Tasuta

De Wonderen van den Antichrist

Tekst
iOSAndroidWindows Phone
Kuhu peaksime rakenduse lingi saatma?
Ärge sulgege akent, kuni olete sisestanud mobiilseadmesse saadetud koodi
Proovi uuestiLink saadetud

Autoriõiguse omaniku taotlusel ei saa seda raamatut failina alla laadida.

Sellegipoolest saate seda raamatut lugeda meie mobiilirakendusest (isegi ilma internetiühenduseta) ja LitResi veebielehel.

Märgi loetuks
Šrift:Väiksem АаSuurem Aa

III.
De verworpeling

Toen donna Micaela hoorde hoe de armen miss Tottenham uitgelachen hadden, haastte zij zich naar het hotel om haar leedwezen daarover te betuigen.

Zij wilde miss Tottenham smeeken deze stakkers niet te beoordeelen naar hetgeen zij gedaan hadden, toen zij opgewonden waren van vreugde en wijn. Zij wilde haar smeeken toch niet haar hand af te trekken van Diamante. Zelf hield zij niet veel van miss Tottenham, maar terwille van de armen – Zij wilde al het mogelijke doen om haar over te halen te blijven.

Toen zij naar het hotel Etna ging, zag zij dat de geheele straat vol reiswagens stond. Er was dus geen hoop meer. De groote weldoenster zou vertrekken.

In het hotel heerschte veel droefheid en berouw. De twee blinden, donna Pepa en donna Tura, die vroeger altijd op de binnenplaats van het hotel zaten, waren nu buitengesloten en lagen op haar knieën voor de poort. En de jonge ezeldrijver, die verliefd was op alle Engelsche signorina’s, stond met zijn gezicht tegen den muur te weenen.

Maar in het hotel liep de waard op en neer in de lange gang en hij was vertoornd op de Voorzienigheid, die hem dit ongeluk toevoegde.

„Signor Dio,” mompelde hij, „ik ben geruïneerd. Als gij dit laat geschieden, neem ik mijn vrouw bij de hand en mijn kinderen op den arm en werp mij in den Etna.”

De waardin was zeer bleek en ootmoedig. Zij waagde het nauwelijks haar oogen van den grond op te heffen. Zij had wel op haar knieën willen kruipen om de rijke signorina te bewegen toch te blijven.

„Wilt ge met haar spreken, donna Micaela?” zei ze. „Moge God u kracht schenken om met haar te spreken! Ach, zeg haar, dat die knaap van Napels, die de schuld is van het geheele ongeluk, reeds uit de stad verbannen is. Zeg haar, dat allen boete willen doen. O, spreek met haar, signora!”

Zij voerde donna Micaela naar de ontvangkamer der Engelsche en ging met haar kaartje naar het salon. Zij kwam dadelijk terug en verzocht donna Micaela een paar minuten te willen wachten. Signorina Tottenham sprak met signor Favara over zaken.

Maar dit was juist het oogenblik dat advocaat Favara aanzoek deed om de hand van miss Tottenham, en terwijl donna Micaela wachtte, hoorde zij hem duidelijk zeggen: „Gij moogt niet vertrekken, signorina! Wat zal er van mij worden, indien gij vertrekt! Ik heb u lief, ik kan u niet laten vertrekken. Ik zou het niet gewaagd hebben te spreken, indien ge niet gedreigd hadt te vertrekken. Maar nu – ” Hier daalde zijn stem, maar donna Micaela wilde niets meer hooren, zij verwijderde zich snel. Zij begreep dat zij hier overbodig was. Indien het signor Favara niet gelukte de groote weldoenster in Diamante te doen blijven, zou niemand dat kunnen.

Toen zij weer door de poort ging, stond de waard te twisten met den ouden Franciscaner, fra Felice. En hij was zoo opgewonden, dat hij niet slechts twistte met fra Felice, maar hem ook uit zijn huis joeg.

„Fra Felice,” riep hij, „gij komt hier om ruzie te maken met de groote weldoenster. Gij wilt haar nog meer opwinden.

„Ga weg, zeg ik u. Gij wolf, gij menscheneter, ga weg!”

Fra Felice was even vertoornd als de waard, en wilde hem op zij duwen. Maar toen nam deze hem bij den arm en zette hem de deur uit.

Fra Felice was een man, die een groote gave van zijn Schepper had ontvangen. Op Sicilië, waar iedereen in de loterij speelt, worden menschen gevonden, die de gave bezitten te voorspellen welke nummers bij de volgende trekking uit zullen komen. Degene, die de gave der helderziendheid ontvangen heeft, wordt polacco genoemd, en men vindt hen het meest onder de oude bedelmonniken. En zulk een monnik was fra Felice. Hij was de grootste polacco van den Etna. En daar een ieder gaarne wilde, dat hij hem zou zeggen op welk lot een prijs zou vallen, werd fra Felice met veel eerbied behandeld. Hij was niet gewoon, dat men hem bij den arm nam en op straat zette; neen, dat was fra Felice zeker niet gewoon.

Hij was ongeveer tachtig jaar en geheel verdroogd en verschrompeld. Toen hij tusschen de wagens wankelde, struikelde hij, trapte op zijn pij en stond op het punt te vallen. Maar geen van de ezeldrijvers of koetsiers, die bij de poort stonden te klagen, hadden heden tijd om aan fra Felice te denken.

De grijsaard waggelde heen en weer in zijn wijde duffel pij. Hij was zoo klein en mager, dat er meer kracht in de pij dan in den monnik scheen te zijn. Het leek alsof de pij den ouden fra Felice staande hield.

Donna Micaela ging naar hem toe en schoof zacht den arm van den grijsaard in den hare. Zij kon het niet aanzien, dat hij stiet tegen een lantaarn en struikelde over een drempel. Maar fra Felice merkte niet eens dat zij hem steunde. Hij liep daar in zich zelf te mompelen en te vloeken en meende dat hij even eenzaam was, alsof hij in zijn cel zat. Donna Micaela vond het vreemd dat fra Felice zoo vertoornd was op miss Tottenham. Was zij in zijn klooster geweest en had zij fresco’s van de wanden gehaald, of wat had zij anders gedaan?

Want fra Felice had gedurende zestig jaar gewoond in het groote Franciscanerklooster, dat buiten de porta Etnea ligt, vlak naast de kerk van San Pasquale.

Daar had fra Felice reeds dertig jaar gewoond, toen het klooster opgeheven en aan een koopman verkocht werd.

De andere monniken vertrokken, maar fra Felice bleef, omdat hij niet kon begrijpen, wat het wil zeggen het huis van San Franciscus te verkoopen.

Indien de anderen vertrokken, scheen het fra Felice nog des te noodzakelijker, dat ten minste één monnik in het klooster bleef.

Wie zou anders zorgen voor het luiden der klokken of het bereiden der geneesmiddelen voor de boerenvrouwen, of wie zou brood geven aan de armen van het klooster? En fra Felice koos zich een cel in een verborgen hoekje en bleef in het klooster wonen, zooals hij altijd gedaan had.

De koopman, die het klooster gekocht had, kwam er nooit. Hij bekommerde zich niet om het oude klooster, hij had het slechts gekocht om de groote wijngaarden, die er bij behoorden.

Zoo kwam het dat fra Felice nog steeds regeerde in het oude klooster en hij was het die de gebroken vensterkozijnen herstelde en de muren witte. Even vele armen als vroeger die brood van het klooster kregen, ontvingen dat nog steeds. Voor zijn voorspellingsgave kreeg fra Felice zulke groote aalmoezen, als hij zwierf door de Etnasteden, dat hij een rijke man had kunnen zijn; maar hij besteedde alles voor het klooster.

Nog grooter zorg had fra Felice voor de kloosterkerk. Die was in oorlogstijd ontheiligd geworden door bloedigen strijd en andere wandaden, zoodat de mis niet meer daarin gelezen mocht worden.

Maar ook dat kon fra Felice niet begrijpen. De kerk waar hij zijn gelofte had afgelegd, was altijd even heilig voor den ouden monnik.

Het was zijn grootste verdriet, dat de kerk in verval geraakte. Hij had moeten aanzien dat Engelschen het preekgestoelte, de koorstoelen en het pulpitum kochten en wegvoerden. En hij had niet kunnen verhinderen, dat de heeren van het museum te Palermo de kronen, schilderijen en hostiekelken wegnamen. Hoezeer hij het ook gewenscht had, hij had niets kunnen doen om zijn kerk te redden. Maar hij haatte deze kerkplunderaars, en toen donna Micaela hem nu zoo toornig zag, geloofde zij dat miss Tottenham eenige van zijn schatten had willen wegnemen.

Maar de waarheid was, dat nu fra Felice’s kerk zoo leeg was, dat niemand meer kon komen om te plunderen, hij begonnen was er over te denken, die opnieuw te versieren en zijn oog was gevallen op de verzameling heiligenbeelden die de rijke Engelsche dame bezat.

Op haar feest, toen zij goed en mild jegens allen was, had hij gewaagd haar te verzoeken om haar schoone Madonna, die een kleed van satijn droeg en oogen had, die straalden gelijk de zon. En zij had zijn verzoek toegestaan.

Dezen morgen had fra Felice zijn kerk geveegd en gestoft en bloemen op het altaar gezet vóórdat hij het beeld ging halen.

Maar toen hij in het hotel kwam, was de Engelsche van gedachten veranderd en zij had hem het kostbare Madonnabeeld niet willen geven. Daarvoor in plaats had zij hem een klein vuil, in lompen gehuld beeld van het Christuskind geschonken, waar zij zonder spijt van scheiden kon.

Ach! de oude fra Felice was zoo vol vreugde en verwachting geweest en nu was hij zoo teleurgesteld. Hij kon niet berusten in haar besluit, maar was keer op keer teruggekomen om te bedelen om het andere beeld.

Het was zoo kostbaar, dat hij het niet zou kunnen koopen voor alles wat hij gedurende een geheel jaar bijeen bedelde.

Ten slotte had de groote weldoenster hem laten wegjagen; het was op dit oogenblik dat donna Micaela hem gevonden had.

Terwijl zij door de straat liepen, begon zij met den grijsaard te spreken en hem over te halen haar zijn verdriet te vertellen.

Hij droeg het beeld en midden op de straat bleef hij staan om het haar te toonen en haar te vragen of zij ooit iets erbarmelijkers had gezien.

Donna Micaela zag een oogenblik ontsteld naar het beeld. Toen glimlachte zij en zei: „Leen mij het beeld een paar dagen, fra Felice.”

„Gij moogt het gaarne behouden,” zei de grijsaard. „Moge het mij nooit weer onder de oogen komen.”

Donna Micaela nam het beeld met zich mede naar huis en werkte er aan, gedurende twee dagen. Toen zij het daarna zond naar fra Felice, glinsterden de gepoetste sieraden, het droeg een nieuw, helder kleedje, het was opnieuw geschilderd en in zijn kroon schitterden veelkleurige steenen.

Hij was zoo schoon, de verworpeling, dat fra Felice hem op het leege hoogaltaar van zijn kerk plaatste.

Het was zeer vroeg in den morgen. De zon was nog niet opgegaan en de zee was nauwelijks zichtbaar. Het was werkelijk nog zeer vroeg. De katten slopen nog over de daken, geen rook steeg op uit de schoorsteenen en de nevels schoven op elkaar en stapelden zich opeen boven den bodem van het dal, rondom den steilen Monte Chiaro. In dezen vroegen ochtend ijlde de oude fra Felice naar de stad.

 

Hij sprong zoo, dat hij meende te voelen, hoe de berg onder hem schudde. Hij liep zoo haastig, dat de grashalmen aan den weg niet eens dauw konden sprenkelen op zijn pij, zóó vlug, dat de schorpioenen niet eens hun giftangel uit konden steken om hem te wonden. Terwijl de grijsaard zoo sprong, woei zijn pij los om hem heen en hing het koord ongebonden op zijn rug.

De wijde mouwen fladderden gelijk vleugels en de zware capuchon danste op en neer op zijn rug, als wilde die hem tot nog grooter haast aansporen.

De man in het tolkantoor, die nog zat te slapen, ontwaakte en wreef zich de oogen uit, toen fra Felice voorbijsnelde, maar hij herkende hem niet.

De straatsteenen waren glibberig van den dauw, bedelaars lagen bij de hooge steenen trappen te slapen met hun beenen onachtzaam op straat uitgestrekt; late domino-spelers keerden van het café huiswaarts, waggelend van slaap. Maar fra Felice ijlde verder, hij ontweek alle hinderpalen. En huizen en portalen, markt en straten verdwenen achter den ouden fra Felice. Hij snelde door de halve corso, vóórdat hij bleef stilstaan.

Hij stond voor een groot huis met zware balkons. Hij greep een poortklopper en klopte, totdat een dienaar ontwaakte. Daarna rustte hij niet vóórdat de knaap een dienstmeisje wekte, en dit dienstmeisje riep de signora.

„Donna Micaela, fra Felice is beneden. Hij beweert, dat hij u moet spreken.”

Toen donna Micaela eindelijk bij fra Felice kwam, hijgde hij nog naar adem, maar zijn oogen schitterden en kleine bleeke rozen bloeiden op zijn wangen.

Het was het beeld, het beeld! Toen fra Felice dien morgen om vier uur de klokken geluid had, was hij in de kerk gegaan om het te beschouwen.

Toen had hij gezien dat groote steenen losgelaten hadden juist boven het beeld. Die waren op het altaar gevallen en hadden het verbrijzeld, maar het beeld was onbeschadigd gebleven.

En van alle steenen en stof, die naar beneden gevallen waren, had niets het beeld getroffen, maar het stond er nog volkomen ongedeerd.

Fra Felice nam donna Micaela bij de hand en zei tot haar, dat zij hem naar het klooster moest volgen om het wonder te aanschouwen. Zij moest het ’t eerst van allen zien, omdat zij het beeld in haar bescherming genomen had.

En donna Micaela volgde hem door den grauwen koelen morgen naar zijn klooster, terwijl haar hart van spanning en verwachting klopte.

Toen zij daar kwam en zag, dat fra Felice de waarheid had gesproken, vertelde zij hem dat zij het beeld herkend had, zoodra zij het weerzag, en dat het een wonderdoener was.

„Hij is de grootste en mildste wonderdoener,” zei zij.

Fra Felice ging nu naar het beeld en keek het in de oogen. Want er bestaat een groot verschil tusschen beeld en beeld, maar de ervaring van een ouden monnik is er toe noodig om te zien welk beeld macht heeft en welk niet.

Nu zag fra Felice, dat de oogen van dit beeld diep en stralend waren, alsof het leven bezat, en dat om zijn lippen een geheimzinnig lachje speelde.

Toen oude fra Felice dit zag, viel hij op de knieën en strekte zijn gevouwen handen naar het beeld uit. En zijn oud rimpelig gelaat werd verhelderd door een groote vreugde. Het scheen fra Felice plotseling, dat de wanden zijner kerk bedekt waren met schilderijen en purperen kleeden, licht straalde boven het altaar, gezang klonk van het koor, en over den geheelen vloer lagen knielende, biddende menschen. Alle heerlijkheid, die men slechts kon droomen, zou zijn arme oude kerk ten deel vallen, nu zij een der machtige wonderdoende beelden bezat.

IV.
Het oude passiespel

Van het zomerpaleis in Diamante werden gedurende dezen tijd vele brieven verzonden naar Gaetano Alagona, die gevangen zat te Como. Maar de postbode had in zijn tasch nooit een brief van Gaetano, die geadresseerd was aan het zomerpaleis. Want Gaetano was in zijn levenslange gevangenis gegaan, alsof het een graf was. Het eenige dat hij begeerde en wenschte was, dat het hem de vergetelheid en de rust van het graf zou schenken.

Hij gevoelde zich als dood en hij zei tot zich zelf, dat hij het geklaag en gejammer der overlevenden niet wilde hooren. Ook wilde hij niet verleid worden tot hoop, of door teedere woorden verlokt worden te verlangen naar bloedverwanten en vrienden. Hij wilde ook niet hooren wat er geschiedde in de wereld, nu hij geen macht bezat in te grijpen en te leiden.

Hij verschafte zich werk in de gevangenis en sneed schoone kunstwerken zooals hij altijd gedaan had.

Maar hij ontving nooit een brief, nooit een bezoek. Hij meende dat hij op deze wijze niet meer de geheele bitterheid van zijn ongeluk zou voelen. Hij geloofde, dat hij kon leeren een heel leven te leven binnen vier muren.

Dit was de reden, dat donna Micaela nooit een brief tot antwoord van hem ontving.

Eindelijk schreef zij naar den directeur der gevangenis en vroeg of Gaetano nog leefde. En deze antwoordde, dat de gevangene naar wien zij vroeg nooit een brief las. Hij wilde geen enkel bericht van de buitenwereld hooren.

Toen schreef zij hem niet meer, maar werkte des te harder aan haar spoorweg. Ze waagde het nauwlijks daarover te spreken in Diamante, maar toch dacht ze aan niets anders. Zij zelf borduurde en naaide, en ze liet door haar dienaren allerlei goedkoope zaken vervaardigen, die zij op haar bazaar wilde verkoopen.

Uit den winkel nam zij oude artikelen voor de tombola. Zij liet Piero, den poortwachter, gekleurde lampions maken. Zij overreedde haar vader schilden en aanplakbiljetten te schilderen, en zij liet haar kamenier, Lucia, die van Capri was, kettingen van koraal en doosjes van schelpen maken.

Zij was evenwel volstrekt niet zeker, dat er een enkel mensch zou komen op haar feest. Allen waren tegen haar, niemand wilde haar helpen. Ze vonden het niet eens goed, dat zij zich op straat vertoonde en over zaken sprak. Zoo iets paste niet voor een voorname dame.

Toen was het, dat de oude fra Felice haar trachtte te helpen, want hij had haar lief omdat zij hem geholpen had met het beeld.

Eens, toen donna Micaela klaagde, dat zij niemand kon overtuigen, dat men den spoorweg moest aanleggen, nam hij het kalotje van zijn hoofd en wees op zijn kalen schedel.

„Zie naar mij, donna Micaela,” zei hij. „Zoo kaal zal deze spoorweg uw hoofd maken, indien gij voortgaat, zooals gij begonnen zijt.”

„Wát meent gij, fra Felice?”

„Donna Micaela,” zei de grijsaard, „is het geen dwaasheid, een groot plan te ondernemen zonder een vriend of helper te bezitten?”

„Ik heb dikwijls beproefd vrienden te winnen, fra Felice.”

„Ja, menschen,” zei de grijsaard. „Maar wat helpen menschen? Als iemand uit visschen gaat, donna Micaela, weet hij, dat hij San Pietro moet aanroepen, wanneer iemand een paard wil koopen, kan hij bijstand begeeren van San Antonio Albate. Maar indien ik wil bidden voor uw spoorweg, weet ik niet tot wien ik mij zal wenden.”

’t Was fra Felice’s bedoeling te zeggen, dat de fout was dat zij geen schutspatroon gekozen had voor haar spoorweg. Hij wilde, dat zij het gekroonde kind, dat in zijn oude kerk stond, zou kiezen tot vriend en beschermer. Hij zeide haar, dat zij zeer zeker geholpen zou worden, indien zij dit slechts deed.

Zij was zoo getroffen, dat iemand haar wilde bijstaan, dat zij dadelijk beloofde te bidden voor haar spoorweg tot het kind in San Pasquale.

Maar fra Felice ging heen en schafte zich een groote collectebus aan en liet daarop met groote duidelijke letters schilderen: „Gaven voor den Etnaspoorweg.” Deze hing hij op in zijn kerk naast het altaar.

’t Was niet meer dan een dag later, dat donna Emilia, de echtgenoote van don Antonio Greco, naar de oude, verlaten kerk ging om San Pasquale te raadplegen, omdat hij de verstandigste van alle heiligen is.

In den herfst was namelijk don Antonio’s theater begonnen achteruit te gaan, zooals wel te verwachten was in een tijd, dat allen gebrek aan geld hadden.

Don Antonio was toen op de gedachte gekomen te trachten het theater met minder groote kosten dan vroeger te exploiteeren. Hij had op de lampen bezuinigd en de groote, prachtig geschilderde affiches afgeschaft.

Maar dat was een groote dwaasheid geweest. Want als de menschen den lust verliezen om naar een theater te gaan, is het niet het rechte oogenblik de slepen der prinsessen te verkorten of zuinig te zijn op het verguldsel der kronen.

Misschien is het niet zoo gevaarlijk bij een anderen schouwburg, maar in een marionetten-theater is het meer dan moeilijk veranderingen te brengen. Dat komt omdat het meest halfvolwassen knapen zijn, die naar een marionetten-theater gaan. Volwassen menschen kunnen begrijpen, dat men nu en dan zuinig moet zijn, maar kinderen willen het altijd op dezelfde wijze hebben.

Al minder en minder toeschouwers kwamen bij don Antonio en hij ging steeds door met bezuinigen. Toen viel het hem in, dat hij best de twee blinde vioolspelers kon ontberen, vader Elia en broeder Tommaso, die gewoonlijk in de tusschenbedrijven en bij krijgstooneelen speelden.

Deze blinden, die veel geld verdienden met het zingen in sterfhuizen, en die groote sommen wonnen gedurende de feestdagen, verlangden een zeer hooge betaling.

Don Antonio ontsloeg hen uit zijn dienst en schafte zich een orgel aan.

Maar dit werd zijn ongeluk. De leerjongens en winkelbedienden van geheel Diamante bleven weg van het theater.

Zij wilden geen orgel dulden in hun theater, en ze beloofden elkaar, niet naar het theater te gaan, vóórdat don Antonio de blinde muzikanten weer in zijn dienst genomen had. En zij hielden hun belofte. Don Antonio’s poppen moesten voor leege banken optreden.

En de jonge knapen, die anders liever afstand deden van hun avondbrood dan van hun theater, lieten avond op avond voorbijgaan, zonder er heen te gaan.

Ze waren overtuigd, dat zij don Antonio ten slotte konden dwingen, alles weer zooals vroeger in te richten.

Maar don Antonio stamde van een kunstenaarsgeslacht. Zijn vader en broeder bezaten een marionetten-theater, zijn zwager en al zijn familieleden waren menschen van het vak. En don Antonio verstond zijn kunst. Hij kon zijn stem tot in het oneindige veranderen, hij kon gelijktijdig manoeuvreeren met een heel leger van poppen, en hij kende den tekst uit het hoofd van den geheelen cyclus tooneelspelen, die getrokken zijn uit de kroniek van Carolus Magnus.

En nu was don Antonio’s kunstenaarsgevoel beleedigd. Hij wilde niet gedwongen worden de blinden weer in zijn dienst te nemen. Hij wilde dat men naar zijn theater zou gaan om zijnentwille en niet om de muzikanten.

Hij veranderde zijn repertoire en begon groote stukken te spelen met prachtige monteering.

Maar ook dat hielp niets.

Er is een tooneelspel, dat „de dood van den paladijn” genoemd wordt en Rolands strijd bij Ronceval behandelt. Daarvoor zijn zoovele machinerieën noodig dat een poppentheater gedurende twee dagen gesloten moet zijn, voordat het gespeeld kan worden.

Maar het publiek is er zoo op verzot, dat men het gewoonlijk gedurende een geheele maand speelt voor dubbele prijzen en een uitverkocht huis.

Nu maakte don Antonio alles gereed voor dit tooneelstuk, maar hij behoefde het niet te spelen, hij had geen toeschouwers.

Toen was don Antonio gebroken. Hij beproefde vader Elia en broeder Tommaso weer terug te krijgen, maar dezen wisten nu wat zij waard waren. En zij verlangden zulk een hooge betaling dat het don Antonio een onmogelijkheid was, hun dat te betalen. Zij konden niet tot een vergelijk komen.

In de kleine woning achter het marionetten-theater leefde men als in een belegerde vesting. Men kon niets anders doen dan verhongeren.

Donna Emilia en don Antonio waren beiden jonge vroolijke menschen, maar nu lachten zij nooit meer. ’t Was niet zoozeer de nood, die hen drukte, maar don Antonio was een trotsche man, en hij kon de gedachte niet verdragen, dat zijn kunst geen toeschouwers meer vermocht te trekken.

Toen ging donna Emilia naar de kerk van San Pasquale ten einde den heilige te smeeken om een goeden raad. Zij wilde negen gebeden doen voor het groote steenen beeld, dat in het portaal der kerk stond. Maar toen zij begon te bidden, bemerkte zij, dat de kerkdeuren openstonden.

„Waarom staan San Pasquale’s kerkdeuren open?” zei donna Emilia. „Dat heb ik van mijn levensdagen nog nooit gezien.” En zij trad de kerk binnen.

Het eenige, dat daarbinnen te zien was, was fra Felice’s geliefd beeld en de groote collectebus.

En het beeld straalde zoo schoon met zijn kroon en zijn ringen, dat donna Emilia zich tot hem aangetrokken gevoelde. Maar toen zij hem in de oogen zag, vond zij hem zoo liefelijk en schoon, dat zij op haar knieën zonk om te bidden.

 

En zij beloofde, dat indien hij haar en don Antonio wilde helpen uit hun nood, zij de opbrengst van een geheelen avond zou leggen in de groote bus, die naast hem hing.

Nadat zij gebeden had, verborg donna Emilia zich achter de kerkdeuren en beproefde te verstaan, wat de voorbijgangers zeiden. Want indien het beeld haar wilde helpen, zou hij haar een woord laten hooren, dat haar zeide, wat zij doen moest.

Zij had daar nauwelijks twee minuten gestaan, toen Assunta van de domkerktrap er aankwam in gezelschap van donna Pepa en donna Tura.

En zij hoorde Assunta met haar plechtige stem zeggen:

„Het was in het jaar, dat ik voor de eerste maal het oude Passiespel hoorde.”

Donna Emilia verstond het volkomen duidelijk. Assunta zei werkelijk: „het Passiespel.”

Het was donna Emilia alsof zij nooit zou thuis komen. Haar beenen konden haar niet vlug genoeg dragen, het was alsof de weg tienvoudig verlengd was.

Toen zij eindelijk den gevel van het theater zag, met de roode lantaarns en de groote kleurrijke affiches, scheen het haar dat zij vele mijlen afgelegd had.

Toen zij binnentrad, zat don Antonio met zijn groot hoofd tusschen zijn beide handen en staarde naar den grond. ’t Was droevig don Antonio aan te zien. Gedurende deze laatste weken was zijn haar begonnen uit te vallen. Boven op den schedel was het zoo dun, dat de huid er door scheen.

Was dat te verwonderen, nu hij verteerd werd door zulk een verdriet? Terwijl zij weg was, had hij al zijn poppen te voorschijn gehaald om ze te beschouwen. Dat deed hij nu elken dag. Vooral placht hij lang te staren naar de pop, die voor Aminda speelde. Was zij dan niet schoon en verleidelijk meer? kon hij vragen. En dan trachtte hij het zwaard van Roland of de kroon van Karel den Grooten te verbeteren.

Donna Emilia zag, dat hij de keizerskroon opnieuw verguld had, het was nu zeker wel voor de vijfde maal, dat hij dit deed. Plotseling had hij echter zijn werk neergelegd en was in gedachten verzonken. Hij had het zelf wel gevoeld, dat het hem niet aan verguldsel, maar aan een idee ontbrak.

Toen donna Emilia binnentrad, strekte zij de handen naar haar man uit:

„Zie mij aan, don Antonio Greco,” zei ze. „Ik breng u gouden schalen vol koningsvijgen!”

En zij vertelde hem hoe zij tot het Christuskind gebeden had. Ook zei ze hem, wat zij beloofd en wat het beeld haar geraden had.

Toen zij don Antonio dit verhaalde, sprong hij op. Zijn armen vielen slap langs het lichaam, zijn haren rezen te berge. Een onbeschrijfelijke ontroering maakte zich van hem meester. „Het oude Passiespel,” schreeuwde hij. „Het oude Passiespel.” Want het oude passiespel is een mysterie, dat vroeger op gansch Sicilië gespeeld werd. Het verdrong alle andere oratoria en mysteriën en werd gedurende een paar eeuwen elk jaar in iedere stad gespeeld.

Het was de gewichtigste dag van het jaar wanneer het oude passiespel vertoond werd. Maar nu speelde men het niet meer, nu leefde het nog slechts als een sage in de herinnering van het volk.

In vroeger dagen werd het ook wel in marionetten-theaters gespeeld. Maar nu vond men het te oud en te afgezaagd. Misschien was het sedert dertig jaar niet meer opgevoerd.

Don Antonio begon uit te varen tegen donna Emilia, omdat zij hem kwelde met dergelijke dwaasheden. Hij streed tegen haar als tegen een demon, die zich van hem meester wilde maken. Zij wekte slechts ijdele hoop in hem, die niets dan teleurstelling zou baren, zei hij. Hoe kon zij met zoo iets bij hem aankomen? Maar donna Emilia liet hem kalm uitrazen. Zij zeide slechts, dan hetgeen zij gehoord had, Gods wil was.

Don Antonio begon spoedig te twijfelen. De grootsche gedachte maakte zich langzamerhand van hem meester. Er was niets ter wereld dat op gansch Sicilië zoo geliefd was als het oude passiespel. En woonde er niet nog steeds hetzelfde volk op het edele eiland? Beminden zij niet denzelfden hemel dien hun voorvaderen bemind hadden? Waarom zouden zij het oude passiespel ook niet liefhebben?

Hij verzette zich zoolang hij kon. Hij zei tot donna Emilia dat het te kostbaar zou worden. Waar zou hij de apostelen met lang haar en witten baard vandaan krijgen? Hij bezat geen tafel voor het avondmaal, en hij had de machinerieën ook niet, die noodig waren voor den intocht en de kruisiging.

Maar donna Emilia zag wel, dat hij toe zou geven, en vóórdat de avond viel, ging hij werkelijk naar fra Felice en hernieuwde zijn vrouws belofte om de opbrengst van een avond in de collectebus te leggen, als het beeld hen wilde bijstaan.

Fra Felice vertelde dit aan donna Micaela en zij was verheugd en tegelijkertijd angstig hoe dit zou afloopen.

In de geheele stad werd het bekend, dat don Antonio bezig was het oude passiespel op te zetten en men lachte hem uit. Don Antonio had zijn verstand verloren. Men zou het oude passiespel wel willen zien, indien het gespeeld werd zooals in vroeger dagen.

Men had het willen zien opvoeren zooals in Aci, waar de edellieden der stad voor koningen speelden en huurlingen en handwerkslieden de rollen der Joden en der apostelen vertolkten en waar zoovele scènes uit het oude testament waren opgevoerd, dat het schouwspel een ganschen dag duurde.

Ook zou men de heerlijke dagen van Castelbucco willen doen herleven, toen de gansche stad veranderd was in Jeruzalem. Daar werd het passiespel zoo opgevoerd, dat Jezus door een met palmen omgeven poort de stad binnenreed. De kerk stelde den tempel van Jeruzalem voor en het raadhuis was het paleis van Pilatus. En Petrus warmde zich bij een vuur op den hof van den pastoor; de kruisiging geschiedde op een berg bij de stad en Maria zocht het lijk van haar zoon in de grotten van des sindaco’s tuin.

Hoe kon men zich vergenoegen met het groote mysterie te zien spelen in don Antonio’s theater, wanneer men zulke herinneringen bezat? Maar trots dit alles werkte don Antonio met onvermoeiden ijver om de tooneelspelers te vervaardigen en de machinerieën in orde te brengen.

En zie, na eenige dagen kwam meester Battesta, die uithangborden schilderde, bij hem en schonk hem een affiche. ’t Had hem zoo verheugd te hooren, dat don Antonio het oude passiespel wilde vertoonen. Zelf had hij het in zijn jeugd zien spelen en het had hem zooveel vreugde gegeven. Nu stond er dus met groote letters op het theater te lezen: „Het oude passiespel of de wedergeborene Adam, tragedie in drie bedrijven door cavaliere Filippo Orioles.”

Don Antonio was zeer verlangend te weten, hoe de volksstemming was. Maar de ezeldrijvers en leerjongens, die voorbij zijn theater gingen en het aanplakbiljet lazen, lachten hoonend. Het zag er heel duister uit voor don Antonio, maar hij werkte onvermoeid door.

Toen de avond aanbrak, dat het passiespel gespeeld zou worden, was niemand ongeruster dan donna Micaela.

„Zal het kleine beeld mij helpen?” vroeg zij onophoudelijk. Zij zond haar kamenier Lucia naar het theater om te spionneeren. Stonden er reeds groepen jongens? Scheen het of er veel menschen zouden komen? Lucia kon ook wel eens naar donna Emilia gaan, die bij het loket zat, om te vragen hoe de zaken stonden.

Maar toen Lucia terugkwam, kon zij donna Micaela volstrekt geen hoop geven. Voor het theater stonden in het geheel geen menschen. De knapen hadden besloten don Antonio te ruïneeren.

Tegen acht uur kon donna Micaela het niet langer in huis uithouden. Zij overreedde haar vader met haar naar het theater te gaan. Zij wist wel dat nog nooit een signora een voet gezet had in don Antonio’s theater, maar zij moest zien hoe het afliep. Het zou zulk een verbazend groote vooruitgang voor haar spoorweg zijn, indien don Antonio nu slaagde.

Toen donna Micaela in het theater kwam, was het nog eenige minuten voor achten, en donna Emilia had nog geen enkel biljet verkocht.