Agent Nul

Tekst
Autor:
Loe katkendit
Märgi loetuks
Kuidas lugeda raamatut pärast ostmist
Šrift:Väiksem АаSuurem Aa

HOOFDSTUK VIJF

Reid stond op met zo’n vaart dat zijn stoel bijna omviel. Zijn hand omklemde ogenblikkelijk de kolf van de Beretta, die warm was van zijn onderrug. Zijn gedachten schreeuwden hem paniekerig toe. Dit is een openbare ruimte. Er zijn hier mensen. Ik heb nog nooit eerder een pistool afgevuurd.

Voordat Reid zijn pistool kon trekken had de vreemdeling een portemonnee uit zijn achterzak gehaald. Hij grinnikte naar Reid, duidelijk geamuseerd door zijn nerveuze gedrag. Niemand anders in de kroeg leek het opgemerkt te hebben, behalve de serveerster met het rattennest op haar hoofd, die simpelweg een wenkbrauw optrok.

De vreemdeling liep naar de bar, schoof een briefje over de tafel, en mompelde iets tegen de barman. Toen begaf hij zich naar Reids tafeltje. Hij bleef een lang moment achter de lege stoel staan, met een kleine grijns op zijn lippen.

Hij was jong, niet ouder dan dertig, met zeer kort geknipt haar en een driedagenbaard. Hij was nogal slungelig en had een ingevallen gezicht, waardoor zijn scherpe jukbeenderen en uitstekende kin er bijna karikaturaal uitzagen. Zeer ontwapenend was de bril met een zwarte hoornen montuur die hij droeg, en deed denken dat Buddy Holly in de jaren tachtig was opgegroeid en cocaïne had ontdekt.

Hij was rechtshandig, kon Reid zien; hij hield zijn linkerelleboog dicht tegen zijn lichaam aan, wat er hoogstwaarschijnlijk op wees dat hij een pistool aan een schouderholster in zijn oksel had hangen, zodat hij die indien noodzakelijk met zijn rechterhand kon trekken. Zijn linkerarm hield zijn zwarte suède jasje dicht om het pistool te verbergen.

“Mogu sjediti?” vroeg de man tenslotte.

Mogu…?” Reid begreep het niet meteen, zoals met Arabisch en Frans. Het was geen Russisch, maar lag er dicht genoeg tegenaan om de betekenis uit de context op te maken. De man vroeg of hij mocht gaan zitten.

Reid wees naar de lege stoel tegenover hem, en de man ging zitten. Al die tijd hield hij zijn linkerelleboog tegen zich aan gedrukt.

Zodra hij zat, bracht de serveerster een glas donker, amberkleurig bier en plaatste het voor hem op het tafeltje. “Merci,” zei hij. Hij grijnsde naar Reid. “Je Servisch is niet zo goed?”

Reid schudde zijn hoofd. “Nee.” Servisch? Hij was er vanuit gegaan dat die hij zou ontmoette Arabisch zou zijn, net als zijn ontvoerders en de ondervrager.

“In English, then? Ou français?”

“Jij mag kiezen.” Reid was verrast hoe kalm en gelijkmatig zijn stem klonk. Zijn hart barstte bijna uit zijn borst van angst en…en hij moest toegeven, tenminste een sprankje nerveuze opwinding.

De grijns van de Servische man werd breder. “Ik hou van deze plek. Het is donker. Het is rustig. Het is het enige café dat ik ken in dit arrondissement dat Franziskaner serveert. Het is mijn favoriet.” Hij nam een lange teug van zijn glas, met zijn ogen dicht, en een kreun van genot ontsnapte aan zijn keel. “Que delicioso.” Hij opende zijn ogen en voegde toe, “Jij bent niet wat ik verwacht had.”

Een vlaag van paniek kwam op in Reids maag. Hij weet het, schreeuwde zijn gedachten hem toe. Hij weet dat je niet degene bent met wie hij eigenlijk een afspraak heeft, en hij heeft een pistool.

Rustig maar, zei de andere kant, de nieuwe kant. Je kan dit wel aan.

Reid slikte, maar wist op een of andere manier zijn ijzige houding te bewaren. “Jij ook niet,” antwoordde hij.

De Serviër grinnikte. “Eerlijk is eerlijk. Maar we zijn met velen, ja? En jij – jij bent Amerikaan?”

“Expat,” antwoorde Reid.

“Zijn we dat niet allemaal?” Weer gegrinnik. “Voor jou heb ik maar een andere Amerikaan in ons, eh…wat is het woord…conglomeraat? Ja. Dus voor mij, is het niet zo vreemd.” De man knipoogde.

Reid verstijfde. Hij kon niet opmaken of het een grapje was of niet. Wat als hij wist dat Reid deed alsof, en dat hij hem aan het lijntje hield of tijd aan het rekken was? Hij legde zijn handen op zijn schoot om zijn bevende vingers te verbergen.

“Je mag me Yuri noemen. Hoe mag ik jou noemen?”

“Ben.” Het was de eerste naam die hem te binnen schoot, de naam van een mentor van toen hij assistent-hoogleraar was.

“Ben. Hoe ben jij verzeild geraakt in werken voor de Iraniërs?”

“Met,” corrigeerde Reid. Hij vernauwde zijn ogen het effect te versterken. “Ik werk met hen.”

De man, deze Yuri, nam nog een slokje bier. “Prima. Met. Hoe ben je erin terecht gekomen? Ondanks onze gemeenschappelijke belangen, zijn ze nogal een, eh…gesloten groep.”

“Ik ben betrouwbaar,” zei Reid zonder te knipperen. Hij had geen idee waar deze woorden vandaan kwamen, noch van de overtuiging waarmee ze werden uitgesproken. Hij sprak ze net zo gemakkelijk alsof hij ervoor had gerepeteerd.

“En waar is Amad?” vroeg Yuri achteloos.

“Kon niet komen,” antwoordde Reid op gelijkmatige toon. “Doet je de groeten.”

“Oké, Ben. Je zegt dat de daad verricht is.”

“Ja.”

Yuri leunde voorover, zijn ogen vernauwd. Reid kon de mout in zijn adem ruiken. “Ik moet het van jou horen, Ben. Zeg me, is CIA-man dood?”

Een moment zat Reid stokstijf in zijn stoel. CIA? Bedoelt hij de CIA? Plotseling vielen die agenten in het veld en de visioenen van terroristen aanhouden op luchthaventjes en in hotels op z’n plaats, ook al snapte hij het gehele plaatje nog niet. Toen herinnerde hij zich de ernst van zijn situatie en hoopte dat hij geen aanwijzingen had gegeven om zijn toneelspel te verraden.

Ook hij leunde voorover en zei langzaam, “Ja, Yuri. CIA-man is dood/”

Yuri leunde nonchalant achterover en grinnikte weer. “Mooi.” Hij pakte zijn glas op. “En de informatie? Je hebt het?”

“Hij heeft ons alles gegeven wat hij wist,” vertelde Reid hem. Hij merkte op dat zijn vingers onder de tafel niet langer beefden. Het was alsof er iemand anders nu de regie had overgenomen, alsof Reid Lawson op de achterbank van zijn eigen hersenen zat. Hij besloot zich er niet tegen te verzetten.

“De locatie van Mustafar?” vroeg Yuri. “En alles wat hij aan ze gezegd heeft?”

Reid knikte/

Yuri knipperde een aantal keer verwachtingsvol. “Ik wacht.”

Reid werd getroffen door een besef als een zwaargewicht, toen zijn hoofd de schaarse kennis die hij bezat begreep. De CIA was in het spel. Er was een of ander plan waarbij vele mensen om zouden komen. De sjeik wist er alles van en had hen – had hem – alles verteld. Deze mannen moesten weten wat de sjeik wist. Dat was wat Yuri wilde nemen. Wat het ook was, het voelde groots aan en Reid was er middenin verzeild geraakt…hoewel hij het gevoel had dat dat niet voor de eerste keer was.

Lange tijd zei hij niets, lang genoeg om de glimlach van Yuri’s lippen in een geforceerde, verwachtingsvolle, starende blik te zien veranderen. “Ik ken jou niet,” zei Reid. “Ik weet niet voor wie je werkt. Verwacht je echt dat ik je alles ga vertellen dat ik weet, en dan de deur uitloop, en er maar vanuit ga dat het op de juiste plek terecht komt?”

“Ja,” zei Yuri, “dat is precies wat ik verwacht, en precies de reden voor deze ontmoeting.”

Reid schudde zijn hoofd. “Nee. Kijk, Yuri, ik denk dat deze informatie te belangrijk is om het hier en daar rond te fluisteren en dan maar hopen dat het de juiste oren in de juiste volgorde bereikt. Daarbij is er wat jou betreft maar een plek waar het bestaat – hier.” Hij tikte tegen zijn eigen linkerslaap. Het was waar; de informatie die ze nodig hadden was, waarschijnlijk, ergens in zijn achterhoofd, klaar om opgeroepen te worden. “Ik denk ook,” vervolgde hij. “Dat onze plannen zullen moeten veranderen, nu ze deze informatie hebben. Ik ben er klaar mee boodschappertje te spelen. Ik wil meedoen. Ik wil een echte rol.”

Yuri staarde een tijd alleen maar naar hem. Toen liet hij een scherpe, balkende lach horen en tegelijkertijd sloeg hij zo hard op het tafeltje dat enkele gasten om hen heen opschrokken. “Jij!” riep hij uit, zwaaiend met een vinger. “Jij mag dan een expat zijn, maar jij hebt nog steeds die Amerikaanse ambitie!” Hij begon weer te lachen, en klonk precies als een ezeltje. “Wat wil je weten, Ben?”

“Laten we beginnen met voor wie je werkt.”

“Hoe weet je dat ik voor iemand werk? Misschien ben ik wel de baas. Het brein achter het geniale plan!” Hij hield beide handpalmen omhoog met een groots gebaar en lachte weer.

Reid grijnsde. “Dacht ’t niet. Ik denk dat jij in dezelfde positie verkeert als ik, informatie heen en weer verslepen, geheimen uitwisselen, mensen ontmoeten in kutkroegjes.” Ondervragingstactiek –benadruk overeenkomsten tussen jullie beiden. Yuri was duidelijk meertalig, en leek niet dezelfde geharde houding te hebben als zijn ontvoerders. Maar ook al zat hij op de laagste rangen van de organisatie, hij wist nog altijd meer dan Reid. “Wat dacht je van een deal? Jij vertelt me wat jij weet, en ik vertel je wat ik weet.” Hij dempte zijn stem tot hij bijna fluisterde. “En geloof me maar. Je wilt weten wat ik weet.”

Yuri streelde bedachtzaam zijn kin. “Ik mag jou, Ben. Dat is, hoe zeg je ook alweer, eh…tegenstrijdig, want van Amerikanen word ik meestal misselijk.” Hij grinnikte. “Jammer voor jou, kan ik je niet vertellen wat ik niet weet.”

“Geef me dan een duwtje in de richting van iemand die dat wel kan.” De woorden stroomden uit hem terwijl ze aan zijn hersenen voorbij gingen en rechtstreeks naar zijn keel vloeiden. Het logische deel van hem (of liever gezegd, het Lawson-deel van hem) protesteerde luidkeels. Waar ben je me bezig?! Pak wat je pakken kan en maak je uit de voeten!

“Wil je een ritje met me gaan maken?” Yuri’s ogen flitsten. “Ik breng je naar mijn baas. Daar kan jij hem vertellen wat je weet.”

 

Reid aarzelde. Hij wist dat hij het niet moest doen. Hij wist dat hij het niet wilde doen. Maar dat bizarre gevoel van verplichting was er nog steeds, evenals die stalen koelbloedigheid in zijn achterhoofd die weer tegen hem zei, Rustig maar. Hij had een pistool. Hij had kennelijk bepaalde vaardigheden. Hij was tot dit punt gekomen, en gebaseerd op wat hij wist, leek dit een stuk verder te gaan dan een paar Iraniërs in een Parijse kelder. Er was een plan, en de CIA was ergens bij betrokken, en op een of andere manier wist hij dat er uiteindelijk veel gewonden of erger zouden vallen.

Hij knikte eenmaal, zijn kaken stijf op elkaar geklemd.

“Mooi.” Yuri sloeg zijn glas achterover en stond op. Zijn linkerelleboog was nog steeds tegen zijn lichaam gedrukt. “Au revoir.” Hij zwaaide naar de barman. Toen leidde de Serviër hem naar de achterkant van Féline, door een kleine, bedompte keuken, en door een stalen deur die uitkwam op een keistenen steegje.

Reid volgde hem de nacht in, verbaasd dat het zo snel zo donker was geworden terwijl hij in de kroeg zat. Aan het eind van de steeg stond een zwarte terreinwagen, met ramen die zo donkergetint waren dat het leek alsof ze beschilderd waren. De achterdeur opende nog voor Yuri hem bereikte, en twee gorilla’s stapten uit. Reid kon hen op geen andere manier beschrijven; ze waren beiden breedgeschouderd, indrukwekkend, en deden niets om hun TEC-9 volautomatische pistolen te verbergen, die aan okselharnassen schommelden.

“Rustig maar, vrienden,” zei Yuri. “Dit is Ben. We nemen hem mee naar Otets.”

Otets, fonetisch Russisch voor “vader.” Of, op het meest technische niveau, “maker.”

“Kom,” zei Yuri vriendelijk. Hij deed een hand op Reids schouder. Het is een heel mooi ritje. We zullen onderweg champagne drinken. Kom.”

Reids benen weigerden dienst. Het was riskant – te riskant. Als hij in deze auto met deze mannen stapte en ze kwamen erachter wie hij was, of zelfs maar dat hij niet was wie hij zei dat hij was, kon hij het met de dood bekopen. Zijn dochters zouden weeskinderen zijn, en ze zouden hoogstwaarschijnlijk nooit weten wat er uiteindelijk met hem gebeurd was.

Maar welke keuze had hij? Hij kon niet bepaald doen alsof hij plotseling van gedachten veranderd was; dat zou veel te verdacht zijn. Waarschijnlijk had hij al twee stappen genomen voorbij de grens van geen weg terug door Yuri hierheen te volgen. En als hij de poppenkast lang genoeg kon volhouden, kon hij misschien de bron vinden – en erachter komen wat er in zijn eigen hoofd aan de gang was.

Hij nam een stap in de richting van de terreinwagen.

“Ah! Un momento, por favor.” Yuri zwaaide met een vinger naar zijn gespierde begeleiders. Een van hen dwong Reids armen omhoog terwijl de andere hem fouilleerde. Allereerst vond hij de Beretta, in de achterkant van zijn spijkerbroek gestoken. Toen groef hij met twee vingers in Reids zakken en haalde de rol euro’s en de burnertelefoon tevoorschijn, en gaf alle drie aan Yuri.

“Dit mag je houden.” De Serviër gaf hem het geld terug. “Deze daarentegen houden we. Veiligheid. Je begrijpt het wel.” Yuri stak de telefoon en het pistool in de binnenzak van zijn suède jas, en heel even zag Reid de bruine kolf van een pistool.

“Ik begrijp het,” zei Reid. Nu was hij ongewapend en zonder middelen om om hulp te bellen als hij het nodig had. Ik moet vluchten, dacht hij. Begin gewoon te sprinten en kijk niet om…

Een van de gorilla’s dwong zijn hoog omlaag en duwde hem vooruit, op de achterbank van de terreinwagen. Beiden klommen er na hem in en Yuri volgde. Hij trok de deur achter zich dicht. Hij zat naast Reid. De gekromde gorilla’s gingen op een aangepaste bank direct achter de chauffeur tegenover hen zitten met hun gezichten naar hen toe. Hun schouders raakten elkaar bijna.

Een van de twee klopte met twee knokkels op de scheidingswand met de chauffeur. “Otets,” zei hij kortaf.

Een zware, veelzeggende klik vergrendelde de achterdeuren. Toen drong het grimmige besef tot Reid door van wat hij had gedaan. Hij was in een auto gestapt met drie gewapende mannen zonder enig idee waar hij heen ging, en vrijwel geen idee als wie hij zich moest voordoen. Het was niet zo moeilijk geweest om Yuri voor de gek te houden, maar nu werd hij naar een of andere leider gebracht…zouden ze weten dat hij niet was wie hij zei dat hij was? Hij vocht tegen de drang om naar voren te springen, de deur open te rukken en zich uit de auto te laten vallen. Hieruit was geen ontsnapping mogelijk, in ieder geval niet op dit moment; hij zou moeten wachten tot ze op hun bestemming arriveerden en dan hopen dat hij er in een stuk uit kon komen.

De terreinwagen begon zijn tocht door de straten van Parijs.

HOOFDSTUK ZES

Yuri, die zo praatgraag en levendig was geweest in de Franse kroeg, hield zich ongebruikelijk stil gedurende de autorit. Hij opende een vakje naast zijn stoel en pakte er een versleten boek met een gescheurde kaft uit – Machiavelli’s De Heerser. De hoogleraar die Reid ook was wilde hem hardop uitlachen.

De twee gorilla’s tegenover hem zwegen ook. Hun ogen staarden direct naar voren alsof ze gaten door Reid probeerden te staren. Hij prentte snel hun kenmerken in zijn geheugen: de man links was kaal, blank, met een donkere getrimde snor en varkensoogjes. Onder zijn schouder zat een TEC-9 en in een enkelholster een Glock 27. Een gekarteld, bleek litteken boven zijn linkerwenkbrauw leek te wijzen op slordig uitgevoerd oplapwerk (een beetje zoals wat Reid waarschijnlijk te wachten stond wanneer zijn superlijmhechting genas). Hij kon de nationaliteit van de man niet opmaken.

De tweede gorilla was een paar tinten donkerder, had een volle, onverzorgde baard, en een stevig buikje. Zijn linkerschouder leek enigszins te hangen, alsof hij problemen had met zijn rechterheup. Ook hij had een automatisch pistool onder een arm, maar geen andere wapens die Reid kon zien.

Wat hij wel kon zien was het merkteken op zijn nek. De huid was daar opgezwollen en roze, iets uitpuilend door verbranding. Het was hetzelfde teken dat hij op de Arabische woesteling had gezien, in de kelder in Parijs. Een of ander letterteken, dat wist hij zeker, maar niet een die hij herkende. De man met de snor leek er geen te hebben, hoewel veel van zijn nek bedekt was door zijn hemd.

Yuri had ook geen merkteken – tenminste niet een dat Reid kon zien. De kraag van het suède jasje van de Serviër zat hoog in de nek. Zou een statussymbool kunnen zijn, dacht hij. Iets dat je moet verdienen.

De chauffeur stuurde de auto de A4 op, liet Parijs achter zich en ging richting het noordoosten naar Reims. De getinte ramen maakten de nacht nog donkerder; toen ze eenmaal de Lichtstad verlaten hadden was het moeilijk voor Reid om oriëntatiepunten te vinden. Hij moest afgaan op de wegmarkeringen en borden om uit te vinden waar ze heen gingen. Het landschap veranderde langzaam van goed belicht stadsgebied naar een luierende plattelandsomgeving. De snelweg viel en rees lichtjes als het land en de boerderijen aan weerszijden.

Na een uur in totale stilte gereden te hebben, schraapte Reid zijn keel. “Is het nog veel verder?” vroeg hij.

Yuri legde een vinger tegen zijn lippen en grinnikte toen. “Oui.”

Reid brieste, maar hij zei niets meer. Hij had moeten vragen hoe ver weg ze hem brachten; wat hem betrof zouden ze misschien zelfs in België kunnen eindigen.

Route A4 werd A34, die op zijn beurt veranderde in A304 terwijl ze verder naar het noorden gingen. De bomen in het pastorale platteland werden breder en dichter op elkaar, brede paraplu-achtige sparren die het weidse boerenland opslokten en ondoordringbare bossen werden. De hellingsgraad van de weg liep op terwijl de heuveltjes tot kleine bergen werden.

Deze plek kende hij. Of liever gezegd, hij kende de regio, en niet vanwege flitsvisioenen of geïmplanteerde herinneringen. Hij was hier nog nooit geweest, maar hij wist uit zijn boeken dat ze de Ardennen hadden bereikt, een bergachtige strook bossen die gedeeld werd door het noordoosten van Frankrijk, het zuiden van België en het noorden van Luxemburg. Het was in de Ardennen dat het Duitse leger in 1944 had geprobeerde om hun gepantserde divisies door het dichtbeboste gebied te sturen om te proberen de stad Antwerpen in te nemen. Dit werd verijdeld door Amerikaanse en Britse legertroepen bij de rivier de Maas. De daaropvolgende strijd stond bekend als de Slag om de Ardennen, en was het laatste grote offensief van de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog.

Hoe benepen zijn situatie ook was of zou worden, om een of andere reden vond hij wat troost in de gedachten aan geschiedenis, zijn voormalig leven, en zijn studenten. Maar toen dacht hij weer aan zijn dochters die zo alleen en angstig waren, en geen idee hadden waar hij was of wat hij had gedaan.

Inderdaad zag Reid al gauw een bord dat aangaf dat ze de grens naderden. Belgique, stond op het bord, en daaronder Belgien, België, Belgium. Nog geen drie kilometer verder minderde de terreinwagen vaart en kwam tot stilstand bij een enkel klein loket met een betonnen luifel. Een man met een dikke jas en een wollen, gebreide muts keek de auto in. Grenscontrole tussen Frankrijk en België was heel anders dan de meeste Amerikanen gewend waren. De chauffeur rolde een raam naar beneden en sprak met de man, maar de woorden werden gedempt door de gesloten scheidingswand en ramen. Reid spiedde door de tint en zag de arm van de chauffeur naar buiten reiken en iets aan de grensbewaker geven – een briefje. Smeergeld.

De man met de muts wuifde hen door.

Een paar kilometer verder op de N5 voegde de terreinwagen uit en sloeg een smal weggetje in dat parallel liep met de hoofdweg. Er was geen bord voor de afslag en de weg zelf was nauwelijks geasfalteerd; het was een aanvoerweg, waarschijnlijk eentje gemaakt voor houtkapvoertuigen. De auto schokte over de diepe groeven in de aarde. De twee gorilla’s tegenover Reid botsten tegen elkaar aan, maar bleven nog altijd recht vooruit naar hem staren.

Hij keek op het goedkope horloge dat hij in de drogist had gekocht. Twee uur en zesenveertig minuten waren ze al onderweg. Gisteravond was hij in Amerika geweest, en toen wakker geworden in Parijs, en nu was hij in België. Rustig maar, suste zijn onderbewuste. Je bent hier al eens geweest. Blijf je aandacht erbij houden en hou je mond dicht.

Aan weerszijden van de weg was er niets anders dan brede bomen. De terreinwagen vervolgde zijn weg, op en neer de zijkant van een berg op. Reid keek de hele tijd uit het raam. Hij deed alsof hij maar wat voor zich zat te suffen, maar zocht naar een oriëntatiepunt of een bord dat hem kon vertellen waar ze zich bevonden – liefst iets dat hij later aan de autoriteiten kon doorgeven als nodig.

In de verte waren lichtjes, hoewel hij met deze hoek niet de bron kon ontwaren. De terreinwagen minderde weer vaart en kwam zachtjes tot stilstand. Reid zag een zwart ijzeren hek met aan elke spijl een gevaarlijke punt, dat zich aan beide kanten uitstrekte en in de duisternis verdween. Naast hun voertuig was een klein bewakershuisje van glas en donker baksteen, binnenin verlicht door een tl-buis. Een man verscheen. Hij droeg een nette broek en een wollen jas, met de kraag omhoog over zijn nek en een grijze sjaal om zijn keel geknoopt. Hij deed geen poging om de MP7 met geluiddemper, die aan een band over zijn rechterschouder hing, te verbergen. Sterker nog, toen hij naar de auto liep klemde hij het automatisch geweer vast, hoewel hij de loop niet optilde.

Heckler & Koch, productievariant MP7A1, sprak een stem in Reids hoofd. Zeven-punt-een-inch geluiddemper. Elcon reflexvizier. Magazijn van dertig kogels.

De chauffeur rolde zijn raam naar beneden en sprak een paar secondenlang met de man. Toen liep de bewaker om de terreinwagen en trok de deur aan Yuri’s zijde naar boven. Hij boog voorover en keek de auto in. Reid rook whisky en voelde ijskoude lucht die met een ruk de auto binnenkwam bijten. De man keek elk van hen aan, en zijn blik bleef op Reid steken.

“Kommunikator,” zei Yuri. “Chtoby uvidet’ nachal’nika.” Russisch. Boodschapper, hier voor de baas.

De bewaker zei niets. Hij sloot de deur weer en ging terug naar zijn post. Daar drukte hij op een knopje op een klein bedieningspaneel. De zwarte poort zoemde terwijl het aan de kant rolde, en de terreinwagen reed erdoor.

Reids keel kneep zich samen toen de volle ernst van zijn situatie op hem begon te drukken. Hij was naar deze ontmoeting gekomen met de bedoeling informatie te vergaren over wat er gaande was – niet alleen met hem, maar met al die praat over plannen en sjeiks en buitenlandse steden. Hij was in de auto gestapt met Yuri en de twee gorilla’s toen hij vol vuur zat om een bron te vinden. Hij had hen hem uit het land laten brengen naar deze dichtbeboste regio, en nu waren ze achter een hoog, bewaakt, puntig hek. Hij had geen idee hoe hij zich hieruit zou werken als er iets mis ging.

 

Rustig maar. Je hebt dit eerder gedaan.

Dat heb ik helemaal niet! dacht hij wanhopig. Ik ben een hoogleraar uit New York. Ik weet niet wat ik aan het doen ben. Waarom heb ik dit gedaan? Mijn meisjes…

Geef je er maar gewoon aan over. Als het erop aan komt, zal je weten wat te doen.

Reid ademde diep in, maar het deed weinig om zijn zenuwen te kalmeren. Hij staarde uit het raam. In het donker kon hij nog maar net zijn omgeving ontwaren. Achter het hek waren geen bomen, maar een enorm aantal rijen korte dikke wijnranken, die door roosters klommen en weefden…het was een wijngaard. Of het daadwerkelijk een wijngaard was of slechts iets anders moest verbergen wist hij niet, maar in ieder geval was het iets herkenbaars, iets dat gezien kon worden door een helikopter of een drone.

Mooi. Dat zal later goed van pas komen.

Als er een later is.

De terreinwagen reed nog zo’n anderhalve kilometer langzaam over het grindweggetje voor de wijngaard eindigde. Voor hen was een paleiselijk gebouw, bijna een kasteel, van grijs steen met gewelfde ramen en klimop aan de zuidelijke façade. Heel eventjes stond Reid de prachtige architectuur te bewonderen; het was waarschijnlijk wel tweehonderd jaar oud, misschien ouder. Maar ze stopten er niet; in plaats daarvan cirkelde de auto om het grootse huis en er achterlangs. Na nog een kilometer parkeerden ze op een kleine parkeerplaats en deed de chauffeur de motor uit.

Ze waren gearriveerd. Maar waar ze gearriveerd waren, daarvan had hij geen idee.

De gorilla’s stapten eerst uit, toen Reid gevolgd door Yuri. De bittere koude benam hem de adem. Hij klemde zijn kaken opeen zodat zijn tanden niet klapperden. Zijn twee grote begeleiders leken er hoegenaamd geen last van te hebben.

Zo’n vijftig meter van hen vandaan was een uitgestrekte, lage constructie, twee verdiepingen hoog en verscheidene malen breder; zonder ramen en gemaakt van gegolfd staal dat beige geschilderd was. Een soort voorziening, beredeneerde Reid – misschien voor het maken van wijn. Maar hij betwijfelde het.

Yuri rekte zijn ledematen kreunend uit. Toen grijnsde hij naar Reid. “Ben, ik begrijp dat we nu hele goede vrienden zijn, maar toch…” Hij haalde een dunne strook zwart textiel uit zijn jaszak. “Ik moet erop aandringen.”

Reid knikte eenmaal kordaat. Welke keuze had hij? Hij draaide zich om zodat Yuri de blinddoek om zijn ogen kon binden. Een sterke, vlezige hand greep zijn bovenarm – ongetwijfeld een van de gorilla’s.

“Zo dan,” zei Yuri. “Op naar Otets.” De sterke hand trok hem voorwaarts en leidde hem terwijl ze in de richting van het stalen gebouw liepen. Hij voelde een andere schouder tegen de zijne bewegen aan de andere kant; hij had aan iedere zijde een van de grote gorilla’s.

Reid ademde gelijkmatig door zijn neus en probeerde zijn best om kalm te blijven. Luister, zeiden zijn gedachten tegen hem.

Ik luister.

Nee, luister. Luister, en ga erin mee.

Iemand bonsde driemaal op een deur. Het geluid was dof en zo hol als een trommel. Hoewel hij niets kon zien, beeldde Reid zich in dat Yuri met zijn vuist op de zware stalen deur bonsde.

Katsjunk. Een dwarsbalk schoof voorbij. Een woesj, een vlaag van warme lucht toen de deur opende. Ineens, een collage van geluid – het klinken van glas, het klotsen van vloeistof, het zoemen van transportbanden. Zo te horen de werktuigen van een wijnboer. Vreemd; hij had van buiten niets gehoord. De buitenmuren van het gebouw zijn geluidsdicht.

De zware hand leidde hem naar binnen. De deur ging weer dicht en de dwarsbalk werd op zijn plaats geschoven. De vloer onder hem voelde aan als glad beton. Zijn schoenen sloegen tegen een kleine plas. De zurige lucht van fermentatie was het sterkst, en vlak daaronder de zoetere, bekende geur van druivensap. Ze maken hier daadwerkelijk wijn.

Reid telde zijn passen over de vloer van het gebouw. Ze gingen door een tweede set deuren, en daarmee kwam een assortiment aan nieuwe geluiden. Machines – hydraulische pers. Drilboor. De klinkende ketting van een transportband. De geur van fermentatie werd vervangen door smeervet, motorolie, en…Poeder. Ze zijn hier iets aan het maken; hoogstwaarschijnlijk munitie. Er was iets anders, iets bekends, naast de olie en de poeder. Het was iets zoets, als amandelen… Dinitrotoluene. Ze maken explosieven.

“Trap,” zei Yuri’s stem dicht bij zijn oor, toen Reids scheenbeen tegen de onderste trede botste. De zware hand bleef hem leiden terwijl vier paar voetstappen de stalen trap beklom. Dertien stappen. Degene die dit gebouwd heeft is kennelijk niet bijgelovig.

Bovenaan was er weer een stalen deur. Toen die eenmaal achter hen gesloten was, was er geen geluid meer van de machines te horen – weer een geluidsdichte kamer. Klassieke pianomuziek speelde vlakbij. Brahms. Variaties op een thema van Paganini. De melodie was niet klankrijk genoeg om van een echte piano te komen; een of andere stereo.

“Yuri.” De nieuwe stem was een strenge bariton die lichtelijk schor was, van teveel schreeuwen misschien, of van teveel sigaren. Aan de geur van de kamer af te lezen was het het laatste. Misschien allebei.

“Otets,” zei Yuri onderkruiperig. Hij sprak snel in het Russisch. Reid deed zijn best om Yuri’s accent te volgen. “Ik breng u goed nieuws uit Frankrijk…”

“Wie is deze man?” eiste de bariton. De manier waarop hij sprak leek erop te wijzen dat Russisch zijn moedertaal was. Reid vroeg zich af wat de connectie zou kunnen zijn tussen de Iraniërs en deze Russische man – of zelfs met de gorilla’s in de terreinwagen, of de Servische Yuri. Misschien wapenhandel, zei de stem in zijn hoofd. Of iets ergers.

“Dit is de boodschapper van de Iraniërs,” antwoordde Yuri. “Hij heeft de informatie die we nodig hebben voor –“

“Je hebt hem hiernaartoe gebracht?” viel de man hem in de rede. Zijn diepe stem schreeuwde nu. “Je moest naar Frankrijk gaan en de Iraniërs ontmoeten, niet mannen naar mij slepen! Je stelt alles in gevaar met deze stomheid!” Er was een scherpe krak – de achterkant van een harde hand in een gezicht – en een luide ademteug van Yuri. “Moet ik je taakomschrijving op een kogel schrijven om het door je dikke schedel te laten doordringen?!”

“Otets, alstublieft…” stamelde Yuri.

“Noem me niet bij die naam!” brulde de man. Een pistool werd gespannen – een zwaar pistool, aan het geluid te horen. “Noem me bij geen enkele naam in bijzijn van deze vreemdeling!”

“Hij is geen vreemdeling!” jammerde Yuri. “Hij is Agent Nul! Ik heb je Kent Steele gebracht!”