Tasuta

Arena Één: Slavendrijvers

Tekst
Märgi loetuks
Šrift:Väiksem АаSuurem Aa

Z E V E N T I E N

Het lijkt erop dat Sumo mij nog niet wilt doden. Het lijkt erop dat hij geniet van ons gevecht—en dat hij met me wilt spelen.

Dus in plaats van mij te vermorzelen, draait hij me een aantal keer snel rond, en smijt hij me weg. De bijl vliegt uit mijn hand en de wereld raast voorbij terwijl ik door de lucht vlieg. Ik klap met mijn hoofd tegen de metalen wand van de kooi.

Ik stuiter van de muur af en land hard op de grond. Het publiek brult het uit. Weer mis ik een van de uitstekende punten op een haar. Ik kijk omhoog en zie het lichaam van zijn laatste slachtoffer, die nog steeds aan de muur hangt, en realiseer me dat ik geluk heb gehad. De bijl valt met gekletter een paar meter van me vandaan.

Mijn hoofd suist, en ik ben gedesoriënteerd terwijl ik daar met mijn gezicht op de grond lig. Uit mijn ooghoek zie ik Sumo die aanvalt maar ik heb geen kracht om te bewegen.

Beweeg, soldaat! BEWEEG!

Toch dwing ik mijzelf om in beweging te komen. Ik kruip op mijn knieën zo snel mogelijk naar de bijl, pak hem met beide handen vast en slinger ermee in de rondte.

Mijn timing is perfect. Net op het moment dat Sumo me wilt beuken, raakt de bijl zijn kuit. Ik voel hoe de bijl zijn been binnendringt. Bloed spat over me heen.

Een enorm gebrul klinkt uit het publiek. Zo te zien heb ik serieuze schade aangericht.

Hij valt om als een boomstam en landt met een dreun. Hij gilt het uit en reikt naar de plek waar zijn voet ooit zat, en schrik wanneer ik zie dat de bijl zijn voet heeft afgehakt. Bloed spuit alle kanten op terwijl hij gilt en naar zijn stompje grijpt.

“MAAK HEM AF! MAAK HEM AF!” joelt de menigte.

Dit is mijn kans, en ik moet er een einde aan maken. Maar terwijl ik over hem gebogen sta met de bijl in mijn hand, kan ik mezelf er nog steeds niet toe zetten.

Het liefst wil ik ver bij hem uit de buurt blijven. Maar ik zit opgesloten in een hoek en zijn lichaam blokkeert de weg. Dus ik ren en spring om naar de andere kant te komen.

Weer ga ik de fout in. Weer heb ik hem onderschat. Terwijl ik over hem een spring, pakt hij me bij m’n enkel. Ik val hard met mijn gezicht op de grond. De menigte schreeuwt.

Hij trekt me aan zijn enkel naar me toe. Het voelt alsof ik in een transportband wordt getrokken terwijl ik op mijn buik naar hem toe schuif. Nog even en ik lig bovenop hem en zal hij me met zijn armen dood knijpen.

De bijl heb ik nog steeds vast, en met mijn laatste beetje energie lukt het me om me om te draaien en met beide handen uit te halen met de bijl. Er klinkt een vies geluid wanneer de bijl in zijn voorhoofd landt.

Heel even ben ik doodstil, net als het publiek. Zijn handen hebben nog steeds mijn enkel vast, en ik vraag me af of de bijl diep genoeg is gegaan. Dan laat hij eindelijk los en gaan zijn ogen wijd open. Hij is dood. ik heb hem beëindigd.

Het publiek is muisstil. Snel ga ik bij hem uit de buurt, omdat ik er niet op vertrouw dat iemand van zijn formaat ook echt dood kan zijn, dat ik hem gedood heb. Ik sta aan de andere kant van de ring. Ik adem hard en kijk alert naar Sumo, wachtend tot hij weer opstaat. Maar dat gebeurt niet. Hij is dood. Echt dood.

Plotseling begint het publiek te brullen. Iedereen springt overeind en begint hard te juichen. Ze fluiten en klappen en stampen, en het houdt niet op.

En dan realiseer ik me: dat ik heb gewonnen. Ik kan het. Ik kan overleven.

*

Ik merk beweging en kijk omhoog.

De leider zit hoog op zijn eigen pedestal met overzicht over ons allemaal. Langzaam staat hij op en wordt het publiek rustig. Zelfs vanaf hier zie ik de uitdrukking van verbazing op zijn gezicht. Dit had hij duidelijk niet verwacht.

Hij knikt en de deur van de kooi gaat open. Een haf dozijn slavendrijvers marcheren naar binnen met hun geweer in de aanslag. Twee van hen lopen direct op me af, en ik vraag me af of ze me dood zullen schieten. Maar dan zie ik dat de andere vier de lichamen van de slachtoffers naar buiten slepen. De andere twee staan slechts op wacht om te zorgen dat ik fratsen uithaal. Ze laten niets aan het toeval over.

De andere vier pakken Sumo vast en dragen zijn immense gewicht met veel moeite door de ring. Het is een hele worsteling voor hen omdat ze zeer langzaam lopen en ik kan ze horen zuchten. Na een minuut hebben ze hem eindelijk naar buiten gedragen waarbij ze een spoor van bloed hebben achtergelaten. Eén van hen komt terug en haalt het lichaam van de kleine man van de muur. De andere twee slavendrijvers marcheren de kooi uit en slaan de deur achter hen dicht.

Ik sta daar nu alleen en vraag me af wat er zal volgen. Ik wacht heel even en vraag me af of ze me nu misschien vrij zullen laten, hoewel ik weet dat dit een onwaarschijnlijk idee is. Ik weet dat niemand Arena Eén ooit overleefd.

Niet veel later barst het publiek uit in een gejuich wanneer een volgende tegenstander naar de ring wordt gebracht. Ik ben verrast om te zien dat het een vrouw is. Ze loopt rechtstreeks op de metalen ladder af. Ze ziet er zelfverzekerd en uitdagend uit, en als ze de deur openen gaat ze in drie vlotte stappen de ladder af en springt ze in de kooi.

“SHI-RA! SHI-RA! SHI-RA!” brult het publiek.

Shira heeft lang zwart haar en donkere ogen en lijkt in de dertig te zijn; ze is goed gebouwd met enorme spieren en grote borsten. Ze draagt alleen een kort elastisch topje en een strakke, zwarte korte broek. Ze ziet eruit als en vrouwelijk actiemodel. Vreemd genoeg draagt ze een kleine rugzak op haar rug, en ik vraag me af of het een onderdeel van haar outfit is of dat er een reden is dat ze dit draagt.

Vanuit de andere kant van de ring staart ze me rustig aan. Ze neemt me niet voor lief, zoals Sumo deed, en bestudeert me alsof ik een serieuze tegenstander ben. En dat baart me zorgen. Ze ziet er veel bekwamer uit. Ik ben tegenover haar meer nerveus dan toen ik tegenover Sumo stond. Ik heb het gevoel dat zij iets in haar schild voert.

Langzaam begint ze in een cirkel door de ring te lopen, dus ik doe hetzelfde om zo afstand te houden. We lopen beide in cirkels, twee behoedzame tegenstanders, en we wachten beide tot de andere de eerste stap zet. Na een aantal seconden geeft ze eindelijk een gil en valt ze aan met haar handen uitgestoken als klauwen, gericht op mijn gezicht.

Ik wacht tot op het laatste moment, doe een stap opzij en steek mijn voet uit. Het werkt: ze gaat zo langs me heen, struikelt, en valt op haar gezicht. De menigte juicht.

Maar ze draait zich meteen om en pakt met één hand mijn been, en met de andere pakt ze mijn haar van achteren. Het is een smerige truc en ze trekt me van achteren naar de grond. Ik val plat op mijn rug met een pijnlijke plof op de grond. In dezelfde beweging rolt ze bovenop me, en grijpt ze me als een worstelaar in een stevige houdgreep. Ze houdt me stevig vast en laat niet los en zo rollen we over de vloer.

Ze heeft mijn arm klem en ik kan niet loskomen. Ik voel hoe ze het leven langzaam uit me knijpt, en ademen begint moeilijk te worden.

“BIJT HAAR! BIJT HAAR!” schreeuwt het publiek.

Eerst begrijp ik niet waarom ze dit roepen, totdat Shira haar mond wijd open doet. Met een vijl heeft ze haar hoektanden scherp gemaakt. Ze doet haar hoofd omlaag en richt precies op mijn schouders.

Ik probeer loos te komen, maar ze is verschrikkelijk sterk, en ze heeft me in een houdgreep waar ik gewoon niet uit kom. Voor ik het weet, voel ik een ontzettende pijn wanneer haar twee hoektanden in mijn schouderblad bijten. Ik voel hoe ze mijn huid doorboren. Warm bloed stroom uit de wond en ik schreeuw het uit van de pijn.

Maar intense pijn geeft me een nieuwe stoot adrenaline en in een nieuwe opwelling van kracht lukt het mij om mijn handen tegen haar buik te krijgen en duw ik zo hard als ik kan. Deze keer lukt het. Ze vliegt van me af.

Ik rol aan de kant met een rood gezicht van de inspanning en een schouder die brandt van de pijn; ik voel aan mijn schouder en mijn hand zit meteen onder het bloed. Nu ben ik boos.

Ik val aan en voordat ze is opgestaan trap ik haar hard in haar zij. Ik hoor het geluid van brekende ribben, en het publiek zegt oooh. Zonder te wachten schop ik haar nogmaals, dit keer in het gezicht.

Ze valt neer en bloed stroomt uit haar gezicht. Ze ligt verward op de grond en ik ben nu in het voordeel.

Ik weet dat ik haar herhaaldelijk tegen haar hoof moet trappen om het af te maken. Maar toch kan ik mijzelf hier niet toe bewegen. Ik voel me rot om deze vrouw die hier weerloos ligt te doden. Ik sta daar te aarzelen terwijl de menigte begint te joelen.

“MAAK HAAR AF! MAAK HAAR AF!”

Maar ik kan het niet. Ik twijfel. En dat is weer een domme vergissing.

Ik zie niet dat ze langzaam met haar hand haar rugzak openmaakt. En zodra ik het in de gaten heb, is het al te laat.

Haar rugzak gaat open en meteen komt er een felgekleurde slang uit.

Hij komt recht op me af gekronkeld.

A C H T I E N

De slang komt razendsnel op me af. Ik ben in shock en weet niet hoe ik moet reageren. De slang aarzelt geen moment. Hij zet zijn giftanden in mijn kuit.

De pijn is verschrikkelijk. Ik val op één knie terwijl de lange giftanden mijn kuit doorboren. Het voelt alsof mijn huid in de brand staat, alsof het van de pijn zal verbranden.

In een reflex, en zonder na te denken, pak ik de slang bij zijn kop en trek ik hem van m’n kuit. De slang sist en ik gooi hem naar de andere kant van de ring. Hij knalt tegen de wand en valt op de grond. Het publiek juicht.

 

De slang glibbert onmiddellijk over de vloer weer op me af. Nu mijn kuit brandt en zo verschrikkelijk pijn doet, vergeet ik de pijn in mijn schouder. Om het allemaal nog erger te maken is Shira alweer op de been.

Ik hoor gekletter en zie dat er weer een wapen in de kooi is gegooid: deze keer is het een speer.

Ik ren er naartoe en pak het. Ik gooi de speer naar de slang die op me af komt. Ik mis.

De slang komt op me af en ik stap net op tijd opzij. Maar de slang keert zich om en komt weer op me af. Ik pak de speer weer op, draai me om en gooi weer naar de slang. Dit keer is het raak.

De speer landt precies in de kop van de slang. Dood.

Het publiek brult.

Net wanneer ik denk dat ik even op adem kan komen, krijg ik een beuk van achteren. Ik krijg een elleboog recht op mijn ruggengraat. Ik val naar voren met mijn hoofd tegen de metalen wand, vlak naast een uitstekende punt. Mijn hoofd tolt van de pijn.

Ik draai me om en zie Shira op me af stormen. Haar gezicht is verwrongen van woede. Ze springt hoog in de lucht met haar voeten vooruit om me tegen m’n borst te trappen. Ik zie dat ze scherpe metalen messen bij haar tenen heeft: als ze me raakt, is het fataal.

Ik spring opzij waardoor ze de wand raakt en op haar rug valt. Het publiek juicht.

Ik probeer naar de andere kant van de ring te rennen om de speer te pakken, maar als ik langs haar heen kom, pakt ze mijn voet waardoor ik struikel. Ik val hard met mijn gezicht op de grond. Meteen voel ik haar weer bovenop me, van achteren in een houdgreep, met haar armen en benen om me heen. Het publiek wordt wild.

Ik draai me om en nu ligt zij met haar rug op de grond terwijl ze me van achteren vasthoudt. Ze wikkelt haar gespierde benen om die van mij, en met haar gespierde onderarm probeert ze me te wurgen. Ze probeert me te verstikken tot ik dood ben. Ik heb geen enkele mogelijkheid om te manoeuvreren. Ik ben wederom aan het verliezen.

Met mijn vrije hand reik ik naar achteren over mijn schouder. Vlak achter me, net buiten mijn bereik, ligt de speer nog steeds in de slang geprikt. Ik rek me zo ver mogelijk uit en mer mijn vingertoppen kan ik de speer net raken. Ik ben zo dichtbij. Maar ik verlies zuurstof.

Ik draai mijn been, die nog steeds verschrikkelijk pijn doet door de slangenbeet, zet mijn hak tegen de grond en duw, waardoor we net genoeg naar achteren schuiven. Net genoeg om de speer te pakken.

Eindelijk heb ik hem beet. Maar ik wordt duizelig en ik zie sterretjes omdat ik geen zuurstof krijg. Ik weet dat ik nog maar een paar seconden te leven heb.

Met mijn laatste kracht til ik de speer op en richt hem op mezelf. Ik doe mijn hoofd opzij en en steek de speer hard met beide handen naar beneden.

De speer mist mijn gezicht op een haar en belandt precies in de keel van Shira. Ik duw harder en harder en hoor het smerige geluid van metaal dat door haar lichaam snijdt, totdat haar wurggreep eindelijk loslaat.

Ze wordt helemaal slap en haar armen en benen laten langzaam los. Ik voel haar warme bloed uit haar nek stromen. Eindelijk kan ik loskomen en weer opkrabbelen.

Ik sta naast haar en kijk naar beneden terwijl ik over mijn keel wrijf, snakkend naar adem. Haar ogen staan wijd open en staren naar de zijkant.

Na een moment van stilte springt het publiek weer overeind en begint nu nog harder te brullen dan voorheen. Nu houden ze van me.

*

Wanneer ik naar het lijk van Shira kijk, voel ik geen trots; ik denk alleen aan de slangenbeet, de brandende pijn aan mijn kuit, en vraag me af of de slang giftig is. Mijn kuit is inmiddels rood en opgezwollen, en bij elke stap die ik zet voel ik een nieuwe scheut pijn. Als de slang giftig was geweest, as ik waarschijnlijk al dood. Of op zijn minst verlamd. Maar toch, de pijn is niet te houden en lopen is moeilijk. Ik denk niet dat ik op deze manier kan blijven vechten.

Om nog maar niet over de rest van mijn lichaam te spreken: mijn gebroken ribben, de wond aan mijn arm van de splinter, de nieuwe wond van de beet in mijn schouder, mijn opgezwollen gezicht…. Ik houd me vast aan het hek en probeer op adem te komen. Ik heb geen idee hoe ik nog een gevecht moet uithouden. Nu begrijp ik waarom niemand Arena Een overleeft.

Omdat ik beweging opmerk, kijk ik omhoog en zie hoe de leider dreigend naar me kijkt. Hij is niet blij. De menigte juicht nog, en ik vraag me af of ik de leider misschien te kijk heb gezet. De gevechten in de arena zijn duidelijk bedoeld om snel voorbij te zijn. Bedoeld als een mooie vorm van executie. Ze zijn niet bedoeld om langer dan een ronde te duren. Hij had verwacht dat ik eerder dood zou zijn.

Om het allemaal erger te maken is men in het publiek druk bezig geld uit te wisselen. ik vraag me af of de leider en zijn mensen een weddenschap tegen mij hadden gemaakt—en of mijn overwinning hen geld heeft gekost. Ik vraag me af wat de kansen waren. Het zal wel 500 tegen 1 in mijn nadeel zijn geweest.

Zijn adviseurs verzamelen zich om hem heen. Ze zien er zenuwachtig uit en fluisteren in zijn oor alsof ze een plan aan het bedenken zijn. Langzaam knikt hij als een reactie.

Meteen gaat de deur open en komen er twee slavendrijvers de kooi binnen. Ze haasten zich naar het lijk van Shira en sleuren haar de ring door. Eén van hen pakt de speer en het slappe lichaam van de slang. nog meer bloedsporen op de grond. Ik zie het allemaal gebeuren terwijl ik nog steeds op adem kom. Dan hoor ik een dof gerommel. Gevolgd door een duidelijker geluid, en de grond onder mij trilt en schudt. Snel verandert het in een oorverdovend gebrul.

Het hele publiek springt op. Ze stampen met hun voeten en draaien zich om naar een van de tunnels. Een dozijn mannen met fakkels komt de tunnel uit gelopen. Ze maken de weg vrij voor duidelijk een belangrijk persoon. Het publiek brult luider en luider totdat hun gestamp oorverdovend wordt. Dit bevalt me allemaal niks. Ze zullen vast weten wie het is.

Na een aantal seconden vang ik eindelijk een glimp of van waar ze voor juichen. Achter de fakkeldragers zie ik wat mijn nieuwe tegenstander moet zijn. Ik slik.

Hij is waarschijnlijk de grootste en meest gespierde man die ik ooit heb gezien. Hij steekt minstens een halve meter boven de fakkeldragers uit, en elke vierkante centimeter van zijn lichaam puilt uit van de spieren. Hij is minstens drie keer zo groot als elke andere man die ik ooit heb gezien. Hij draagt op een dreigende manier een zwart masker zodat ik zijn gezicht niet kan zien. Misschien is dat ook maar beter.

Zijn handen en onderarmen zijn bedekt door handschoenen, gemaakt van hard materiaal en bedekt met punten. Verder is hij naakt, behalve zijn strakke kort broek en zijn zwarte legerkisten. De spieren in zijn dijen stuiteren bij elke stap.

Hoe dichter hij bij de ring komt, hoe gekker het publiek wordt. Uiteindelijk beginnen ze te joelen:

“MAL-COLM! MAL-COLM! MAL-COLM!”

Hij trekt zich weinig aan van het gejoel; het interesseert hem niet. Omringd door een grote groep mensen, is hij een ingesloten beest dat klaar is om alles op zijn pad te verscheuren. Ik kan niet eens bevatten dat deze persoon komt om met mij te vechten. Het is een grap. Ik maak geen schijn van kans.

Ik had geluk met Sumo omdat hij te zelfverzekerd en roekeloos was; ik had ook geluk met Shira, maar toch ging het bijna mis. Maar deze man: het is duidelijk dat hij mij met één hand aan kan. Ik ben geen pessimist. Maar terwijl hij via de ladder de ring in komt en daar zo staat, twee keer zo groot als ik, krijg ik knikkende knieën. Hij is geen man—hij is een monster. Iemand uit een sprookje. Ik vraag me af of ze hem voor speciale gevechten bewaren. Voor tegenstanders die het spel hebben getrotseerd en de leider in verlegenheid hebben gebracht. Of misschien bewaren ze hem als laatste optie om snel en gemakkelijk mensen te doden zonder nog enig risico te nemen.

Hij spreid zijn armen en knikt zijn hoofd naar achteren. Het publiek slaat op hol. Het gebrul is zo luid dat het pijn doet aan mijn oren. Het beest blijft me constant aankijken, wat ik door zijn masker kan zien. Ik voel hoe zijn ogen me doordringen—zwarte ogen zonder ziel. Langzaam laat hij zijn armen zakken terwijl hij me nog steeds aankijkt. Ik laat de kooi los en sta op beide voeten tegenover hem. Ik doe mijn best om rechtop te staan en dapper te lijken. Ik betwijfel dat het werkt.

Ik weet niet wat ik nu moet doen. Er is in deze arena geen officieel geluid of teken om het begin van een wedstrijd aan te kondigen. En al was dat er wel, dan zou niemand zich daar waarschijnlijk wat van aan trekken. Wedstrijden lijken te beginnen wanneer deelnemers het tijd vinden. En ik ben niet in de stemming om deze wedstrijd te starten. Hij neemt ook zijn tijd, en gebruikt elk moment om me te intimideren. Wat goed lukt.

Mijn enige hoop is dat de leiders weer een wapen in de kooi gooien. Maar wanneer ik omhoog kijk naar hun dreigende gezichten, lijkt dit niet te gaan gebeuren.

Hij beweegt. Hij slentert langzaam op me af alsof hij alle tijd van de wereld heeft. In de tussentijd bestudeer ik zijn lichaamsbouw, op zoek naar mogelijke zwakheden. Maar ik vind niks: hij is een massieve muur van spieren.

Terwijl hij dichterbij komt, ga ik langzaam naar achteren, in een cirkel langs de muur van de kooi. Ik realiseer me dat ik hierdoor zwak overkom en hem waarschijnlijk meer vertrouwen geef. Maar waarschijnlijk heeft hij niet meer vertrouwen nodig, en ik weet nog steeds niet hoe ik tegen hem zou moeten vechten. Als ik hem lang genoeg blijf ontwijken, krijg ik misschien wel een idee. Of misschien geven ze me een wapen. Of ik put hem uit. Al deze opties lijken nogal twijfelachtig.

Hij komt steeds dichterbij en ik blijf maar van hem weg lopen. Het publiek begint boe te roepen en mij te hekelen. Ze willen bloed zien. En ik ben niet langer hun favoriet.

Hij loopt nu iets sneller op me af en ik trek me net zo snel terug. Hij doet een stap naar links dus doe ik een stap naar rechts. Ik houd dit niet eeuwig uit: hij komt dichterbij.

Hij wordt ongeduldig en stormt op me af; op het laatste moment stap ik opzij en ren naar de zijkant. Ik ben al aan de andere kant; en hij grijpt alleen lucht.

Het publiek lacht hem uit. Hij draait zich om. Zijn nek wordt rood. Nu is hij echt boos. Hij komt zo hard al hij kan op me af gerend. Ik kan geen kant meer op.

Op het laatste moment probeer ik aan de kant te stappen, maar dit heeft hij zien aankomen. Hij grijpt me bij mijn shirt. Meteen draait hij zich om en gooit me met één hand weg. Ik vlieg als een pop door de lucht en klap tegen de metalen kooi. Gelukkig mis ik ter nauwer nood de scherpe punten.

Het publiek brult van genot. Ik lig daar, snakkend naar adem, met een kloppende pijn in mijn kuit en schouder. Met veel moeite kruip ik weer op handen en voeten, maar zodra ik dit doe, voel ik hoe zijn handen op mijn rug mijn shirt vastpakken. Hij smijt me weer weg.

Als een kanonskogel vlieg ik naar de andere kant van de ring. Ik voel mezelf door de lucht vliegen en klap met mijn hoofd tegen de metalen kooi. De pijn is verschrikkelijk. Ik stuiter tegen de kooi en val op mijn rug op de vloer.

Het publiek juicht en stampt op de tribunes.

Ik kijk net op tijd omhoog en zie een enorme voet precies op mijn gezicht af komen. Net op tijd rol ik aan de kant en ik voel de wind van zijn voet die langs mijn oor suist. Zijn voet stampt op de grond, vlak naast mijn hoofd. Het publiek roept oooh. Dat scheelde niet veel. Een fractie van een seconde later en zijn voet had mijn gezicht verbrijzeld.

Zonder na te denken bijt ik hem in zijn voet. Ik voel mijn tanden in zijn voet snijden en proef zijn zoutige bloed dat op mijn lippen druppelt. Ik hoor hem kermen van de pijn. Het is een mens. Dat verrast me. Het is een smerige streek, maar het enige wat ik zo kan bedenken.

Hij trekt zijn fout weg en trapt me hard in mijn gezicht. Ik vlieg weer door de lucht en val in de hoek van de kooi neer.

Hij voelt aan zijn bebloede voet, bekijkt zijn hand, en kijkt me aan met nieuw gevonden haat. . Ik vraag me af of hij net heeft besloten om me langzaam te doden in plaats van snel.

Ik krabbel weer op en voel dat ik met een verrassingsaanval moet komen. Hoe gek het ook is, ik val aan.

Ik spring in de lucht en maak een vliegende trap, gericht op zijn lies. Ik hoop dat als ik hem hard op de juiste plek kan raken met mijn stalen neus, dat ik hem dan pijn kan doen.

Maar daarvoor is hij een te goede vechter. Hij ziet me al van mijlen ver aankomen, want zonder enige moeite steekt hij zijn arm uit en blokkeert hij mijn been. Zijn metalen handschoen klapt tegen mijn kuit, precies tegen mijn wond, voordat ik hem kan raken. De pijn is verdovend. Ik val op de grond en grijp naar m’n enkel.

 

Ik probeer op te staan maar hij geeft me met zijn andere handschoen een harde klap in mijn gezicht, en door de kracht klap ik met mijn gezicht op de grond. Ik proef bloed in mijn mond en kijk naar de vloer die bedekt is met mijn donkerrode bloed. Het publiek juicht.

Ik probeer weer op te staan, maar voordat ik de kans krijg, voel ik zijn handen op mijn rug. Hij pakt me op en smijt me weer weg. Hij richt dit keer hoog, naar de bovenkant van de ring, en ik vlieg door de ring tegen de wand. Deze keer denk ik snel na.

Ik strekt me uit en terwijl ik de wand raak, grijp ik de ketting stevig vast. De muur slingert een paar keer heen en weer maar ik houd me goed vast. Ik zit hoog in de metalen kooi, bijna 4 meter boven de grond.

Het beest kijkt geïrriteerd. Hij stormt op me af en probeert me vast te pakken en naar beneden te trekken. Maar ik klim nog hoger. Hij probeert mijn been te pakken maar hij kan er net niet bij

Hij kijkt verward en ik zie de huid van zijn nek rood worden van frustratie. Dit had hij niet verwacht.

Het publiek springt op en juicht. Deze tactiek hebben ze blijkbaar nog niet eerder gezien.

Maar ik weet niet hoe lang ik me nog vast kan blijven houden. Mijn spieren zijn als slap en terwijl ik me stevig vasthoud, begint de kooi te slingeren. Het beest schudt de kooi hard heen en weer. Ik houd me stevig vast alsof het een boei is in een zeestorm. Maar hoe hard hij ook schudt, ik weiger los te laten.

Het publiek schreeuwt en lacht hem uit. Ik zie dat zijn huid donkerrood wordt. Hij ziet er vernederd uit.

Hij begint zichzelf omhoog te hijsen. Maar hij is traag. hij is veel te zwaar om behendig te zijn en deze kooi is niet gemaakt om iemand van zijn formaat te kunnen houden. hij klimt op me af maar nu ben ik in het voordeel. Hij gebruikt beide handen om zichzelf op te trekken. Op het moment dat hij dichtbij komt, trap ik hem keihard in zijn gezicht met mijn stalen neus. Tegen de hoek van zijn slaap en tegen de hoek van zijn masker.

Het is een harde trap die hij niet had verwacht—en tot mijn verrassing werkt het. Hij valt van het hek zo’n 3 meter naar beneden en valt hard met zijn rug op de grond. Hij landt met zo’n smak dat de hele ring beeft. Het klinkt alsof er een boomstam uit de lucht is komen vallen. Het publiek schreeuwt het uit.

Door mijn trap is zijn masker losgeraakt die nu over de grond schuift. Hij staat weer op en kijkt me woedend aan. Voor het eerst kan ik zijn gezicht zien.

Wat ik liever niet had gezien.

Hij heeft een afschuwelijk gezicht en lijkt amper menselijk. Nu begrijp ik waarom hij dat masker draagt. Zijn gezicht is volledig verband met overal grote bulten. Hij is een Bioslachtoffer. De ergste die ik ooit heb gezien. Hij heeft geen neus en zijn ogen zijn kleine spleetjes. Hij lijkt meer op een beest dan op een man.

Hij snauwt en gromt naar me, en alsof ik nog niet bang genoeg was, bonst mijn hart nu van de angst. Ik vecht met iets uit mijn ergste nachtmerrie.

Maar nu ben ik nog even veilig. Ik ben hem te slim af geweest. Hij kan niks anders doen dan me vanaf daar beneden aan te kijken.

Dan verandert alles.

Stom genoeg kijk ik constant naar beneden, zonder ooit voor me te kijken. Ik had nooit verwacht dat er gevaar uit een andere hoek zou komen. Een van de slavendrijvers buiten de ring is naar me toe geslopen met een paal. Hij geeft me een schok, precies op mijn borst. Een elektrische schok gaat door heel mijn lichaam. Het moet één of andere stroomstok zijn; die houden ze waarschijnlijk achter de hand voor situaties als deze.

Door de schok laat ik los en ik val naar beneden. Ik land plat op mijn rug. Ik snak naar adem en tril nog steeds van de elektrische schok. Het publiek brult het uit nu ik weer hulpeloos met mijn rug op de grond lig.

Ik kan nauwelijks ademen of me bewegen. Maar ik heb geen tijd om bij te komen. Het beest valt aan, nu nog woester dan ooit. Hij springt in de lucht en tilt zijn knieën op, klaar om met beide voeten op mijn gezicht te landen en me te verpletteren.

Op de een of andere manier slaag ik er op het laatste moment in om aan opzij te rollen. De wind van zijn trap suist langs mijn oren en dan komt hij met een dreun neer. Zo hard dat het de hele vloer doet beven en door de trilling wordt ik de lucht in gestuurd. Ik sta snel op en ren naar de andere kant van de ring.

Plotseling valt er weer een wapen uit de lucht in het midden van de ring. Een middeleeuwse knots. Het bestaat uit een korte houten handgreep met een ketting van zo’n dertig centimeter, met aan het uiteinde een puntige metalen bal. Ik heb zoiets eerder gezien op foto’s van ridders: het is een dodelijk wapen dat in de middeleeuwen werd gebruikt.

Ik ben er sneller bij dan het beest—niet dat hij er interesse in heeft. Hij probeert het niets eens te pakken. Hij heeft het waarschijnlijk niet nodig. Ik neem hem niks kwalijk.

Ik pak het handvat vast en zwaai ermee in de rondte, vol van nieuwe gevonden vertrouwen. Als ik hem een keer goed kan raken, kam ik misschien wel winnen. Het is een prachtig wapen en de metalen bal draait in het rond aan het uiteinde van de ketting. Hierdoor ontstaat er voor mij een soort zone waardoor ik hem op afstand houd.

Maar toch komt hij langzaam dichterbij, en ik stap naar achteren. Dan glij ik uit in een plas bloed: mijn voeten schieten onder me vandaan en ik val in een plas bloed. Ik verlies de controle over de knots die hierdoor door de lucht vliegt. Toevallig vliegt hij recht op het hoofd van het beest af; maar die is behendiger dan ik dacht en wijkt eenvoudig uit. De knots vliegt over zijn hoofd tegen de muur van de kooi. Het publiek zegt ooooh omdat het niet veel scheelde.

Ik lig plat op mijn rug en voordat ik overeind kan komen staat hij over me heen gebogen. Hij til me met beide handen op. Hoog boven zijn hoofd als een worstelaar. Dan paradeert hij door de ring voor de duizenden toeschouwers. Ze genieten ervan.

“MAL-COLM! MAL-COLM! MAL-COLM!”

Misschien is dit kenmerkend gedrag voordat hij mensen afmaakt. Terwijl ik daar boven zijn hoofd hulpeloos in de lucht hang, probeer ik wild te bewegen, maar het heeft weinig zin. Ik kan niks doen. Ik ben aan hem overgeleverd. Elke seconde kan mijn laatste zijn.

Hij loopt langzaam met me de ring door en geniet van het moment en zijn overwinning. Her lawaai van de menigte stijgt tot een oorverdovend kabaal. Hij tilt me nog hoger op, klaar om me weg te smijten, en het laatste waar ik aan denk voordat ik door de lucht vlieg, is dat ik blij ben dat Bree hier niet is om me te zien sterven.