene zijde of onoprechtheid aan de andere, maar alleen een eenvoudige en nuttige natuurwet. De Engelschman die in Amerika komt, wordt in hooge mate getroffen door de politieke verdorvenheid aldaar en met den ernstigen wensch zijn broeder te helpen, brengt hij hem dat onder ’t oog. Wat in zijn eigen land gebeurt ziet hij niet, omdat hij daaraan gewend raakte. De Amerikaan in Engeland vindt ook wel iets waartegen hij bezwaar heeft en vergeet dan ook niet om in gedachten vergelijkingen te maken met wat hij in eigen land zag.

Wanneer een toestand onder ons bestaat, die reeds aanving in die vroege tijden waarvan de overlevering zelfs niet spreekt, die in wisselenden graad bij elk volk op aarde aangetroffen wordt en die reeds bij de geboorte op het individu begint in te werken, dan zou het een wonder zijn dat alle begrip te boven gaat, indien menschen dien zouden opmerken. De sexueel-economische verhouding is zulk een toestand. Zij begon in de vroegste oudheid. Zij bestaat bij alle volken. Elke jongen en elk meisje is er in geboren, in opgevoed en moet er in leven. De vooruitgang der wereld in zaken als deze wordt verkregen door een langzaam en pijnlijk proces, maar een dat tot een goed einde leidt.

In den loop der maatschappelijke evolutie zijn er ontwikkelde individuen geweest, wier lichaamsgesteldheid niet passend kon worden gemaakt aan de bestaande toestanden, maar die organisch voor meer geavanceerde toestanden geschikt waren. Deze geavanceerde individuen reageeren in scherp en pijnlijk bewustzijn op de bestaande toestanden, en wat zij met hun helderziendheid opmerken, verkondigen zij luide. De geschiedenis der religieuse, politieke en sociale hervorming is vol van bekende voorbeelden hiervan. De ketter, de hervormer, de agitator voelt wat zijns gelijken niet voelen, ziet wat dezen niet zien, en natuurlijk, zegt wat zij niet zeggen. De groote massa van het volk houdt niet van het luid geschreeuw van deze onrustige geesten. In vroegere eeuwen werden zij eenvoudig ter dood veroordeeld. Vooruitgang was langzaam en moeilijk in die dagen. Maar dit geweldig proces van uit-den-weg-ruimen ontwikkelde het soort van vooruitstrevende personen, die als martelaren bekend zijn, en deze merkwaardige sociologische wet openbaarde zich, dat de sterkte van een stroom van sociale kracht wordt vergroot door de opoffering van individuen, die bereid zijn voor de zaak te strijden en te sterven. “Het bloed der martelaren is het zaad der kerk.” Dit is tegenwoordig zoo algemeen bekend, ofschoon nog niet geformuleerd, dat de machthebbers aarzelen om te vervolgen, uit vrees dat zij ongewenschte ketterij in de hand werken. Men heeft bevonden dat een staatkunde van “vrije discussie” de meeste van de aanhoudende duwen en uitvallen van deze bewogen krachten doet voorbijgaan en tot een meer ordelijke uitwerking leidt. Onze groote anti-slavernij-beweging, de heldhaftige pogingen van de strijdsters voor “vrouwenrechten”, zijn nieuwe en krachtige bewijzen van deze waarneembare feiten: dat de massa van het volk bestaande toestanden niet opmerkt en dat zij niet veel houdt van hen die het wel doen. Dit is een van de voorname redenen waarom de sexueel-economische verhouding onopgemerkt onder ons heerscht en waarom eenige bespreking er van velen zoo onaangenaam is.

De andere wet van hersenwerking waardoor wij de algemeene waarheid niet zien is deze: het is gemakkelijker te personaliseeren dan te generaliseeren. Dit moet in de eerste plaats aan de wetten van verstands-ontwikkeling toegeschreven worden, doch wordt belangrijk versterkt door het verband met het hiervoren behandelde. De macht om op te merken en een persoonlijken indruk te onthouden bewijst een lageren graad van ontwikkeling, dan de macht om indrukken te klassificeeren en te ordenen en er algemeene gevolgtrekkingen uit te maken. Er zijn wilden die zeggen kunnen “heet vuur”, “heete steen”, “heet water”, maar die niet zeggen kunnen “hitte”; dat kunnen zij niet denken. Evenzoo kunnen zij zeggen “goed mensch”, “goed mes”, “goed vleesch”, maar zij kunnen niet zeggen “goedheid”, omdat zij zich die niet denken kunnen. Zij hebben bepaalde voorbeelden opgemerkt, maar zijn niet in staat ze te ordenen, ze te generaliseeren. Eveneens worden in ons dagelijksch leven individueele voorbeelden van onrechtvaardigheid of wreedheid opgemerkt, lang voor dat de volksgeest in staat is te zien dat zij een gevolg zijn van een toestand en dat eerst de toestand veranderd moet worden, vóór dat de gevolgen verwijderd kunnen worden. Een slechte priester, een slechte koning, een slechte meester, waren reeds opgemerkt en scherp veroordeeld, lang voor men begon in te zien dat de monarchale toestand of de toestand der slavernij slechte vruchten moest dragen en, indien die vruchten ons niet smaakten, wij beter deden den boom te veranderen. Ieder slavenhouder zou toestemmen dat er onder de meesters voorbeelden waren van wreedheid, luiheid, trots, en onder de slaven voorbeelden van bedrog, vadsigheid, oneerlijkheid. De slavenhouder zag evenwel niet dat, gegeven de verhouding van kettingslavernij, dit onvermijdelijk deze gebreken moest voortbrengen en ook voortbracht, ondanks alle pogingen van het individu om ze te bestrijden. Het is gemakkelijk een individueel voorbeeld te zien. Het is moeilijker en vereischt een grooter verstands-ontwikkeling de algemeene oorzaak te zien. Wij, als een ras, hebben reeds lang den graad van algemeene ontwikkeling bereikt, die ons in staat moest stellen, breeder en wijzer over sociale vraagstukken te oordeelen; maar hier vertoont zich het ontaardings-effect van de sexueel-economische verhouding.

 

De geslachts-verhouding is sterk persoonlijk. Al de functiën en verhoudingen die daaruit voortvloeien zijn sterk persoonlijk. De geest van “ik en mijn vrouw, mijn zoon Jan en zijn vrouw, wij met ons vieren en niet meer”, is de natuurlijke uiting van deze levensphase. Door de halve wereld tot deze ééne reeks van functiën te beperken, maakten wij ze tot absoluut persoonlijke functiën. En op den man, die uit de vrouw geboren wordt, door haar in deze zelfde atmospheer van geconcentreerde persoonlijkheid wordt groot gebracht, en er later een groot deel van zijn leven in doorbrengt, mist dit zijn uitwerking niet. Deze toestand leidt er toe om in onzen geest het persoonlijke te vergrooten en het algemeene te verkleinen, met de ons allen bekende gevolgen. De moeilijkheid om gezondheidswetten in te voeren, waar persoonlijk gemak aan de algemeene veiligheid moet opgeofferd worden, de grootte van het persoonlijk bezwaar tegenover het algemeen belang, de noodzakelijkheid van “alles tehuisgebracht te moeten hebben”, welke elken stap van openbaren vooruitgang in den weg staat en ons boos antwoord wanneer het “ons tehuisgebracht is”, zijn bekende waarheden. Voor zoover een vergelijking mogelijk is, zijn vrouwen in dezen zin persoonlijker dan mannen, meer persoonlijk gevoelig, minder bereid om “in ’t gelid te staan” en “mee te keeren”, minder in staat om in te zien waarom eene algemeene beperking juist is, wanneer die haar of haar kinderen raakt. Dit is natuurlijk genoeg, onvermijdelijk genoeg en wordt hier dan ook alleen aangehaald, omdat het voor een deel verklaart, waarom de menschen de algemeene feiten van onzen overseksten toestand niet zien. Toch zijn zij overal duidelijk zichtbaar en niet alleen duidelijk zichtbaar, maar zij doen pijnlijk aan. Wij merken ze niet op, omdat wij er aan gewend zijn, of worden wij gedwongen ze op te merken, dan schrijven wij de pijn die wij ondervinden toe aan het slechte gedrag van een of ander individu en denken er nooit aan dat ze een gevolg zijn van een toestand die ons allen eigen is.

Indien wij onder ons een toestand hebben als gezegd is – een staat van ziekelijke en overdreven geslachtsontwikkeling, – dan moet zich die natuurlijk dagelijks op duizenden wijzen openbaren. De gedachtelooze, die van zulk een openbaring niets heeft opgemerkt, besluit dat er niets van dien aard bestaat en ontkent alzoo den hier besproken toestand; zegt dat het heel waar klinkt, maar dat hij er nergens een bewijs van gevonden heeft! Nu bedenke men wel dat, indien zulk een bewijs bestaat, dit in het gewone leven natuurlijk het gevolg zou zijn van een abnormaal geslachts-kenmerk; het kwaad zoo algemeen en voortdurend zou voorkomen, dat het onopgemerkt bleef. Wanneer onze aandacht er dan op gevestigd wordt, zien wij het alleen als iets van persoonlijken aard. Laat ons ondanks deze hindernissen zien, of de zichtbare gevolgen onder ons niet zoo zijn als uit zulk een oorzaak moet volgen en laat ons ze voornamelijk zoeken in de verschijnselen van het dagelijksche leven, zooals wij het kennen, en niet in de dieper liggende sexueele en sociale gevolgen.

Een concreet voorbeeld, algemeen bekend en met ongeloofelijk slechte gevolgen, is het gedrag der moeder tegenover haar kinderen ten opzichte van de geslachts-verhouding. Op weinig uitzonderingen na, geeft de moeder haar dochter geen waarschuwing voor of inlichting omtrent hetgeen het leven voor haar inhoudt en laat zoo onschuld en onwetendheid oorzaak worden van eeuwigdurende ziekte, zonde en smart, vele generaties door. Een normaal moederschap behoedt zijn jongen wijs en waarachtig voor gevaar. Een abnormaal moederschap, overbang en minder wijs, vertelt het kind niets van zijn leed en levert het ongewapend aan het ergste kwaad over. Millioenen en millioenen weten dit. Maar slechts sedert kort denken wij er aan het openlijk te bespreken. Wij zien echter nog niet dat het niet de fout is van de individueele moeder, maar van haar economischen staat. Onze abnormale geslachtsontwikkeling is oorzaak dat deze geheele zaak een soort van misdaad geworden is, – iets wat geheim gehouden en ontkend moet worden, iets wat men voorbijgaat zonder opmerking of verklaring. Van daar deze dwaze tegenstrijdigheid dat moeders zich schamen over het moederschap; dat zij niet in staat zijn het te verklaren en, – vergeet dit niet, – haar kinderen voorliegen over het ontstaan van leven, – moeders die liegen tegen haar eigen kinderen over het moederschap!

De drang waaronder dit geschiedt is een economische. Het meisje moet trouwen, hoe zou zij anders leven? De toekomstige echtgenoot geeft de voorkeur aan een meisje dat niets weet. Hij is de markt, de vraag. Zij is het aanbod. En met de beste bedoelingen dient de moeder het economisch voordeel van het kind, door haar voor de markt geschikt te maken. Dit is een uitstekend voorbeeld. Het is bekend. Het getuigt van de slechte verhouding. Het is geheel uit onze sexueel-economische verhouding te verklaren.

Een ander voorbeeld van zoo’n grof onrechtvaardig, zoo’n voelbaar, zoo’n algemeen kwaad, dat het zelfs nu en dan met eenig protest ons slaperig geweten heeft doen ontwaken is dit: dat men de vrouw dwingt te huwen. Zooals reeds werd opgemerkt is voor het jonge meisje het huwelijk de eenige weg tot fortuin, tot het leven. Zij werd geboren in hooge mate aangelegd als vrouw, zij werd zorgvuldig opgevoed en geoefend om op alle wijzen haar geslachts-beperkingen en geslachts-voordeelen te realiseeren. Wat zij zelfs als kind kan verkrijgen wordt voor een groot deel veroverd door vrouwelijke trekjes en bekoorlijkheden. Haar lectuur, zoowel geschiedenis als romans, schetst de positie der vrouwen evenzoo, terwijl de dichter en novellist haar meer bepaald op den voorgrond brengen. Schilderkunst, muziek, tooneelspeelkunst, maatschappij, alles vertelt haar dat zij is ”zij” en dat alles er van afhangt met wien zij trouwt. Waar jongens plannen maken wat zij zullen worden en verkrijgen, daar maken meisjes plannen wie zij zullen worden en verkrijgen. Kleine Ellie in haar zwanennest tusschen het riet is een bekende illustratie. Zij maakt haar plannen voor den minnaar op het bruine strijdros. Het is Lancelot die door het struikgewas rijdt om de Prinses van haar weefstoel te halen: ”hij”, is de komende wereld.

Met vooruitzichten als deze; met een lichaamsgestel dat voor dit doel speciaal ontwikkeld wordt; met een opvoeding die het natuurlijk instinkt nog versterkt door voorschrift en voorbeeld, door wijsheid en deugd; met een maatschappelijke omgeving die er geheel op ingericht is om het meisje een kans te geven om te zien en gezien te worden en haar “gelegenheid” te verschaffen; en met den geheelen druk van persoonlijk voordeel en eigen-belang gevoegd bij geslachts-instinkt, – kon men logisch verwachten in een maatschappij te leven, vol van wanhopige en begeerige mannenjaagsters, zonder dat iemand er aanstoot aan nam.

Toch is dit niet het geval! Het huwelijk is het eigen gebied der vrouw, haar heilig aangewezen plaats, haar natuurlijke bestemming. Zij wordt er voor geboren; zij wordt er voor opgevoed, zij wordt er voor tentoongesteld. Meer nog, het is haar middel voor een eerlijk levensbestaan en om vooruit te komen. Maar – zij mag zelfs niet kijken alsof zij het wenscht. Zij mag er haar hand niet voor omdraaien. Zij moet lijdelijk zitten wachten, zelfs wanneer haar lentejaren voorbijgaan en haar “kansen” met elk jaar verminderen. Denk eens aan den zielsangst van een fijngevoelig zenuwachtig organisme, zoo sterk naar iets te verlangen, de mogelijkheid om het te krijgen elk jaar minder en minder te zien worden en dan ook niet één stap te mogen doen om het te bemachtigen. Dit moet zij met waardigheid en lieftalligheid tot het einde toe volhouden.

Tot welk einde? Zoo zij er niet in slaagt gekozen te worden, dan wordt zij op het einde een ding van medelijdende geringschatting, een menschelijk wezen zonder plaats in het leven, behalve misschien als een aanhangsel, een afhankelijke van meer gefortuneerde familieleden, een oude vrijster. De openlijke geringschatting en bespotting waarmede ongehuwde vrouwen gewoon zijn behandeld te worden, vermindert elk jaar, naarmate zij in economische onafhankelijkheid vooruitgaan. Maar het is nog niet zoo lang geleden dat het bekende spreekwoord “oude vrijsters zijn vaatjes zuur bier” algemeen in gebruik was; dat afgewezen minnaars heengingen met het dreigend argument “dat zij wel eens de laatste vrager konden zijn”; dat de hopelooze juffer in het bosch bad om een man, en toen de uil vroeg: “Wie? wie?” riep: “Iemand, goede God!” Er bestaat nog steeds een vroolijk liedje, dat vertelt van de “Drie oude vrijsters van Lynn”: “toen zij kenden wilden zij niet en toen zij wilden konden zij niet.”

De wreede en absurde onrechtvaardigheid om het meisje te laken, omdat zij niet bemachtigen kon, wat zij niet mocht trachten te verkrijgen, schijnt onverklaarbaar; maar het wordt verklaarbaar zoodra wij het beschouwen in verband met de sexueel-economische verhouding. Ofschoon het huwelijk een middel is tot levensonderhoud, is het toch geen eerbaar beroep, waarbij men zijn werk zonder schaamte kan aanbieden; maar een verhouding, waarbij het onderhoud dadelijk en gedwongen door de wet wordt verstrekt ter vergelding van de functioneele diensten der vrouw, “de plichten van vrouw en moeder.” Daarom kan geen eerbare vrouw er om vragen. Het komt niet alleen doordat het natuurlijk vrouwelijk instinkt zich wil terughouden en dat van den man zich wil opdringen, maar omdat het huwelijk beteekent onderhoud, en een vrouw een man niet kan vragen om haar te onderhouden. Het is een economische bedelarij zoo wel als een valsche houding uit een geslachtelijk oogpunt.

Let eens op de vernuftige wreedheid van de regeling. Het is even menschelijk natuurlijk voor een vrouw om rijkdom te begeeren als voor een man. Maar waar haar rijkdom moet komen door hetzelfde kanaal als haar liefde, mag zij er wegens haar geslachts-aard en wegens beroeps-eer niet om vragen. Van daar de millioenen mislukte huwelijken met “Iemand, goede God!” Vandaar de millioenen gebroken harten die het geheele leven moesten laten voorbijgaan, niet in staat zelfs om een poging te doen het te doen stil staan. Van daar de vele oude tantes, oude zusters en dochters, alleen loopende vrouwen overal, die een last zijn voor hare mannelijke familiebetrekkingen en voor de maatschappij tevens. Dit wordt nu gelukkig beter, doch het verandert alleen door de vordering in economische onafhankelijkheid der vrouwen. Een “ongehuwde vrouw” is thans heel iets anders dan een “oude vrijster”.

Zie hier de verklaring van de Andromeda-figuur der jonge vouw die misschien-had-kunnen-trouwen, en voor de bespotting en het verwijt waaraan zij bloot staat. Zoolang de vrouwen alleen als geslachts-wezens beschouwd worden, zelfs door de vrouwen onderling; zoolang nog alles gedaan wordt om de macht van geslachts-attractie te vergrooten; zoolang zij hoofdzakelijk op dien grond huwbaar bevonden worden, tenzij er een “fortuin” naast haar bekoorlijkheden geplaatst wordt; zóólang zal niet-getrouwd-zijn beschouwd worden als gemis aan attractie, gemis aan geslachts-waarde. Zoolang zij geen andere waarde hebben, dan alleen om ondergeschikt huiswerk te doen, zijn zij heel natuurlijk weinig in tel. Voor wat deugt zoo’n schepsel, dat het doel waarvoor het geboren is gemist heeft? Zoo’n geslachtloos ding ondervindt de geringschatting van man en vrouw tegelijk; het is een menschelijk misbaksel.

Om die reden is het niet vreemd, ofschoon het even juist als treurig is, dat in het leven der vrouwen dit lange hoofdstuk van geduldig, stil, bitter lijden voorkomt, en evenmin is het vreemd de publieke opinie duidelijk en bestendig te zien veranderen, naar mate de vrouwen ook andere hoedanigheden ontwikkelen buiten en behalve die betreffende het geslachtsleven. Nu zij zoowel mensch is als vrouw, een economische positie in de maatschappij bekleedt, wordt zij verwelkomd en aangenomen als een menschelijk wezen en behoeft niet meer te trouwen met den eersten den besten man voor haar boterham. De reactie in dezen is zelfs zoo sterk, dat er heden een kleine groep vrouwen is die niet verkiezen te trouwen, omdat zij, “haar onafhankelijkheid”, haar pas-geboren, zwaar-verdiende, duur-gekochte onafhankelijkheid niet willen prijs geven. Dat eenig levende vrouw haar onafhankelijkheid verkiest boven een tehuis en een man, boven liefde en moederschap, werpt een schel licht op hetgeen vrouwen vroeger moeten hebben geleden door gemis aan vrijheid.

 

Dat deze neiging algemeen zal worden behoeft men evenwel niet te vreezen. Zij is een zuivere reactie, die zeer natuurlijk is. Zij zal even natuurlijk verdwijnen als de vrouwen meer en meer onafhankelijk worden, wanneer het huwelijk niet meer de vrijheid kost. Dat men vreest dat vrouwen in het algemeen, eens geheel onafhankelijk, niet zullen trouwen, bewijst hoe goed het bekend was dat afhankelijkheid alleen de vrouwen dwong tot een huwelijk, zooals dit was. Noch lokaas, noch straf zal er noodig zijn om de vrouwen te dwingen tot een waar huwelijk met onafhankelijkheid.

Het is zeer interessant langs dezen weg den voortdurenden strijd op te merken tusschen natuurlijk instinkt en natuurwet, tusschen sociale gewoonten en sociale wetten, ons geheel opwaarts leven door. Met de natuurlijke functiën en het geslachts-instinkt beginnende, vervult de vrouw die haar hooge positie als kiezende uit de beste onder de wedijverende mannen hoog houdt, de schoone taak om het ras door een goed huwelijk te verbeteren. Het gevoel waardoor dit tot stand komt, wordt fijner naarmate wij beschaafder worden en ontwikkelt zich in die breede, diepe, ware, duurzame liefde, welke het hoogste goed is voor elk individu. Dezen stroom volgende, hebben wij altijd “ware liefde” vereerd en bewonderd, en van de vroegste tijden af vloeiden de romans over van lof voor de prinses die haar page of haar gevangene huwde, de teeltkeus in de vrouw vereerende, die den “rechten man” om bestwil koos. Hier tegen in druischt een sterke stroom van tegenovergestelde richting, die uitloopt in “het conventioneele huwelijk”, iets wat de wereld altijd innerlijk gehaat heeft. De jonge Lochinvar is voor niets geen eeuwigdurende held. Het gepersonifieerde type van een groote sociale waarheid kan zeker zijn van een lang leven. De arme jonge held, mooi, moedig, goed, maar omringd van moeilijkheden, wordt altijd geplaatst tegenover den slechten man met rijkdom en macht. De vrouw weifelt dan tusschen die twee en tegen het einde wint de arme held het. Dat hij dan ten slotte met rijkdom en eer overladen wordt, beteekent niets anders, dan onze erkenning dat hij het meest waard is. Dit is beter dan een zonnemythe. Het is een rasmythe, die waar is als waarheid.

Het bestaat zoo nog in het hedendaagsche leven, maar eindeloos bewerkt en door overvloedige bijzonderheden verzwakt, zooals de aard van het leven het nu medebrengt. Het meisje dat den ouden rijken man huwt of den adellijken losbol, wordt door de publieke opinie veroordeeld; het meisje dat den armen jongen man huwt en haar best doet om hem door het leven te helpen, wordt geprezen door denzelfden grooten scheidsrechter. Maar waarom zouden wij het meisje verwijten dat zij haar roeping najaagt? Zoolang het huwelijk haar eenige weg is om geld te verdienen, waarom mag zij dan niet trachten langs dien weg geld te verkrijgen? Waarom wordt het gewicht van het geheele eigen-belang bij de practische uitvoering zoo krachtig geslingerd tegen het geslachts-belang van individu en ras? Het gekochte huwelijk is een volkomen natuurlijke consequentie van de economische afhankelijkheid der vrouw.

Neem aan den anderen kant eens het gevolg van deze afhankelijkheid waar op de mannen. Wanneer het overdreven geslachts-kenmerk en de economische afhankelijkheid der vrouwen toeneemt, dan neemt tegelijkertijd de kans om te huwen af en de moeilijkheid van het huwelijk toe; het huwelijk wordt dan uitgesteld en vermeden, wat voor beide geslachten en voor de maatschappij tevens een direct nadeel is. In eenvoudiger verhoudingen op het land, waar vrouwen een persoonlijke waarde in de economische verhouding vertegenwoordigen, even goed als een vrouwelijke waarde in de geslachts-verhouding, is een vroeg huwelijk een voordeel. De jonge boer krijgt een voordeelige meid als hij trouwt. De jonge handelsman krijgt niets van dien aard, – een aardig meisje, een mooi vrouwtje, gereed voor het huwelijk en het moederschap, zoo lang haar gezondheid het toelaat, – maar hoegenaamd geen economische waarde hebbende. Zij is alleen een verbruikster, en hij moet wachten tot hij genoeg verdient, om te kunnen trouwen. Dit zijn overal dikwijls voorkomende voorbeelden, ons allen bekend, van de tastbare gevolgen van onze sexueel-economische verhouding in het gewone leven.

Indien er in het menschelijk leven een kwaad bestaat dat in elk opzicht slecht is, dan is het zonder twijfel dat, hetwelk bekend is onder den populairen naam van “een noodzakelijk kwaad”, en dat bestaat in gemengde en tijdelijke geslachts-verhoudingen. Het inherente kwaad in deze verhoudingen is een sociologisch kwaad, eer nog dan een wettig of zedelijk kwaad. Indien het zedelijkheidsgevoel iets als slecht erkent, moet het van den beginne af slecht geweest zijn. Iets is niet slecht alleen omdat het zoo genoemd wordt. De slechtheid van dezen vorm van geslachts-verhouding in een beschaafde maatschappij rust stevig op natuurwetten. Met de steeds verbeterde middelen om de soort voort te planten ontwikkelde zich tevens een langere periode van kindsheid. Deze langere periode van kindsheid vereischte langere zorg en overeenkomstig daarmede kwam men tot het inzicht dat de beste zorg gedurende dezen tijd door beide ouders werd gegeven. Dit gaf aanleiding tot eene duurzamere paring. En de duurzamere paring bond de ouders te zamen door gezamenlijke belangen en plichten, ontwikkelde in hen door het gebruik hooger geestelijke hoedanigheden, en door overerving gingen deze op de kinderen over. Daarom heeft de maatschappij het recht om van de haar samenstellende individuen de deugd der kuischheid, de heiligheid van het huwelijk te eischen. De maatschappij heeft hierop volkomen recht, want de sociale evolutie is een even natuurlijk proces als de individueele evolutie, en de bestendige bond der ouders is gebleken een voordeel voor de maatschappij te zijn. Maar de sociale evolutie, diep, onbewust, langzaam en de zelfbewuste, over-sekste leden der maatschappij zijn twee verschillende zaken.

De natuurwetten hebben er krachtig toe medegewerkt in het menschelijk ras zuivere, langdurige, monogame huwelijken te ontwikkelen. Maar onze bijzondere regeling om het eene geslacht door het andere te laten voeden, heeft getracht geheel iets anders tot stand te brengen en is daarin geslaagd. In geen andere diersoort is het vrouwtje economisch afhankelijk van het mannetje. In geen andere diersoort is de geslachts-gemeenschap te koop, een overeenkomst. Waar aan de eene zijde elke levensomstandigheid neigt om in de vrouw het geslacht te doen uitkomen, om de macht en den wensch naar economische productie en ruil te vernietigen en de eeuwenoude gewoonte te ontwikkelen alle aardsche goederen in een mannenhand te zoeken en daarvoor slechts één ding terug te geven; waar aan de andere zijde de man buitensporige geslachts-drift erft en nimmer voor het toegeven daaraan berispt wordt, en waar hij ook de eeuwenoude gewoonte ontwikkelt om alles wat hij wenscht van vrouwen te nemen, voor wier hulpelooze berusting hij een economische belooning teruggeeft, wat moest daarvan het natuurlijk gevolg zijn? Immers juist wat gevolgd is. Wij leven in een wereld van wetten en de menschheid maakt daarop geen uitzondering. Wij hebben een zeker percentage vrouwen voortgebracht met geëvenredigde geslachts-drift en buitensporige begeerte naar stoffelijk voordeel. Wij hebben een zeker percentage mannen voortgebracht met buitensporige geslachts-drift en een grootmoedige bereidwilligheid om voor hun geslachts-bevrediging te betalen. Aangezien het percentage van zulke mannen grooter is dan dat van zulke vrouwen, hebben wij zeer slechte methoden uitgedacht om aan de vraag te voldoen. Het gezonde deel der maatschappij wist altijd wel dat die methoden slecht waren, slecht in de gevolgen voor het ras, de bron van al het kwaad. In deze mannenwereld is het heel begrijpelijk dat de vrouw alleen de schuld kreeg van hun wederzijdsch misdrijf. Daarvoor bestaat ook wel een reden. Hoe slecht de man ook is, hij zoekt alleen een bevrediging die natuurlijk is in soort, ofschoon abnormaal in graad. De vrouw doet dit in sommige gevallen ook, maar in de meeste gevallen toont zij het scheeve der verhouding door het voor geld te doen, een physisch bedrog, een zonde tegen de natuur.