Бесплатно

De economische toestand der vrouw

Текст
0
Отзывы
iOSAndroidWindows Phone
Куда отправить ссылку на приложение?
Не закрывайте это окно, пока не введёте код в мобильном устройстве
ПовторитьСсылка отправлена

По требованию правообладателя эта книга недоступна для скачивания в виде файла.

Однако вы можете читать её в наших мобильных приложениях (даже без подключения к сети интернет) и онлайн на сайте ЛитРес.

Отметить прочитанной
Шрифт:Меньше АаБольше Аа

Het zuiver instinkt komt in opstand tegen een broodwinning door gebruik der geslachtsfunctiën. Maar waarom zijn wij er dan tevreden mede, zoodra zij geschiedt in het huwelijk? Wettig en godsdienstig kunnen wij zeggen dat zij juist is, maar de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de betrokken paren en voor de maatschappij in haar geheel, zijn slecht. De physische en psychische gevolgen zijn verkeerd, ofschoon gewijzigd door onze meening dat zij goed zijn. De physische en psychische gevolgen van de prostitutie waren ook verkeerd, toen de jonge Babylonische meisjes door zich te prostitueeren hun bruidschat verdienden in den tempel van Bela en meenden dat zij daaraan geen kwaad deden. Het zedelijk karakter van een daad die wij doen, verandert in ons bewustzijn door hetgeen wij denken en gevoelen, maar de daaruit voortspruitende gevolgen blijven dezelfde. De economische afhankelijkheid van vrouwen van de geslachts-verhouding rechtvaardigen wij en keuren wij goed in het huwelijk. Buiten het huwelijk veroordeelen wij haar zonder voorbehoud. Wij volgen met onze verachting en beschuldigingen tot zelfs aan de huwelijkspoort – de verkochte bruid, maar van de verkochte vrouw, die de zakken van haar man ’s nachts ledigt, denken wij geen kwaad. Het huwelijk maakt alles heilig, zeggen wij; liefde moet er mede gepaard gaan.

Liefde ging echter nog nimmer met eigenbelang samen. De grootste tegenstrijdigheid bestaat tusschen deze beide; zij zijn lijnrecht tegenovergestelde krachten. In het schoone evolutie-proces vinden wij voortdurend oppositie tusschen het instinkt en het proces van zelf-behoud en tusschen het instinkt en het proces van ras-behoud. Van die beginnende vormen, waar nieuw leven dood ten gevolge heeft, zooals in de bloeiende aloë of bij de ééndaagsche meivlieg, tot op de hoogste glorie van zelf-opofferende liefde, werken deze twee machten elkander tegen. Wij hebben ze te zamen gebonden. Wij hebben de vrouw, de moeder, – de ware bron van opoffering door liefde, – er toe gebracht om winst te maken uit liefde, een afzichtelijke paradox. Het is geen wonder dat ons dagelijksch leven van in ’t oogloopende gebreken door dezen onnatuurlijken stand van zaken vol is. Geen wonder dat de menschen zich met walging afkeeren van het soort vrouwen dat zij gemaakt hebben.

VI

De eigenaardige vereeniging van functiën welke wij bestudeeren, heeft niet alleen een onmiddellijk gevolg op individuen door geslachts-handelingen en door de geslachtelijk-beheerschte individuen op de maatschappij, maar oefent evenzeer invloed uit op de maatschappij door economische handelingen en door de economisch beïnvloede maatschappij op het individu.

Door dit vraagstuk uit een economisch oogpunt te beschouwen, wordt het tegenwoordig duidelijk dat niet alleen onze eigen gezondheid en geluk en het voortplantingsproces er mede gemoeid zijn, maar eveneens de algemeene gezondheid en het algemeene geluk en het verloop der sociaal economische ontwikkeling. Nu de maatschappij in deze eeuw tegenover de ingrijpendste economische vraagstukken geplaatst wordt, hebben wij behoefte aan een duidelijk begrip van de factoren die daarop inwerken. Deze vraagstukken zijn nagenoeg geheel sociaal, meer nog dan physisch en betreffen niet de vraag of een bepaalde maatschappij in staat is om genoeg welvaart voort te kunnen brengen en te kunnen verdeelen om in haar onderhoud te voorzien, maar zij betreffen eenige slecht geregelde inwendige processen, die de voortbrenging en verdeeling belemmeren en die zulke ongeregelde en ziekelijke uitkomsten van niet-gevoed zijn, slecht-gevoed zijn en overvoeding opleveren, dat voortdurend de gezondheid en werkzaamheid van het sociale organisme daardoor benadeeld wordt. De moeilijkheid voor ons is niet om welvaart uit den grond te halen, maar om die elkander afhandig te maken. In de ontwikkeling der sociaal-economische verhoudingen doen zich verschijnselen voor, die analoog zijn met die welke onze ontwikkeling in de geslachts-verhouding vergezellen.

Toen de maatschappij nog in den primitieven toestand verkeerde en het menschelijk dier in zijn oorspronkelijken staat, toen waren de economische processen van zuiver individueelen aard. De hoeveelheid voedsel die ieder mensch verkreeg stond in rechtstreeksche verhouding tot zijn persoonlijke inspanning. Andere menschen waren voor hem zuiver ongewenschte mededingers naar dezelfde goederen, en hoe geringer hun aantal, hoe meer goederen er voor hem overbleven. Daarom doodde hij zooveel van zijn mededingers als mogelijk was. Gegeven een zekere hoeveelheid benoodigd voedsel, zooals de eetbare beesten of vruchten in een bosch en een zeker aantal individuen, die door eigen inspanning dit voedsel bemachtigen moesten, dan volgt daaruit, dat hoe grooter het aantal individuen, hoe geringer de hoeveelheid voedsel is die door elk van hen verkregen kon worden; en omgekeerd, hoe kleiner het aantal individuen, hoe meer voedsel door ieder verkregen kon worden. De oorspronkelijke wilde versloeg daarom zijn makker op het eerste gezicht op goede economische gronden. Dit is de individueele concurrentie tot het uiterste doorgedreven, doch volkomen logisch en in haar tijd economisch te rechtvaardigen. Die tijd is voor altijd voorbij. De grondslag van het menschelijk leven is vereeniging; de organische sociale verhouding; de onderlinge ruil van functioneele diensten, waarbij het individu het meeste voordeel heeft, is niet inspanning alleen voor eigen goederen, maar de ruil van zijn inspanning met de inspanning van anderen voor goederen door hen te zamen voortgebracht. Het ligt niet in mijne bedoeling hier eene communistische theorie te verdedigen, met gelijke verdeeling der voortgebrachte welvaart, maar om een eenvoudige waarheid in sociale economie te constateeren, dat rijkdom een maatschappelijk product is. Welke meening men ook is toegedaan omtrent de verdeeling der goederen, niemand kan loochenen dat de voortbrenging dier goederen, de vereenigde werkkracht van vele individuen vereischt. Van de eenvoudigste krachtvereeniging die menschen in staat stelt den mammoet te overwinnen of den steen te lichten, wat één alleen nooit had kunnen volbrengen, tot den fijn uitgesponnen en ingewikkelden onderlingen ruil in de verst doorgevoerde verdeeling van arbeid, waardoor het mogelijk wordt een modern huis te bouwen, rust de vooruitgang der maatschappij op toenemende samenwerking van de verschillende werkkrachten.

De evolutie van het organisch leven volgt een meetkundige reeks; cellen vereenigen zich en vormen organen; organen vereenigen zich en vormen organismen; organismen vereenigen zich en vormen organisatiën. De maatschappij is een organisatie. De maatschappij is de vierde macht van de cel. Zij is samengesteld uit individueele dieren van het geslacht mensch, die in organische betrekking tot elkander staan. In het verloop der sociale evolutie komt de organische verhouding tusschen de individuen langzamerhand tot stand en deze organische verhouding berust op zuiver economische gronden. In de eenvoudigste samenvoeging van de oorspronkelijke cellen was het de kracht der economische noodzakelijkheid die hen te zamen dreef en te zamen hield. Het was een voordeel voor hen om vereenigd te leven. Die het deden bleven bestaan en die het niet deden gingen te niet. Dit geschiedde eveneens bij de verschijning der meest samengestelde organismen, het was een voordeel voor hen om een complex van leden en organen te vormen in ondeelbare verhouding. Een zoo opgebouwd lichaam blijft bestaan, terwijl dezelfde massa ongeorganiseerde levensstof verdwenen zou zijn. En zoo gaat het letterlijk en precies in een samengestelde maatschappij, met al haar nauwkeurige specialiseering van individuen in kunsten en ambachten, handel en beroepen. Een zoo samengestelde maatschappij blijft bestaan, terwijl hetzelfde aantal levende ongeorganiseerde wezens zou verdwijnen. De verdeeling van arbeid en de ruil der producten in een maatschappelijk lichaam is in wezen identiek met de verdeeling en ruil van functiën in het lichaam van het individu. Volgens den geregelden loop der evolutie sluit dit proces in zich, dat de individueele inspanning voor het individueele welzijn langzamerhand ondergeschikt moet worden aan de collectieve inspanning voor het collectief welzijn, niet uit een zoogenaamd altruïsme, maar uit economische noodzakelijkheid voortspruitende. Het is voor het bestaan der maatschappij even noodzakelijk het leven zoo in te richten dat de individueele burgers samenwerken voor het sociale welzijn, als het voor het menschelijk lichaam noodzakelijk is dat handen en voeten, tanden en oogen, hart en longen samenwerken voor het individueel welzijn. De maatschappelijke evolutie leidt naar een toenemende verdeeling van functiën en naar een toenemende onderlinge afhankelijkheid van de samenstellende leden, met een wederkeerige afneming, door onbruikbaarheid, van den eens zoo waardevollen individueelen strijd voor het bestaan. Dit is gebaseerd zoowel op het individueele voordeel als op dat van de maatschappij.

Doch wanneer wij dit ontwikkelingsproces bestudeeren en met bewondering de progressieve veranderingen in de menschelijke verhouding opmerken, de nieuwe functiën, de uitgestrekte structuur, het toenemende gevoel voor de medeburgers met hunne talrijke gelegenheden voor pleizier en gezonde gevoeligheid voor pijn, dan worden wij getroffen door de zichtbare aanwezigheid van de een of andere tegenwerkende macht, die de normale ontwikkeling belemmert en de nadeeligste uitkomsten oplevert. Even als wij in onzen geregelden voortgang in geslachts-ontwikkeling belemmerd worden door verouderde impulsiën, die door valsche toestanden kunstmatig gehandhaafd worden, evenzoo zien wij in onzen geregelden voortgang in sociaal-economische ontwikkeling dit zelfde dwaze bestaan blijven van rudimentaire aandriften, die wij reeds lang gemakkelijk te boven hadden moeten zijn. Het is nu niet meer voordeelig voor iemand om te strijden voor eigen voordeel ten koste van anderen: zijn voordeel vereischt nu de gecoördineerde inspanningen van die anderen; toch blijft hij zoo voortstrijden.

 

In dit gebrek om overeenstemming te brengen tusschen de individueele en maatschappelijke belangen, liggen onze economische moeilijkheden. Dit kan men zien in fabrieken van bereide voedingsmiddelen. Dit werk kan onmogelijk door een enkel persoon gedaan worden, terwijl het in samenwerking zeer voordeelig is voor het individu; – een geheel natuurlijk economisch proces, voordeelig in verhouding tot de hoeveelheid en hoedanigheid van het bereide voedsel. Wij vinden echter steeds dat de producten van dezen arbeid verdund en vervalscht worden, ten nadeele van de maatschappij en ten voordeele van een enkel persoon, den fabrikant. Het is alsof een van de organen van ons lichaam, – de lever bijvoorbeeld, – haar aandeel in de afscheiding opzettelijk zou verzwakken of vergiftigen, opdat door minder te geven er meer voor haar kon overblijven en zij groot en vet kon worden. Een orgaan kan zoo iets doen, doet het zoo nu en dan, maar dat is een ziekelijke werking, die ziekte veroorzaakt. Het lichaam wordt dan benadeeld, verzwakt, verwoest en daardoor gaat ten slotte het orgaan ook te gronde. Het is een valsch begrip van voordeel, en de valschheid ligt in de niet-erkenning van de ware verhouding tusschen individueele en sociale belangen. Dit niet-erkennen of ten minste handelen alsof wij de sociale belangen niet kenden, door de individueele belangen meer te doen gelden, is de aanleidende oorzaak van onzen economischen tegenspoed. Daar de maatschappij uit individuen is samengesteld, moeten wij hun onze aandacht wijden om de oorzaak van deze ziekelijke maatschappelijke processen op te sporen, en aangezien de individuen handelen onder den druk van omstandigheden, moeten wij zien welke omstandigheden op de individuen invloed uitoefenen om die werking te veroorzaken.

In het algemeen ontwikkelen zich de menschen onder maatschappelijke wetten in goede richting, maar de een of andere geheimzinnige oorzaak schijnt hen telkens in een verkeerde richting te sturen. In de sexueel-economische verhouding ligt deze geheimzinnige oorzaak voor ons. Stonden wij nog op den individueel-economischen grondslag, dan zou de slechte invloed daarvan niet zulke ernstige ziekelijke gevolgen hebben gehad, maar nu wij in de sociaal-economische verhouding groeien, nemen de nadeelen met onze beschaving toe. De geslachts-verhouding is van het begin tot het einde individueel. Zij is een lichamelijke verhouding tusschen individueele lichamen. Omdat zij zich ook kan uitstrekken tot een geestelijke verhouding tusschen individueele geesten, daarom wordt zij nog geen sociale verhouding, hoewel zij haar persoonlijke ontwikkeling naar de sociale behoeften wijzigt.

De geslachts-verhouding is in haar geheele wezen en in haar gevolgen persoonlijk, zij werkt door individuen op individuen en ontwikkelt tot groot voordeel van de maatschappij individueele karaktertrekken en bijzonderheden. De hoedanigheden die zich door de sociale verhouding ontwikkelen, worden door de geslachts-verhouding in het ras opgenomen, maar de geslachts-verhouding zelf is geheel persoonlijk. Daarentegen is onze economische verhouding, ofschoon oorspronkelijk individueel, door de sociale evolutie in steeds toenemende mate collectief geworden. Door nu de menschelijke geslachts-verhouding te vereenigen met de menschelijke economische verhouding, hebben wij een bestendig-individueel proces met een voortgaand-collectief proces vereenigd. Dit verschaft beiden een kracht, toenemende in directe verhouding tot onze socialisatie, en waar zulke onvereenigbare krachten op het sociale organisme inwerken, moet het ten slotte ondergaan.

Deze combinatie heeft, zooals reeds werd opgemerkt, op de geslachts-verhouding der individuen haar invloed uitgeoefend door er een neiging tot collectivisme met economisch voordeel in te brengen, zooals bij de prostitutie, kenmerkend voor ons ras, het best blijkt. Anderzijds heeft het op de economische verhouding der maatschappij haar invloed uitgeoefend, door er een neiging tot individualisme met geslachts-voordeel in te brengen, het best aangetoond in het veelvuldig opofferen van het algemeen welzijn aan persoonlijk voordeel, opdat het individu daardoor “zijn gezin kan onderhouden.” Wij zijn zoo gewend om het als een eersten plicht van een man te beschouwen om “zijn gezin te onderhouden”, dat wij een zeer sprekend voorbeeld van omkoopbaarheid en verdorvenheid noodig hebben om onze overtuiging in dezen aan het wankelen te brengen; maar als een sociologische wet wordt ieder stadium van de laagheid om den publieken dienst tot een persoonlijk voordeel te maken, van de degradatie van den artist tot de exploitatie van den hulpeloozen onbekwamen werkman, als een ziekelijke maatschappelijke handeling gekenmerkt. Onze maatschappij moet gebaseerd zijn op onze algemeene toestemming, algemeen handelen, algemeene onderwerping aan den algemeenen wil.

Geen individueele belangen kunnen ook maar voor een oogenblik tegenover de belangen van het algemeen welzijn staan, zelfs niet wanneer de oorlog het laatste offer van persoonlijk bezit of het leven eischt, of wanneer de vrede de volkomen onderwerping vereischt aan de wet, de vastgestelde uitspraak van den volkswil. Het handhaven van “wet en orde” sluit den waren socialen geest in, – het opgaan van persoonlijk belang in het algemeen belang. Dit alles berust op de ontwikkeling van den maatschappelijken geest, het scherpe gevoel voor den maatschappelijken plicht, het nauwgezet volbrengen van den maatschappelijken dienst. Hier treedt het overdreven individualisme dat door onze sexueel-economische verhouding gehandhaafd wordt, als een sterke en toenemende nadeelige sociale factor op. Wij hebben zwakjes erkend dat het samengaan van de geslachts-verhouding met de economische verhouding van beide zijden niet bestaanbaar is, door scherp te veroordeelen dat de geslachts-functiën openlijk tot koopwaar worden gemaakt en door aan te sporen tot het ongehuwd blijven in collectieve instellingen. Vereenigingen van mannen of vrouwen, die door de hoogste godsdienstige gevoelens geleid worden tot een waardig leven en het dienen van de maatschappij, hebben in onze geslachts-verhouding altijd iets tegenstrijdigs gevonden. Zij hebben gemeend dat het in de verhouding zelf lag, en zagen niet dat het de economische zijde was die haar tegenstrijdig maakte. Toch was deze handeling praktisch geoorloofd in het voortdurend bestaan van gemengde vereenigingen, waar de geslachts-verhouding bestaat in een vorm die niet erkend wordt en zonder het element van den economischen ruil. Het wordt ook aan de gehuwde zendelingen der Protestantsche kerk toegestaan, die door vrijwillige bijdragen onderhouden worden. Was de zendeling verplicht voor zich en voor zijne vrouw het levensonderhoud te verdienen, dan kon hij te weinig voor de zaak der zending doen.

De hoogste deugden in den mensch zijn volkomen vereenigbaar met de geslachts-verhouding, maar niet met de sexueel-economische verhouding. Dit wordt ons nog eens bewezen in de neiging tot samengaan in vereenigingen van ongehuwde mannen, – hun kameraadschappelijkheid, gelijkheid en onderlinge hulpvaardigheid, – vergeleken met de houding van diezelfde mannen tot elkander, zoodra zij gehuwd zijn. Hierin kan men ook de reden vinden waarom het organiseerend vermogen in mannen zooveel sterker is dan in vrouwen; hunne algemeen economische belangen dwingen hen met elkander in betrekking te treden, terwijl de geïsoleerde en zelfs tegenstrijdige belangen der vrouwen haar van elkander verwijderd houden. De toestand van individueel economische afhankelijkheid waarin de vrouwen leven, komt overeen met die van de wilden in het bosch. Zij worden haar economische goederen machtig door zich door persoonlijke inspanning een man te veroveren, allen wedijverende voor dit doel. Geen vereeniging is mogelijk. Het groot aantal meisjes in een badplaats doet ons in haar houding tegenover den kleinen groep jonge mannen onwillekeurig denken aan de naijverige wilden op een te klein jachtveld. Hier kan de economische reden gevonden worden voor de dikwijls opgemerkte bitterheid waarmede de deugdzame vrouwen haar gevallen zusters beschouwen. In gesloten rijen staan de deugdzame vrouwen opeen gepakt, weigerend om zich zelf te geven, – haar eenig economisch goed, – tenzij zij verzekerd zijn van een wettig huwelijk, een waarborg voor levenslang onderhoud. Wanneer bij beide geslachten de geboortecijfers gelijk waren, zou elke vrouw vrij wel zeker zijn dat haar eischen ingewilligd werden. Maar ook in dat geval komt de ondeugdzame vrouw tusschenbeide en biedt dezelfde zaken, – ofschoon van minder kwaliteit, dat is zeker, – voor een lageren prijs aan. Elk van zulke onwettige mededingsters vermindert de kans van de ongehuwde en het inkomen van de gehuwde vrouwen. Geen wonder dat dit de vrouwen die zich op waarde houden en op die wijze onderkropen worden tot bitterheid stemt. Het is dezelfde haat dien een werkman die lid is van zijn vakvereeniging, voelt voor den “onderkruiper”.

Aan den kant van de vrouw handhaven wij nog steeds de kracht van den oorspronkelijken individueelen wedijver in de wereld, wat natuurlijk ook door hare zonen wordt overgeërfd, en wordt daardoor de richting van den maatschappelijken vooruitgang, die juist co-operatie wil ontwikkelen, tegengehouden.

Aan den kant van den man ontstaat een zelfde gevolg uit een ander kenmerk der verhouding. De neiging tot individualisme met geslachts-voordeel komt in den man door een tegenovergesteld proces als in de vrouw werkt, tot ontwikkeling. Zij verdient haar levensonderhoud met het verkrijgen van een man. Hij verkrijgt zijn vrouw met het verdienen van een levensonderhoud. Het is haar individueel economisch voordeel om een man te bemachtigen. Het is zijn individueel geslachts-voordeel om zich economische voordeelen te verzekeren. De geslachts-functiën zijn voor haar economische functiën geworden. De economische functiën zijn voor hem geslachts-functiën geworden. Hierdoor is onze natuurlijke economische wedijver, die leidde tot economische co-operatie met het element van geslachts-wedijver – een geheel andere kracht – in de war gebracht.

Wedijver onder mannen, met een vrije keus der vrouwen om den besten te kiezen, is het proces der teeltkeus, dat tot verbetering van het ras voert. Voor zoo ver de man met zijne gelijken wedijvert in hooger en hooger bekwaamheden en de vrouw den winnaar kiest, ontstaat een direct algemeen voordeel. Maar er bestaat een ingrijpend verschil tusschen geslachts-wedijver en het huwelijk door koop. In het eerste geval overwint de man door wat hij kan doen, in het tweede door wat hij kan krijgen. De toenemende macht om te doen, overgebracht op de nakomelingen, is van groot voordeel voor het ras. Maar zuiver bezit, zonder de vraag op welke wijze het verkregen is, behoeft niet noodzakelijk voordeelig te zijn voor het individu als vader.

Door het geslachts-voordeel van den man op zijn gekochte macht te gronden, wordt de onmetelijke kracht van den geslachts-wedijver in het sociaal-economische veld geplaatst, niet enkel als een aansporing tot werken en uitvoeren, wat goed is, maar ook als een aansporing om persoonlijke winst te maken, op welke wijze dan ook verkregen, wat slecht is; zoodoende wordt onze wensch om te bezitten grooter en sterker en van daar de buitensporige inhaligheid van onze industrieele bevolking.

Het steekspel in de middeleeuwen was misschien een ruwe sport, met zijn verminkende kwetsuren, pijn en dood; maar met het aanvuren van: “Vooruit, moedige ridders, schoone oogen zijn op u gevestigd!” vertegenwoordigde het een gezonder proces dan onze moderne handelwijze, van zich eerst een middel van bestaan te verzekeren om de geslachts-verhouding te kunnen betalen. Door Jean Ingelow werd dit zeer goed bezongen:

 
Ik werkte ver opdat ik kon verdienen
Een gezellig tehuis op Engelands grond;
Ik zwoegde hard om veel te kunnen sparen.
En had daarom mijn zwaren arbeid lief.
 
 
En steeds fluisterde het in mijn geest zeer zacht:
“Hoe kalm en gelukkig zal mijn leven zijn
Als een lieve vrouw en kleine kinderen
Het door mij verdiende brood mede-eten.”
 

De strijd die tegenwoordig in het hart van ieder goed mensch gevoerd wordt tusschen hetgeen hij “moest doen” en hetgeen hij “doet”, tusschen zijn goed werk en het werk om den broode, is zijn persoonlijk aandeel in dezen voortdurenden strijd tusschen sociaal-belang en eigen-belang. Voor hem zelf en door hem zelf zou hij blijde zijn als hij zijn beste werk kon leveren, als hij trouw kon zijn aan zijne idealen, als hij moedig verlies kon dragen ter wille van de waarheid. Maar het is even als een inschikkelijke kapitalist in: “Stel U In Zijn Plaats” zeide, toen zijn flinke jonge vriend – een ongehuwde – zich verwonderde dat hij op onrechtvaardige eischen van zijne werklieden inging: “Het huwelijk maakt een muis van een man.”

 

De jonge handelsman die de kronkelwegen in de geslachts-verhouding bewandelt, vindt in het dure onderhoud van zijne schoone afhankelijke een aanhoudende bedreiging voor zijn eerlijkheid en zijne verwachtingen in zaken. Wanneer diezelfde man trouwt, werken de behoeften van zijne vrouw dikwijls op dezelfde wijze. Het gevoel van de afhankelijkheid van het hulpelooze schepsel dat door hem gevoed moet worden, prikkelt niet tot meer moedbetoon, maar dwingt tot onderwerping. Dit op den voorgrond tredend onderscheid moet goed in het oog gehouden worden.

Wettige geslachts-wedijver doet al de goede eigenschappen van een man uitkomen. Om haar te behagen, om haar te winnen streeft hij er naar zijn best te doen. Maar de economische afhankelijkheid der vrouw van den man, met de daaruit voortvloeiende koopbaarheid, oefent een geheel anderen invloed op hem uit; het plaatst hem voor de noodzakelijkheid om dingen te verkrijgen, niet om dingen te doen. Op de laagste treden van den arbeidsladder, waar men niets verkrijgt zonder iets te doen en de werkman altijd meer doet dan hij verkrijgt, heeft dit niet zulke tastbare slechte gevolgen als op de hoogere treden, waar de beroepen en kunsten staan en het beste werk altijd boven de markt staat; werken voor de markt beteekent daar verlaging van arbeid. De jonge kunstenaar of dichter, de wetenschappelijke jonge man werkt ter wille van de kunst of van de wetenschap en zoo voor het welzijn van de maatschappij. Maar zoodra zij huwen, moeten zij geld verdienen, moeten dan werken voor hen die betalen willen, en die betalen willen zijn niet diegene die de vlag van den vooruitgang hoog houden. Den belangeloozen werkers voor het maatschappelijk welzijn is het zeer goed mogelijk gemeenschappelijke belangen te hebben, doch zoodra de geslachts-verhouding tusschen beide treedt, scheurt de solidariteit vaneen en lost zich op in kleine groepen van individuen, die vereenigd zijn alleen op grond van geslachts-vereeniging en zich druk maken alleen voor hunne persoonlijke belangen, ten koste van iemand of van iedereen.

Dat de geslachts-verhouding een slechten invloed uitoefent op de ras-werkzaamheden is tot de volksovertuiging doorgedrongen en heeft uiting gevonden in het hartelooze gezegde: “Cherchez la femme”. Wanneer iemand zijn zaken slecht behartigt, den moed laat zakken, onverschilligheid toont, dan vragen zijn cynische vrienden: “wie is zij?” Niet voor niets zuchten de goede vrienden van een man wanneer hij trouwt, vooral wanneer hij iemand is met groote gaven. Maar naast dit oordeel van de wereld staat eveneens het vertrouwen in den veredelenden invloed der vrouw. De wereld heeft gelijk. Het kan evengoed het een als het ander zijn. Beide opinies zijn juist. De vrouw die alleen door de geslachts-verhouding of alleen door de individueel-economische verhouding invloed uitoefent, werkt veredelend op de maatschappij. De vrouw die door hardnekkig beide verhoudingen te vereenigen, een macht wordt in de maatschappij, oefent inderdaad een zeer vreemden invloed uit.

Een van de amusante kleine gevolgen van deze omstandigheden is dit: terwijl wij het gevolg van het huwelijk op de sociaal-economische verhouding en het gevolg van de sociaal-economische verhouding op het huwelijk hebben opgemerkt en gezien dat de trouwe dienaar van het gezin een slechte dienaar van de maatschappij en de trouwe dienaar van de maatschappij een slechte dienaar van het gezin was, en dat instellingen waar ongehuwden samenwonen een goed resultaat opleveren, maakten wij de conclusie dat alleen de ongehuwde staat met collectieve welvaart kan samengaan, iets dat wij niet wenschen. Daarom is de volksmeening zoo spoedig gereed om de socialistische theorieën gelijk te stellen met ondermijning van het huwelijk. Toen men inzag dat het huwelijk ons minder gezind maakte tot collectivisme, heeft men de gevolgtrekking gemaakt dat dan ook omgekeerd het collectivisme ons minder gezind moet maken om te trouwen, – dat “het gezin zal afgebroken worden” en dat het “de grondslagen van het familieleven zal aantasten.”

Wanneer wij ons eerst duidelijk voor den geest hebben gesteld dat een zuivere, duurzame, monogame geslachts-vereeniging bestaan kan zonder lokmiddel of koop, zonder de ijzeren boeien van economische afhankelijkheid, en dat mannen en vrouwen zoo vereenigd in geslachts-verhouding toch vrij zullen zijn om met anderen vereenigd te zijn in economische verhouding, dan zullen wij toewijding aan de menschheid niet meer beschouwen als een onnatuurlijk offer en collectieve welvaart als een zaak om te vreezen.

Buiten en behalve het handhaven van dit oorspronkelijk individualisme in het steeds toenemend collectivisme van het sociaal-economisch proces en het brengen van het beginsel van den geslachts-strijd in het nauwe veld van industrieelen wedijver, bestaat er nog een andere zijde van den slechten invloed dien de sexueel-economische verhouding op de maatschappelijke ontwikkeling uitoefent. Dit komt doordat de vrouw niet produceert en toch consumeert.

In de individueele ontwikkeling van het menschenras, dat wonderbaar fijne uitwerken en ineenvloeien laten van bepaalde functiën welke het organisch leven van de maatschappij samenstellen, vinden wij dat productie en consumptie hand aan hand gaan, maar dat productie voorafgaat. Iemand kan niet verbruiken, wat nog niet voortgebracht is. Economische voortbrenging is de natuurlijke uiting van menschelijke energie, – geen geslachts-energie maar ras-energie, – de onbewuste plichtsvervulling van het maatschappelijk organisme. Maatschappelijk georganiseerde menschen hebben de neiging om voort te brengen, zooals een klier om af te scheiden; dit ligt in den aard der zaak. De scheppingsdrang, de wensch om te maken, om de innerlijke gedachte in uiterlijken vorm te brengen, – alleen uit behoefte om te maken, niet uit behoefte aan het gemaakte, – is het meest kenmerkend karakter der menschheid. “Ik wil teekenen”, roept het kind, een potlood vragende. Het begeert niet te eten. Het wil teekenen. Het begeert niet iets in te brengen, maar het probeert iets uit te brengen. Meestal verlangt het iets te doen wat het heeft zien doen, om het even of het geldt het maken van een taartekorst of van scheermessen. De eerste kan het opeten, de laatste niet, maar dat maakt blijkbaar geen verschil. Dit is het natuurlijk voortbrengingsproces en wanneer het uitvoerbaar is, wordt het gevolgd door het natuurlijk verbruiksproces. Maar de consumptie is niet het voorname doel, de macht die regeert. Onder deze organische maatschappelijke wet komt, indien zij natuurlijk werkt, de evolutie van die kunsten en ambachten tot stand, in welker beoefening ons leven bestaat en van wier opbrengst wij leven. Zoo ontwikkelt de maatschappij in zich zelf, – scheidt af als ’t ware – den socialen bouw met zijn samengestelde inrichting; en waren andere dingen gelijk, dan zouden wij in de maatschappij even natuurlijk functioneeren alsof wij zoovele klieren waren.

Maar andere dingen zijn niet gelijk. Het halve menschdom is van de vrije productieve uiting verstoken en gedwongen zijn menschelijken drang tot productie te beperken tot dezelfde wegen waar langs ook zijn geslachtsdrang tot reproductie uiting vindt. Zijn scheppend vermogen wordt beperkt tot het niveau van den rechtstreekschen persoonlijken lichamelijken dienst, tot het maken van kleederen en het bereiden van voedsel voor individuen. Geen maatschappelijke dienst wordt toegestaan. Terwijl de macht van de vrouw om te produceeren belemmerd wordt, neemt haar macht om te consumeeren onevenredig toe door den gullen toevoer van onverdiende gaven van den man. Eerstens heeft men de vrouw niet toegestaan vrij te produceeren en ten tweede bestaat er geen verhouding tusschen wat zij voortbrengt en wat zij verbruikt. Haar werkzaamheid is niet het natuurlijk gevolg van haar scheppende kracht, niet het werk dat zij doet omdat zij er de innerlijke macht en kracht toe heeft; noch geeft haar arbeid zelfs den maatstaf aan van hetgeen zij verdient. Zij bezit natuurlijk den aangeboren wensch om te consumeeren en men heeft daaraan geen andere grens gesteld, dan de macht of den wil van haar man.