Бесплатно

De economische toestand der vrouw

Текст
0
Отзывы
iOSAndroidWindows Phone
Куда отправить ссылку на приложение?
Не закрывайте это окно, пока не введёте код в мобильном устройстве
ПовторитьСсылка отправлена

По требованию правообладателя эта книга недоступна для скачивания в виде файла.

Однако вы можете читать её в наших мобильных приложениях (даже без подключения к сети интернет) и онлайн на сайте ЛитРес.

Отметить прочитанной
Шрифт:Меньше АаБольше Аа

Zoodoende hebben wij in ons midden met moeite ontwikkeld en met zorg gekweekt een groote klasse van on-productieve verbruikers, een klasse die de halve wereld is en de moeder van de andere helft. Wij hebben in het menschenras den wensch en de gewoonte gekweekt om “te nemen” afgescheiden van zijn natuurlijken voorlooper of begeleider van “te maken”. Wij hebben deze eindelooze schare groote bloedzuigers voor ons zelf gemaakt, die allen roepen: “Geef! Geef!” Om voedsel te verbruiken, kleederen te verbruiken, huizen en meubelen en schilderijen en versierselen en amusementen te verbruiken, om eeuwig te nemen, te nemen, te nemen, – van één man als zij deugdzaam zijn, van velen als zij slecht zijn, – maar altijd te nemen en er nooit aan te denken om iets terug te geven dan alleen haar vrouw-zijn; dit is de gedwongen toestand van de moeders van ons ras. Het is geen wonder dat hare zonen in “zaken” gaan, om geld te maken. Het is geen wonder dat de wereld vervuld is van den wensch, om zooveel mogelijk trachten te krijgen en zoo weinig mogelijk te geven. Wat wonder ook dat wij hooge, innige liefde slechts bij naam kennen, met hier en daar een vreemde, mooie uitzondering, waarvan wij door onze bewondering de zeldzaamheid bewijzen.

Neemt men in aanmerking dat de sterk ontwikkelde mannelijke energie met ruwe wreedheid op de arbeidsmarkt moet strijden als op een slagveld en dat de averechtsche toestand der vrouwelijke energie een onnatuurlijke begeerigheid aangekweekt heeft, dan spreekt het van zelf dat de industrieele ontwikkeling der menschheid bijzondere verschijnselen te aanschouwen geeft. Een van de mindere gevolgen van deze laatste omstandigheid, het beperken van de vrouwelijke werkzaamheid tot uitsluitend persoonlijke behoeften en de neiging van haren over-ontwikkelden geslachts-aard, om de zoogenaamde “plichten der vrouw” te overschatten, heeft een fijn uitgesponnen toewijding aan personen en persoonlijke behoeften doen ontstaan, niet met het doel om beter karakters te vormen, maar om de lichamelijke behoeften en genoegens hooger op te voeren. De vrouw en moeder, die den opkomenden vloed van de macht van het ras in dezelfde oude kanalen stort als weleer haar vroegste voorouders deden, voorziet voortdurend en met toenemende kracht alleen in de physische behoeften van het gezin. Zij doet dit natuurlijk gaarne. Maar het onderhoudt in de menschen een overdreven gevoel van waarde voor kleederen, voedsel en versierselen voor zich zelf, zonder dat men het werkelijk nut en de waarde voor het algemeen er van beseft. Het ontwikkelt persoonlijke zelfzucht.

Doch ook, de verbruikende vrouw, uitgesloten als zij is van iedere vrije voortbrenging, is niet in staat het werk te waardeeren dat noodig was om haar al datgene te verschaffen, wat zij zoo lichtzinnig verbruikt. En daar haar verbruik zich hoofdzakelijk bepaalt tot die voorwerpen die haar zinnelijkheid streelen, is zij oorzaak dat de markt overvoerd wordt met zaken voor opschik en persoonlijke versierselen, met allerlei dingen die weelderig en ontzenuwend stemmen en dat wel in zulk een groote en grillige verscheidenheid dat zij een onoverkomelijk beletsel vormen voor de ware industrie en echte kunst. Als de priesteres van den tempel der consumptie, als de onbeperkte vraagster naar voorwerpen die zij verbruikt, is haar economische invloed reactionair en nadeelig. Veel, zeer veel van den stroom van nuttelooze productie waarin onze economische krachten doodloopen, – de kracht van den man uitloopend als water op mul zand, – is een gevolg van het scheppen en zorgvuldig handhaven van deze valsche markt, dien put waarin menschelijke arbeid wordt opgeslorpt, zonder dat er iets van terugkeert. De vrouw in haar valschen economischen toestand werkt nadeelig terug op industrie, op kunst, op wetenschap, op ontdekkingen en op vooruitgang. Door den invloed van de sexueel-economische verhouding op de lichaamsgesteldheid van het individu wordt in ons de drift naar oorspronkelijk individualisme levendig gehouden, waaraan wij anders reeds lang ontgroeid zouden zijn. Het maakt onze industrieele verhouding geslachtelijk en het maakt onze geslachts-verhouding tot handel. En als zichtbaar gevolg op de markt, verhindert en bederft de over-sekste vrouw, in haar onverstandig en voortdurend eischen, de economische ontwikkeling der wereld.

VII

Een toestand die reeds zoolang bestaat, zoo algemeen voorkomt en zoo standvastig was als de sexueel-economische verhouding in het menschdom, kon niet in den loop der sociale evolutie opgenomen en gehandhaafd zijn, indien hij geen natuurlijke oorzaken had gehad. De grootste kracht van den individueelen wil kon op den duur geen toestand gaande houden, waardoor de maatschappij zooveel nadeel berokkend wordt. Kerk en Staat en maatschappelijke vormen gaan met onzen vooruitgang mede, wij kunnen ze nooit lang tegenhouden, zoodra de tijd voor verderen vooruitgang gekomen is. Er is dus een tijd geweest dat de sexueel-economische verhouding voor de maatschappij voordeelig was. Nu zij dit niet meer is, is “de vrouwenbeweging” ontstaan en wij zien hoe van jaar tot jaar, van dag tot dag de toestand onder onze oogen verandert, ondanks ons traditioneel verzet. De verandering in deze bladzijden besproken, is dan ook niet voorspeld en wordt hier niet aanbevolen, zij heeft reeds onder de kracht der sociale evolutie plaats gevonden en zij behoeft alleen tot ons bewustzijn door te dringen om den nutteloozen maar prikkelenden tegenstand onzer zelfmisleiding te overwinnen.

De aanvankelijke noodzakelijkheid van deze kenmerkende menschelijke verschijnselen ligt diep verscholen onder de elementaire krachten van het maatschappelijk leven. De verhoudingen die noodig waren om het individueel organisme tot stand te brengen, lieten ons in den steek toen zij dienst moesten doen bij de verdere ontwikkeling van organisatie, van het individueel tot het sociaal organisme. Samenwerking vereischt eerst het bestaan van een gemeenschappelijk belang en daarna de vestiging der gemeenschappelijke bewustwording. Het gemeenschappelijk belang der individueele cellen om op gemakkelijker manier aan voedsel te komen, bracht hen tot nauwer aaneensluiting. Toen dit nauwer verbond tot stand gebracht was, werd hun gemeenschappelijk bestaan een éénheid, één zijn, een iets met een eigen bewust leven. In de hoogste ontwikkeling van het meest samengesteld en fijnst uitgewerkt organisme gaat dit altijd door. Er moet een gemeenschappelijk belang bestaan, dat door al deze samenwerkende bedrijvigheid bevorderd wordt; en er moet een gemeenschappelijk bewustzijn aanwezig zijn, waardoor het zeer gemakkelijk wordt het gemeenschappelijk belang te dienen.

Wanneer de samenstellende cellen in onze weefsels beginnen ineen te krimpen en door gebrek aan voedsel achteruit te gaan; wanneer de verschillende organen van ons lichaam vermoeid zijn van niets-doen en knorrig hun natuurlijke beweging eischen, dan zegt de mensch niet, “mijn weefsels eischen nieuwen toevoer”, of “mijn organen verlangen naar werk”, maar hij zegt: “Ik heb honger”. Dat “Ik”, de persoonlijke bewustheid, die de gewillige samenwerking van al de deelen van het lichaam leidt, zet zich aan het werk om voedsel te verkrijgen. De sociale evolutie berust op dit algemeen belang. Individueele menschen hebben bij zulk een sociaal verbond voordeel en daarom sluiten zij zulk een verbond. Zulk een verbond vereischt een gemeenschappelijk bewustzijn, waardoor de gecoördineerde werking kan plaats grijpen; en de geheele loop van sociale ontwikkeling wordt door de voortdurende uitbreiding van dit sociale bewustzijn en zijn noodzakelijk begeleidende gevolgen gekenmerkt.

De taal is ons beste middel tot onderlinge gedachtewisseling en voert op tot letterkunde. Het menschelijk verstand is het maatschappelijk orgaan, waardoor wij onderling verbonden zijn. Daaruit vloeit de stroom der gedachten, die ons in staat stelt samen te werken. Door datgene wat het verstand met anderen gemeen heeft, kan men elkander begrijpen; en het is om die reden dat tot op zekere hoogte gemeenschappelijke opvoeding onontbeerlijk is voor vrije maatschappelijke ontwikkeling.

In het allervroegste begin van dit proces, toen het menschelijk dier nog niets dan een dier was, – maar een individu, – ontstond reeds de gebiedende eisch voor de vaststelling van een algemeen bewustzijn tusschen deze tot hiertoe onverzoenlijke dieren. De eerste stap door de natuur in deze richting gedaan, wordt gevonden in de betrekking tusschen moeder en kind. Waar de jongen na de geboorte geheel afhankelijk blijven van de moeder; waar de functiën van een afzonderlijk levend lichaam de hulp noodig hebben van een ander afzonderlijk levend lichaam, daar bestaat een wederzijdsche behoefte, het eigenlijk instinkt, dat deze wederzijds op elkaar inwerkende persoonlijkheden te zamen houdt. Dat instinkt noemen wij liefde. Het kind heeft de moederborst noodig. De moederborst heeft behoefte aan het kind. Daardoor werd tusschen moeder en kind reeds liefde geboren, toen het vaderschap nog niets meer was dan een oogenblikkelijke gebeurtenis. Maar het gemeenschappelijk gevoel, de wederzijdsche aantrekking tusschen moeder en kind hield hier onvoorwaardelijk op. Zij was in omvang tot deze nauwste verhouding begrensd; in duur tot de periode der kindsheid.

Het gemeenschappelijk belang van de menschen moet echter door de ras-eigenschappen gediend worden en niet hoofdzakelijk door de geslachts-functiën der vrouw of de plichten der moeder ten opzichte van haar kind. Toen het mannetje, door zijn aard gedreven, telkens inbreuk maakte op de vrijheid van het vrouwtje tot zij ten laatste tot den staat van economische afhankelijkheid gebracht was, matigde hij zich daarbij de positie van verzorger aan voor dit schepsel, dat niet langer in staat was voor zich zelf te zorgen. Hij was echter niet enkel verplicht in haar behoeften te voorzien, maar hij moest ook een deel van de gedwarsboomde moederplichten op zich nemen. Hij werd en bleef tot op heden een soort van man-moeder, in het scheppen van deze merkwaardige positie alleen staande. Het gemeenschappelijk belang, dat nu niet alleen tusschen moeder en kind, maar tusschen vader, moeder en kind bestond, ontwikkelde een verdergaand gemeenschappelijk gevoel. Aangezien de vader het kind niet door geslachts-functiën, maar door ras-functiën diende, leidde deze betrekking tot een veel verdere en duurzamere ontwikkeling dan die van de moeder alleen ooit kon bereikt hebben. Zoowel liefde als ijver zijn door de kracht der moederlijke energie in de wereld gekomen. Door den onvermoeiden wensch der moeder om haar jongen van dienst te zijn, begon zij het eerst met de beoefening der kunsten en bedrijven, waarvan wij thans leven. Toen de mannelijke wilde nog niets was dan een jager en strijder, op die wijze uiting gevende aan mannelijke energie, toen bracht de vrouwelijke wilde op dezelfde natuurlijke wijze haar behoudende kracht van vrouwelijke energie tot uitwerking. Zij verzamelde en bewaarde voedsel voor het kind, evenals de kiemcel, in de onbewuste stilte der natuur, voedsel verzamelt en bewaart. Zij omhulde het kind met kleedingstukken en bouwde er een schuilplaats voor, even natuurlijk als zij te voren de ongeboren vrucht verwarmde en een schuilplaats bood in haar lichaam. Moederlijke energie, die door ons kunstig samengesteld lichaam naar buiten werkt, is de bron van productieven arbeid, is de voornaamste stroom van maatschappelijk leven.

 

Doch niet voordat deze reuzenkracht zich met andere krachten kon vereenigen om coöperatief op te treden en zoodoende den verwoestenden invloed, die door den blinden wedijver der mannelijke energie ontstond, kon te boven komen, kon ons menschelijk leven zijn volle rasontwikkeling intreden. Dit werd door de onderdrukking van de vrije uiting der moederlijke energie in de vrouw en haar overbrenging op den man tot stand gebracht. De twee krachten werden daardoor vereenigd en door den man kwamen zij tot openbaring. Het was een van de kalme, eenvoudige wonderen der natuur, doch niet wonderlijker dan dat de natuur de onschuldige, gulzige bij, die meent dat zij eenvoudig haar voedsel zoekt, tot tusschenpersoon laat dienen om de vele bloemen gelegenheid tot voortplanting te geven. De bij mocht zich eens beleedigd toonen als zij wist welk ambt zij vervulde en dat de natuur het voedsel voor haar juist zoo geborgen had dat zij verplicht werd dezen dienst te vervullen. De onderwerping van de vrouw heeft tot een zeer hoogen graad de vermoederlijking van den man ten gevolge gehad. Hij werd nu gedwongen nieuwe functiën op zich te nemen, die voor mannelijke energie alleen onmogelijk waren. Hij moest nu beginnen iemand buiten en behalve zich zelf te leeren liefhebben en verzorgen. Hij moest leeren werken, dienen, menschelijk zijn. Door de hevig overprikkelde geslachtsdrift werd het menschelijk ras het lange, steile pad van vooruitgang opgeleid en opgedreven over alle hindernissen, door alle gevaren, de vergezellende verschijnselen van ziekte en zonde medevoerende (en deze overwinnende), in weerwil van alles hooger en hooger, totdat ten laatste een graad van ontwikkeling bereikt wordt, waarin de uitbreiding van menschendienst en menschenliefde een beteren weg mogelijk maakt. Door de werking van zijn eigen begeerten, door al het bijkomende kwaad, werd de man voor een deel moeder, waardoor beiden, man en vrouw, in staat waren mensch te worden. Het was een belangrijke stap in den vooruitgang van ons ras, een middel om tot een einddoel te geraken. Zij moet niet als een buitengewone moederlijke opoffering beschouwd worden, maar als een nieuw en volmaakt systeem van vaderlijke opoffering: het mannetje van het genus mensch door behoefte aan geslachtsbevrediging gedwongen tot het uitoefenen van moederlijke plichten. De natuurlijke verwoestende neigingen van den man werden langzamerhand in de behoudende neigingen van de vrouw omgezet en wel zoo in ’t oogloopend, dat het proces door de geheele geschiedenis heen opgemerkt werd. Door middel van de natuurkeus en onafgebroken oefening werden in het mannetje tot zijn groot voordeel het instinkt en de gewoonten van het vrouwtje tot ontwikkeling gebracht. In individueel economische verhouding was de vrouw afhankelijk van den man. Zij leefde in een staat van hulpelooze slavernij. Zij werd met onuitsprekelijke onrechtvaardigheid en wreedheid behandeld. Maar de processen in de natuur storen zich in ’t geheel niet aan zulke omstandigheden. Om de tegenstrijdige geslachtsneigingen van twee dieren zoodanig te vermengen dat zij een vruchtdragende macht van een zegevierend ras worden, wordt een pijnlijk proces vereischt, maar dat komt er niet op aan. Het was noodzakelijk en het werd volbracht. Er moet een eind komen aan de bittere gevoelens welke in deze eeuw tusschen de beide seksen ontstaan zijn. Hoewel de vrouw van heden recht heeft op een andere positie, behoeft zij over het verleden geen wrok te toonen, noch schaamte, noch gevoel van onrecht. Met een volkomen zekerheid van de vroegere superioriteit van haar sekse en de sociologische noodzakelijkheid van hare tijdelijke onderdrukking, behoorde zij alleen hoogen, teederen trots te voelen over haar eeuwenlang geduldig wachten en lijden, totdat de man langzaam kon opklimmen om het tot volkomen ras-gelijkheid met haar te brengen. Zij kon wachten; zij kon lijden.

Het is hoog tijd dat vrouwen hare ware positie beginnen te begrijpen, voor nu en voor altijd, en te zien hoe weinig de lange jaren van slavernij die veranderd hebben. Het was niet in het belang van het ras om de behoudende levensprocessen zoo geheel alleen aan de vrouwen over te laten, en den man slechts de rol van tijdelijken bemiddelaar in de voortplanting en niets anders toe te bedeelen. Zijn grootte, kracht en woestheid, – bewonderenswaardige hoedanigheden tot instandhouding van een individueel dier, – waren niet de meest gewenschte eigenschappen om het menschelijk ras te ontwikkelen. Wij hebben het meest behoefte aan coördinatievermogen, – de gemakkelijkheid van vereenigen, – aan de macht om te maken en te bewaren, meer dan aan die om te verteren en te vernietigen. Dat waren vrouwelijke hoedanigheden. Uit eigen natuur handelende kon de man geen hoedanigheden openbaren die hij niet bezat. Als de meester van de vrouw zich verheffende, als haar dienaar geketend, heeft hij door die vreemde samenvoeging van functiën deze hoedanigheden onder de zware wet der noodzakelijkheid verworven. Oorspronkelijk werkten man en vrouw op verschillende wijze, hij verteerde en verwoestte, zij bewaarde en bouwde. Zij was de diepe, voortgaande voorname stroom van het leven, terwijl hij de werkzame variant was, die dat leven hielp wijzigen en uitbreiden, doch meer als helper dan als dader. Er waren en er zijn nog rassen die zich zelf voortplanten zonder de hulp van het mannelijk organisme, – bij de hermaphroditen en door parthenogenesis.

Terwijl de evolutie der diersoorten voortschreed, vinden wij een lange reeks van werkdadige proefnemingen in mannetjes, – zeer zwakke, voorbijgaande en ondergeschikte verschijningen in den beginne, – zich langzamerhand ontwikkelende tot voller en voller gelijkheid met de vrouwtjes. In sommige lagere vormen, zooals in rotiferen, insekten en crustaceæ, worden de meest inferieure mannetjes gevonden, soms zijn zij er in het geheel niet, of als zij bestaan dan hebben zij geen ander nut dan als bemiddelaar bij de voortplanting. Het meest bekende voorbeeld hiervan komt bij de bijen voor, waar de hommel, nadat hij zijn functiën verricht heeft, sterft of anders door de krachtige mede-moeders van den zwerm omgebracht wordt. Ook de gewone spin heeft een zwak mannetje, dat al bevende zijn éénig klein doel uitvoert en dan door zijn vrouwtje opgegeten wordt. Zij is de spin, de aanhoudende vliegenvangster. Hij is niets anders dan een vruchtbaarmakende bemiddelaar. De kleine, groene plantenluis, die zoo menigvuldig op onze rozestruiken voorkomt, kan zich door parthenogenesis voortplanten, zoolang de omstandigheden gunstig zijn, dat wil zeggen, zoolang het warm en er genoeg te eten is. Zoodra echter de toestanden slechter worden, ontwikkelen er zich mannetjes en dan vindt de dualistische wijze van voortplanting plaats.

In de twee groote levensprocessen van zelf-behoud en ras-behoud is het vrouwtje bij de lagere diersoorten voor het eerste altijd beter toegerust dan het mannetje en voor het ras-behoud draagt zij bijna den geheelen last. De korte duur van zijn functioneel nut is niets in vergelijking van den langen drachttijd voor haar en de diensten die zij in vele gevallen den jongen nog na hun geboorte bewijst. Ras-behoud is bijna geheel een vrouwelijke functie geweest, somtijds zelfs uitsluitend. Maar het is gebleken in het belang van het ras te zijn om twee hoog ontwikkelde ouders te hebben in plaats van een. Van daar dat gelijkheid van beide seksen langzaam ontwikkeld werd, niet alleen door het mannetje bij de voortplanting een belangrijker plaats te doen innemen, maar door ras-eigenschappen in hem, die tot nog toe slechts een voortplantende bemiddelaar was geweest, tot ontwikkeling te brengen. Het laatste stadium in dit proces was de verheffing van het mannetje van het geslacht mensch tot volle ras-gelijkheid met het vrouwtje en dit sloot haar tijdelijke onderwerping in. Haar lichamelijke en geestelijke neigingen zijn beide in het organisme van den man overgeplant geworden. Hij werd tot de werkende moeder van de wereld bevorderd. De sexueel-economische verhouding was noodzakelijk om het mannetje van het menschenras te verheffen en te verbreeden, te verdiepen en te verzachten, vrouwelijker en daardoor meer menschelijk te maken. Indien de vrouw haar geheele persoonlijke vrijheid en werkzaamheid behouden had, dan ware zij de meerdere van den man gebleven, maar zouden beiden in ontwikkeling zijn blijven staan. Aangezien de vrouw niet de neiging bezat om afwisseling in haar werkzaamheden te brengen, waardoor de man zich onderscheidde, vereenigde zich de uitzettende kracht van mannelijke energie met de behoudende en opbouwende macht van de vrouwelijke energie. De expansieve en veranderlijke mannelijke energie, die in den nieuwen toestand verplicht was te strijden voor opbouwenden arbeid, heeft dien arbeid meer vooruitgebracht en meer doen afwisselen dan wanneer dit alleen door toedoen der vrouw had moeten plaats vinden. Met haar rijkdom van macht en geduld, haar liefde tot werken en tot geven, verricht zij nog steeds dezelfde primitieve werkzaamheden. Hij ongeduldig wordende wanneer er hindernissen op zijn weg liggen, met zijn afkeer van werken, splitst zijn werk in duizende afzonderlijke werkzaamheden en spoort ontelbare wegen op om zijn taak te verlichten. Aangezien met mannelijke energie vrouwelijke functiën volbracht moesten worden, werd onze industrie tot hare tegenwoordige ontwikkeling gebracht. Zonder de economische afhankelijkheid van de vrouw, zou de man nog enkel de jager en vechter, de dooder, de verwoester zijn; terwijl zij nog steeds als de ijverige moeder, zonder verandering of verbetering, zou fungeeren.

 
“Wat Israëls kinderen liefst opbouwden,
Egypte’s kinderen liefst neerhouwden”.
 

zegt een oud rijmtje, maar op die wijze zou de wereld niet veel verder komen. De vrouw heeft in haar ondergeschikte positie, onder allerlei bezwaren en door de dikke muren van haar gevangenis haar opbouwende kracht op den man overgebracht en door hem de opbouwing der wereld tot stand doen komen. Zijn zuiver individualistische energie, die alleen door de macht van geslachts-aantrekking in bedwang werd gehouden, had juist dezen vereenigingsvorm, met zijn sterk overdreven geslachtsleven noodig, om die taak te volbrengen. De abnormale geslachtsontwikkeling van de vrouw, door allerlei wetten in toom gehouden, heeft als een onstuimige bron gewerkt op den eenigen vrij handelenden persoon in de maatschappij, – den man. Door dezen sterken prikkel kon hij bergen verzetten. De geheele wereld heeft het opgemerkt en bewonderend heeft men geroepen: “O, ’t is liefde, ’t is liefde, ’t is liefde, waarom de wereld draait”. Dat was inderdaad zoo, of ten minste die heeft den man door de wereld voortgedreven in een langen zwerftocht van strijd en overwinning, van werken en zwoegen. En ieder man die bemint en zegt: “Ik ben de uwe, doe met mij wat gij wilt,” kent die macht en vereert haar.

Tot zoo ver is de menschelijke ontwikkeling tot stand gekomen door de macht der mannelijke energie, die door den prikkel van de geslachtsdrift en door de opeengehoopte onderdrukte vrouwelijke energie tot werkzaamheid aangespoord werd. Vrouwen hebben haar periode van onderwerping betaald gekregen met een overwonnen wereld en de beschaving van den man.

De vrouwen moeten, ondanks den zielestrijd en de lange donkere jaren van bitter leed, van schande en van afgrijzen, niet vergeten dat zij het ten minste zoo ver gebracht hebben en, dank zij de gezegende macht der heriditeit, niet zoo ten achter zijn gekomen, dat een paar geslachten van vrijheid hen niet weder op gelijken voet met hun tijd zal brengen. Wanneer de eeuwen van slavernij en oneer, van marteling en pijn, van grievende onrechtvaardigheid en vernederende onderdrukking de vrouwen lang toeschijnen, laten zij zich dan de geologische tijden, die millioenen en millioenen jaren te binnen roepen, toen onvolkomen ontwikkelde, pygmeïsche, parasitische mannetjes streden voor hun bestaan en al of niet door de vrouwtjes gebruikt werden, zooals dat het beste uitkwam. Welke reeks vrouwen of bijwijven werd ooit zoo’n onteerende plaats aangewezen als aan de vele mannetjes der cirrhopedes (een soort weekdieren), die door hunne zorgdragende vrouwtjes tusschen de schalen worden rondgedragen, omdat zij bang zijn er een of twee van te zullen verliezen! Geen verwaarloozing van oude verwelkte vrouwen kan vergeleken worden met den smadelijken, onopgemerkten dood van den hommelbij, die mishandeld, uitgehongerd, in was gemetseld en alleen aangehouden wordt om voor een oogenblik zijn geslachts-functie uit te oefenen en zelfs daarvoor niet bepaald noodig is! Geen Blauwbaard-geschiedenis of wreedheid van een bruid-doodenden Oosterschen Koning kan in onbarmhartigheid wedijveren met de ruwe slachting van het ongelukkig kleine mannetje-spin, dat door zijn wreede echtgenoote op haar huwelijksmaal genuttigd wordt! In de geschiedenis der menschheid werd nooit tegen vrouwen zooveel geweld gepleegd als tegen die hulpelooze mannetjes in lagere diersoorten. Den grootsten duur van het leven is het vrouwtje de heerscheres op aarde geweest. Tot ons ras toe is het vrouwtje minstens altijd gelijk geweest aan het mannetje en in ons ras werd zij gedurende de vroegere ontwikkelingsperiode door het mannetje onder het juk gebracht voor zulk een groot rassenbelang, zulk een schoon en edel doel, dat dit offer nooit moest worden geteld, noch betreurd door de vrouwen die haar macht kennen. Om de opbouwing van het menschelijk leven op aarde mogelijk te maken heeft de vrouw zich zelf op den achtergrond geplaatst, en – inniger, teederder, liefderijker nog, – om haar woeste geslachtsmakkers tot een vrij en edel broederschap op te heffen, om de menschelijke ziel in hare dierbare zonen hooger op te voeren, zoude zij niet alleen dit verdragen hebben, maar zelfs meer, – en zij zou het glimlachend, edelmoedig, verheugd hebben gedragen voor hun geluk en dat van de wereld.

 

Doch nu die lange periode van opoffering voorbij is, nu de tijd gekomen is dat noch de man, noch de wereld bij haar onderwerping meer voordeel heeft, nu zij langzamerhand er toe overgaat zich persoonlijk te uiten, in volle vrijheid te genieten van haar ras-bekwaamheden, zich te plaatsen op den troon in plaats van er achter, nu zou het harer onwaardig zijn om leedgevoel te toonen over hetgeen zij ondervonden heeft.

Zoo moet het opgevat worden, zelfs wanneer men toestemt dat het individu en de gemeenschap groot nadeel ondervonden door in de vrouw de ras-ontwikkeling tegen te houden en de geslachts-ontwikkeling, met hare gevolgen, in de hand te werken. Zelfs wanneer men verder aanneemt dat onze groote toewijding aan het moederschap niet als een voordeel voor de menschheid kan worden beschouwd, dan blijft het toch waar dat onze sexueel-economische verhouding, met het gevolg dat het menschelijk leven alleen door den man vooruit gestuwd werd, door sterke geslachtsdrift tot werkzaamheid werd aangespoord, wat het welzijn van het individu en het ras, zooals reeds werd opgemerkt, op velerlei wijze heeft bevorderd; en wel door het overnemen van vrouwelijke functiën door den man; door het vermengen van beider hoedanigheden, waarvan onze tegenwoordige beschavingstoestand het resultaat is; door een hooger ontwikkelde strijdmacht in den man, waarvan ras-verovering, zoowel door oorlog als door handel, het gevolg was; door toenemende productiviteit, als gevolg van het op zich nemen van moederlijke functiën; en door dat de geslachts-verhouding in hoofdzaak afhankelijk werd van de macht van den man om er voor te kunnen betalen. Zelfs het moederschap heeft bij deze verhouding zijdelings gewonnen. Ofschoon de moeder zelf in haar moederdiensten rechtstreeks belemmerd werd, diende zij het ras veel meer door de mannen tot ijver te prikkelen dan door zelf eenig werk te verrichten; en het kind heeft ten slotte meer door de moederlijk-vaderlijke diensten geprofiteerd dan het door de moederdiensten alleen zou hebben genoten.

Men zal waarschijnlijk toestemmen dat dit alles vroeger zoo geweest is; maar dan zal onmiddellijk de vraag volgen: indien het zoo duidelijk is dat de onderwerping der vrouw vroeger nuttig en noodig was en dat de slechte, afschuwelijke sexueel-economische verhouding toch ten slotte in het belang van het ras was, hoe weten wij dan dat de tijd voor verandering is aangebroken? Hoofdzakelijk omdat wij reeds bezig zijn te veranderen. Maatschappelijke ontwikkeling komt niet tot stand door het verkondigen van nieuwe theorieën of door het schrijven van boeken. Toen Rousseau over gelijkheid schreef, werd het vrije Frankrijk reeds geboren, trilde de geest des tijds reeds in de menschelijke ziel, en wie ooren had om te hooren hoorde, wie schrijven kon schreef. De toestand der kettingslavernij, die haar natuurlijk einde naderde, deed Garrison en Phillips en Harriet Beecher Stowe ontwaken. Zij maakten de beweging niet. Het einde van de economische afhankelijkheid der vrouwen is nabij, omdat het nut er van voor het ras afnemende is. Wij hebben reeds een stadium van menschelijke verhoudingen bereikt, waarin wij onzen socialen plicht in botsing voelen komen met onze geslachtsbanden, die gedurende zulk een langen tijd de eenige banden zijn geweest die wij erkenden. De algemeene bewustwording der menschheid, de zin voor sociale behoeften en sociale plichten openbaart zich in mannen en vrouwen beiden. De tijd is aangebroken dat wij voor dieper en hooger prikkels dan die van de geslachts-drift vatbaar zijn; het sociale instinkt is thans sterk genoeg om ons tot volle werkzaamheid aan te sporen. Dit is duidelijk in den tweelingstrijd die heden ten dage de geheele wereld beroert, – den strijd tusschen de geslachten en tusschen de klassen, – “de vrouwenbeweging” en “de arbeidersbeweging”. Beide namen zijn niet geheel juist. Beide stempelen tot een klasse-gebeurtenis, wat inderdaad een sociale gebeurtenis is, en wat vraagstukken zijn, die het belang van het geheele menschdom in zich sluiten. Maar natuurlijk voelen de vrouwen het meest het pijnlijke van eigen toestand. Zij komen persoonlijk in opstand en meenen dat zij bij de verandering het meest zullen gebaat worden. Zoo gevoelt ook de arbeidende klasse het meest de toenemende onrechtvaardigheid van haar toestand en komt natuurlijk onder dezelfde overtuiging daartegen in verzet. Sociologisch beteekenen deze beide omstandigheden, welke sommigen zoo pijnlijk en zoo schrikwekkend vinden, slechts één ding, – de toeneming van sociale bewustwording. De vooruitgang van sociale organisatie heeft in gelijke mate individualisatie doen ontstaan, die ten slotte zelfs tot de vrouwen, zelfs tot den laagsten trap van onbekwame arbeiders, is doorgedrongen. Deze hoogere graad van individualisatie kenmerkt zich in een scherp persoonlijk bewustzijn van de gebreken van een toestand, die voorheen weinig gevoeld werden. Met deze hoogere ontwikkeling van het individueel bewustzijn en er een deel van uitmakende, gaat een evenredige toeneming van maatschappelijk bewustzijn gepaard. Wij hebben de ontwikkelingshoogte bereikt om voor elkander zorg te dragen.