Tasuta

De Opkomst Van De Draken

Tekst
Märgi loetuks
De Opkomst Van De Draken
De Opkomst Van De Draken
Tasuta audioraamat
Loeb Jeroen Kramer
Lisateave
Šrift:Väiksem АаSuurem Aa

“Er zit Beechum hout onder,” zei hij. “Sterker dan wat je eerst had—en lichter. Deze boog zal nooit breken—en je pijlen zullen veel verder gaan.”

Sprakeloos bewonderde ze de boog, en ze besefte dat dit het liefste was dat iemand ooit voor haar had gedaan. Brot overhandigde haar een pijlkoker gevuld met pijlen, allemaal met nieuwe, glimmende pijlpunten, en terwijl ze haar vingers erover heen liet glijden verwonderde ze zich over hoe scherp ze waren. Ze bestudeerde hun gecompliceerde ontwerp.

“Breedkoppen met weerhaakjes,” zei Brot trots. “Als je met één van deze pijlen iets raakt, zal de pijlpunt er niet uitkomen. Ze zijn ontworpen om te doden.”

Kyra keek op naar Brot en de anderen, overweldigd. Ze wist niet wat ze moest zeggen. Wat nog het meest voor haar betekende waren niet de wapens zelf maar het feit dat deze geweldige mannen zoveel moeite voor haar hadden gedaan.

“Ik weet niet hoe ik u moet bedanken,” zei ze. “Ik zal mijn best oen om uw werk te eren en dit wapen waardig te zijn.”

“Ik ben nog niet klaar,” zei hij nors. “Strek je armen uit.”

Verward deed ze wat hij vroeg, en hij rolde haar mouwen omhoog en bekeek haar onderarmen. Toen knikte hij tevreden.

“Dat is mooi,” zei hij.

Brot knikte naar één van zijn leerlingen, die naar haar toe liep met twee glimmende objecten, die hij rond haar onderarmen bevestigde. Terwijl het koude metaal haar huid raakte, zag Kyra tot haar verbijstering dat het bracers waren; lange, dunne beschermers voor haar onderarmen. Ze liepen van haar polsen tot aan haar ellebogen, en terwijl ze met een klik werden vastgezet, zag ze dat ze perfect pasten.

Kyra boog haar ellebogen en bestudeerde de bracers, en ze voelde zich onoverwinnelijk, alsof ze deel waren van haar huid. Ze waren zo licht en toch zo sterk, en ze beschermden haar armen.

“Bracers,” zei Brot. “Dun genoeg om je niet te belemmeren in je bewegingen, en toch sterk genoeg om de aanval van een zwaard te doorstaan.” Hij keek haar aan. “Deze zijn niet alleen om je armen te beschermen bij het spannen van die boog—deze zijn extra lang, en ook gemaakt van Alkan staal. Ze zijn bedoeld als vervanging van een schild. Dit is je wapenrusting. Nu heb je wat je nodig hebt als je met een zwaard wordt aangevallen.”

Hij greep een zwaard van de tafel, hief hem hoog, en bracht hem neer naar haar hoofd.

Kyra schrok maar reageerde onmiddellijk, en hief haar armen omhoog—tot haar verbazing wist ze de aanval te blokkeren.

Brot liet glimlachend zijn zwaard zakken.

Kyra bekeek haar bracers en voelde een overweldigende vreugde.

“Jullie hebben me alles gegeven wat ik maar kan wensen,” zei Kyra, en ze wilde hen omhelzen.

Maar Brot hield haar tegen.

“Niet alles,” corrigeerde hij.

Brot gebaarde naar zijn derde leerling, die naar voren kwam met een lang object dat in een zwarte fluwelen doek was gewikkeld.

Kyra keek er nieuwsgierig naar, drapeerde haar boog over haar schouder en pakte het aan. Langzaam pakte ze het uit, en haar adem stokte in haar keel toen ze zag wat het was.

Het was een staf, een schitterende glimmende staf, zelfs nog langer dan haar oude. Net als de boog was hij bedekt met een flinterdun laagje Alkan staal, en het licht weerkaatste er van af. Ondanks al het metaal, voelde ze, was hij lichter dan haar oude staf.

“De volgende keer,” zei Brot, “als ze je staf raken, dan zal hij niet breken. En wanneer je een tegenstander raakt, is de klap harder. Het is een wapen en een schild in één. En dat is nog niet alles,” zei hij terwijl hij naar de staf wees.

Kyra keek naar beneden, niet begrijpend waar hij naar wees.

“Draaien,” zei hij.

Ze deed wat hij zei en op dat moment draaide de staf los en spleet hij in twee gelijke delen. Aan elk uiteinde zat een puntig mes van enkele tientallen centimeters lang.

Kyra keek verbijsterd op, en Brot glimlachte.

“Nu heb je meer manieren om iemand te doden,” zei hij.

Ze keek naar de glinsterende messen, het mooiste staaltje vakmanschap dat ze ooit had gezien. Hij had dit wapen speciaal voor haar gemaakt. Ze had nu een staf die tevens dienst deed als twee korte speren, een wapen dat speciaal gemaakt was voor haar sterke punten. Ze draaide hem weer dicht, en de speren sloten soepel op hun plek, zo naadloos dat niemand kon zien dat er twee verborgen wapens in zaten.

Ze keek op naar de mannen en de tranen sprongen in haar ogen.

“Ik kan jullie nooit genoeg bedanken,” zei ze.

“Dat heb je al gedaan,” zei Anvin, die naar haar toe liep. “Je hebt een oorlog veroorzaakt—een oorlog waar we zelf te bang voor waren om te beginnen. Je hebt ons een grote gunst bewezen.”

Voor ze kon antwoorden, klonk er een serie hoorns in de verte, de één na de ander. Het kwam vanuit het fort.

Ze wisselden een blik uit. Iedereen wist wat dit betekende: het was oorlog.

De mannen van de Heer waren hier.

HOOFDSTUK NEGENTIEN

Merk liep over het bospad door het Witte Woud, en de zon wierp lange schaduwen. De dode dieven lagen nu al een dag achter hem. Sindsdien had hij gelopen zonder te stoppen en getracht het incident achter zich te laten, om weer terug te keren naar de vredige plek in zijn hoofd. Het was niet makkelijk. Zijn benen waren moe, en Merk wilde wanhopig graag de Toren van Ur vinden en aan zijn nieuwe leven als Wachter beginnen. Hij liet zijn blik over de horizon glijden.

Maar er was geen spoor van de toren te bekennen. Deze tocht begon meer als een pelgrimage te voelen, één die nooit zou eindigen. De Toren van Ur lag verder afgelegen en was beter verborgen dan hij had gedacht.

De confrontatie met die dieven had iets in hem losgemaakt, en het had Merk doen beseffen dat het helemaal niet zo eenvoudig was om zijn oude zelf los te laten. Hij wist niet of hij wel genoeg zelfdiscipline had. Hij hoopte alleen maar dat de Wachters hem zouden toelaten; zo niet, dan kon hij nergens anders heen, en dan zou hij ongetwijfeld weer terugvallen in zijn oude gewoontes.

Merk zag dat het bos begon te veranderen. Hij zag een groepje eeuwenoude witte bomen, met boomstammen zo breed als tien mannen. Ze resen hoog de lucht in, en hun takken spreidden zich uit, als een bladerdak, met glinsterende rode bladeren. Eén van de bomen, met een brede, kromme stam, zag er bijzonder uitnodigend uit, en Merk, wiens voeten pijn deden van het lopen, ging er tegen aan zitten. Hij leunde achterover en voelde zich onmiddellijk overspoeld worden door opluchting. Hij voelde de pijn langzaam uit zijn rug en benen trekken. Hij schopte zijn laarzen uit, en zuchtte diep terwijl er een koel briesje langs hem streek.

Merk reikte in zijn zak haalde het laatste eruit van wat er nog over was van de gedroogde stukken vlees van het konijn dat hij de vorige avond had gevangen. Hij nam een hap een kauwde langzaam. Hij sloot zijn ogen en vroeg zich af wat de toekomst voor hem in petto had. Hier zitten, tegen deze boom, onder de ritselende bladeren, voelde goed genoeg voor hem.

Merks oogleden voelden zwaar en hij gaf er even aan toe. Hij had de rust hard nodig.

Toen hij zijn ogen weer opende, zag Merk tot zijn verassing dat de lucht donkerder was geworden. Hij was in slaap gevallen. Het was al aan het schemeren, en hij besefte dat hij de hele nacht zou hebben geslapen—als hij niet was opgeschrikt door dat geluid.

Merk ging rechtop zitten en keek om zich heen, onmiddellijk op zijn hoede. Hij greep het heft van zijn dolk, die in zijn riem zat verborgen, en wachtte. Hij wilde geen geweld gebruiken—maar tot hij de Toren bereikte, was alles mogelijk.

Het geritsel werd luider, en het klonk als iemand die door het bos rende. Merk begreep het niet: wat deed iemand anders hier in de middle of nowhere, in de schemering. Afgaande op het geluid van de bladeren, kon Merk horen dat het één persoon was, licht van gewicht. Een kind misschien, of een meisje.

Enkele seconden later barstte er inderdaad een meisje het bos uit, huilend. Hij sloeg haar verrast gade terwijl ze rende, struikelde, en viel, slechts enkele meters bij hem vandaan. Ze belandde met haar gezicht naar beneden in de modder. Ze was mooi, achttien misschien, maar zag er verfomfaaid uit. Haar haren zaten door de war en haar kleren waren verscheurd.

Merk ging staan, en terwijl ze overeind krabbelde zag ze hem. Haar ogen werden groot van paniek.

“Doe me alsjeblieft geen pijn!” riep ze terwijl ze terug deinsde.

Merk hief zijn handen.

“Ik doe je niets,” zei hij langzaam. “Sterker nog, ik was net van plan om te vertrekken.”

Ze struikelde een paar meter achteruit, nog steeds huilend, en hij begon zich af te vragen wat er was gebeurd. Wat het ook was, hij wilde er niet bij betrokken raken—hij had zelf al genoeg problemen.

Merk liep weer naar het pad toen hij haar hoorde roepen:

“Nee, wacht!”

Hij draaide zich om en zag haar staan, een wanhopige blik in haar ogen.

“Alsjeblieft. Ik heb je hulp nodig,” smeekte ze.

Merk bekeek haar en zag hoe mooi ze was onder haar verfomfaaide verschijning, met haar ongewassen blonde haar, haar lichtblauwe ogen, en haar perfecte gezicht, betraand en smerig. Ze droeg de kleren van een simpele boer, en hij kon zien dat ze niet rijk was. Ze zag eruit alsof ze al een tijdje op de vlucht was.

Hij schudde zijn hoofd.

“Je kunt me niet betalen,” zei Merk. “Ik kan je niet helpen. Trouwens, ik ben zelf al op een missie.”

“Je begrijpt het niet,” smeekte ze. “Mijn familie—ons huis is vanochtend geplunderd. Huurlingen. Mijn vader is gewond. Hij heeft hen weggejaagd, maar ze zullen spoedig terugkeren—en met meer mannen—om hem te doden, om mijn hele familie te doden. Ze zeiden dat ze onze boerderij tot de grond aan zullen afbranden. Alsjeblieft!” smeekte ze. “Ik zal alles doen. Alles!”

 

Merk had medelijden met haar, maar hij was vastberaden om er niet bij betrokken te raken.

“Er zijn veel problemen in de wereld, miss,” zei hij. “En ik kan ze niet allemaal oplossen.”

Hij wilde zich weer omdraaien, toen haar stem hem tegenhield:

“Alsjeblieft!” huilde ze. “Het is een teken, zie je dat niet? Dat ik je hier tegenkom, in de middle of nowhere? Ik verwachtte niet dat ik iemand zou vinden—en ik vond jou. Je was voorbestemd om hier te zijn, voorbestemd om me te helpen. God geeft je een kans voor verlossing. Geloof je niet in tekens?”

Hij stond daar en hij voelde zich schuldig, maar hij voelde ook afstand. Een deel van hem dacht aan hoeveel mensen hij had gedood tijdens zijn leven, en hij vroeg zich af: wat maken een paar meer uit? Maar er waren er altijd meer. Er leek nooit een einde aan te komen. Hij moest ergens een grens trekken.

“Het spijt me, miss,” zei hij. “Maar ik ben niet uw redder.”

Merk draaide zich weer om en begon te lopen, deze keer vastberaden om niet meer te stoppen, om haar gesnik te overstemmen met het geluid van zijn eigen voetstappen.

Maar hoe hard hij ook door de bladeren ging met zijn laarzen, hij bleef haar gehuil horen. Het was alsof ze hem terugriep. Hij draaide zich om en zag haar wegrennen, terug het bos in. Hij wilde dat hij zich opgelucht voelde. Maar hij werd achtervolgt door een gehuil dat hij niet wilde horen.

Hij vloekte en wenste dat hij haar nooit had ontmoet. Waarom? vroeg hij zich af. Waarom hij? Het bleef aan hem knagen, het liet hem niet met rust, en hij haatte het gevoel. Was dit hoe het was, vroeg hij zich af, om een geweten te hebben?

HOOFDSTUK TWINTIG

Kyra’s hart bonsde terwijl ze met haar vader, haar broers, Anvin en alle krijgers door de straten van Volis liep, richting de poort van het fort. Er hing een plechtige stilte in de lucht, de hemel zwaar, en het was weer zachtjes begonnen met sneeuwen. Er klonken hoorns, en haar vader leidde zijn mannen met een stoïcijnse uitdrukking op zijn gezicht. Kyra was verrast door hoe kalm hij leek, alsof hij dit al duizend keer had gedaan.

Kyra keek voor zich, en door de ijzeren spijlen van het valhek ving ze een glimp op van de Heer Gouverneur en zijn mannen, gekleed in hun dieprode wapenrusting, en de gele en blauwe Pandesiaanse banners, klapperend in de wind. Ze galoppeerden op hun enorme zwarte paarden door de sneeuw, voorzien van de beste wapens, op de poorten van Volis af. Zelfs vanaf hier was het geroffel van de paardenhoeven duidelijk hoorbaar, en Kyra voelde de grond onder haar voeten trillen.

Kyra’s hart bonsde. Ze had haar nieuwe staf vast, droeg haar nieuwe boog over haar schouder, en ze droeg haar nieuwe bracers—en ze voelde zich herboren. Eindelijk voelde ze zich een echte krijger, met echte wapens. Ze was er dolblij mee.

Wat haar ook blij maakte, was het feit dat haar mensen zich verenigden, onbevreesd, en zich bij hen voegden om de vijand te ontmoeten. Ze zag hoe de dorpelingen hoopvol naar haar vader en zijn mannen keken, en ze voelde zich vereerd dat ze met hen meeliep. Ze leken oneindig veel vertrouwen in haar vader te hebben, en ze vermoedde dat de dorpelingen met een andere leider lang niet zou kalm zouden zijn geweest.

De mannen van de Heer kwamen steeds dichterbij. Er klonk wederom een hoorn, en Kyra’s hart ging hevig tekeer.

“Wat er ook gebeurd,” fluisterde Anvin, die naast haar ging lopen, “hoe dicht bij ze ook komen, doe niets zonder een bevel van je vader. Hij is nu onze commandant. Ik spreek je nu niet aan als zijn dochter, maar als één van zijn mannen. Eén van ons.”

Ze knikte terug.

“Ik wil niet de oorzaak zijn van de dood van ons volk,” zei ze.

“Maak je geen zorgen,” zei Arthfael, die aan haar andere kant kwam lopen. “Deze dag is al heel lang uitgesteld. Jij bent deze oorlog niet begonnen—maar zij. Op het moment dat ze de Zuidelijke Poort doorbraken en Escalon binnenvielen.”

Kyra, die gerustgesteld was, verstevigde haar greep op haar staf, klaar voor wat er komen ging. Misschien zou de Heer Gouverneur redelijk zijn. Misschien konden ze een wapenstilstand onderhandelen?

Kyra en de anderen hielden halt voor het valhek, en keken naar haar vader.

Hij stond daar, uitdrukkingsloos, zijn gezicht hard. Hij wendde zich tot zijn mannen.

“We zullen ons niet als lafaards achter ijzeren hekken verschuilen uit angst voor onze vijanden,” bulderde hij, “maar ze begroeten, als mannen, voorbij het hek. Omhoog met het hek!” beval hij.

De soldaten trokken kreunend van inspanning het dikke ijzeren valhek omhoog. Het stopte met een bang, en Kyra en de anderen liepen verder, over de houten brug heen, hun laarzen echoënd. Aan de andere kant van de slotgracht hielden ze weer halt.

Het geroffel van de paardenhoeven vulde de lucht terwijl de mannen van de Heer enkele meters voor hen tot stilstand kwamen. Kyra stond een paar meter achter haar vader, omgeven door de anderen, en ze baande zich een weg naar de frontlinie. Ze wilde aan zijn zijde staan—en de mannen van de Heer recht in hun ogen kijken.

Kyra zag de Heer Gouverneur, een kalende, grijzende man van middelbare leeftijd, met een grote bierbuik. Hij zat met een zelfvoldaan gezicht op zijn paard, en staarde naar hen alsof hij te goed voor hen was. Achter hem zaten honderd mannen te paard, allemaal voorzien van serieuze uitdrukkingen en serieuze wapens. Deze mannen, zag ze, waren voorbereid op oorlog.

Kyra was zo trots om haar vader daar zo onbevreesd voor al zijn mannen te zien staan. Hij droeg het gezicht van een commandant in de oorlog, een gezicht dat ze nog nooit eerder bij hem had gezien. Het was niet het gezicht van de vader die ze kende, maar het gezicht dat hij voor zijn mannen bewaarde.

Een lange, gespannen stilte vulde de lucht. Alleen het huilen van de wind was hoorbaar. De Heer Gouverneur nam zijn tijd. Hij bekeek hen, duidelijk in een poging hen te intimideren, om haar mensen te dwingen op te kijken en te zien hoe geweldig hun paarden en wapens en wapenrustingen waren. De stilte hield zo lang aan dat Kyra zich begon af te vragen of hij ooit nog doorbroken zou worden. Toen begon ze te beseffen dat haar vaders stilte, zijn koude, stille begroeting, op zichzelf ook al een manier van verzet was. Ze vond het geweldig. Hij was niet iemand die zich zomaar liet intimideren.

Leo gromde zachtjes naar hen.

Eindelijk schraapte de Heer Gouverneur zijn keel, en hij staarde haar vader aan.

“Vijf van mijn mannen zijn dood,” verkondigde hij met een nasale stem. Hij bleef op zijn paard zitten, en weigerde om af te stijgen. “Je dochter heeft de heilige Pandesiaanse wet gebroken. Je bent bekend met de consequenties: het aanraken van een man van de Heer betekent de doodstraf.”

Hij zweeg, en haar vader antwoordde niet. Terwijl het steeds harder begon te sneeuwen, was het enige hoorbare geluid het klapperen van de banners in de wind. De mannen staarden elkaar aan in een gespannen stilte.

De Heer Gouverneur vervolgde:

“Omdat ik een genadige Heer ben,” zei hij, “zal ik je dochter niet executeren. Ik zal ook jou en je mannen en je mensen niet doden, waar ik het recht toe heb. Sterker nog, ik ben bereid om al deze nare zaken achter ons te laten.”

De Gouverneur nam zijn tijd en bekeek langzaam alle gezichten, tot hij Kyra zag. Ze voelde een rilling over haar rug lopen terwijl zijn gierige, lelijke ogen op haar bleven rusten.

“In ruil daarvoor zal ik je dochter nemen, zoals mijn recht is. Ze is ongehuwd en oud genoeg, en zoals je weet, staat de Pandesiaanse wet mij dit toe. Je dochter is nu ons eigendom.”

Hij keek haar vader dreigend aan.

“Je hebt geluk dat ik geen wredere straf opleg,” concludeerde hij.

De Heer Gouverneur draaide zich om en knikte naar zijn mannen. Twee van zijn soldaten, fel-uitziende mannen, stegen af en liepen de brug over. Hun laarzen echoden op het holle hout.

Kyra’s hart ging hevig tekeer terwijl ze hen op zich af zag komen; ze wilde in actie komen, haar pijlen afvuren, haar staf tevoorschijn halen. Maar ze herinnerde zich Anvins woorden over het afwachten van haar vaders bevel, over hoe gedisciplineerde soldaten zouden moeten handelen, en hoe moeilijk het ook was, ze dwong zichzelf te wachten.

Terwijl ze dichterbij kwamen, vroeg Kyra zich af wat haar vader zou doen. Zou hij haar mee laten nemen door deze mannen? Zou hij voor haar vechten? Of ze nu zouden winnen of verliezen, of ze haar nu zouden meenemen of niet, het maakte haar niet uit—wat belangrijker was voor haar was dat haar vader genoeg om haar gaf om zich te verzetten.

Maar terwijl ze naderden, reageerde haar vader niet. Kyra’s hart bonsde in haar keel. Ze voelde een golf van teleurstelling en besefte dat hij haar zou laten gaan. Ze wilde huilen.

Leo, die voor haar stond, gromde kwaadaardig, en de haren op zijn rug stonden recht overeind; maar de soldaten lieten zich niet afschrikken. Ze wist dat als ze hem het bevel zou geven, hij hen zou aanvallen; maar ze wilde niet dat hij gewond zou raken door die wapens, en ze wilde niet haar vaders bevel tarten en een oorlog ontketenen.

De mannen waren nog maar enkele meters van haar verwijderd toen ineens, op het laatste moment, haar vader naar zijn mannen knikte. Kyra zag tot haar grote blijdschap hoe zes van hen naar voren stapten, hun hellebaarden lieten zakken en de soldaten de weg versperden.

De soldaten hielden abrupt halt, en hun wapenrustingen kletterden tegen de metalen hellebaarden. Ze keken haar vader verrast aan. Dit hadden ze duidelijk niet verwacht.

“Dat is wel ver genoeg,” zei hij. Zijn stem klonk sterk, duister. Het was de stem van een autoritair persoon—niet die van een horige.

Op dat moment hield Kyra meer van hem dan ooit.

Hij staarde de Heer Gouverneur aan.

“We zijn allemaal vrije mensen hier,” zei hij, “mannen en vrouwen, jong en oud. De keus is aan haar. Kyra,” zei hij, terwijl hij zich tot haar wendde, “wil je met deze mannen mee?”

Ze staarde hem aan en wist een glimlach te onderdrukken.

“Nee,” antwoordde ze stellig.

Hij draaide zich weer om naar de Heer Gouverneur.

“Daar heb je het,” zei hij. “Het is haar keus om te maken. Niet die van jou, en niet die van mij. Als je wat landgoed of goud van me wil als compensatie voor je verlies,” zei hij tegen de Gouverneur, “dan mag je dat hebben. Maar je krijgt mijn dochter—of die van een ander—niet, ongeacht wat de Pandesiaanse wet zegt.”

De Heer Gouverneur keek razend op hem neer, geschokt. Hij was het niet gewend dat er zo tegen hem werd gesproken. Hij zag eruit alsof hij niet wist wat hij moest doen. Dit was duidelijk niet het ontvangst dat hij had verwacht.

“Je hebt het lef om mijn mannen tegen te houden?” vroeg hij. “Om mijn aanbod te weigeren?”

“Het is helemaal geen aanbod,” antwoordde Duncan.

“Denk er goed over na, horige,” waarschuwde hij. “Ik die geen tweede aanbod. Als je weigert, dan staat je de doodstraf te wachten—jou en je mensen. Je zult ongetwijfeld weten dat ik niet alleen ben—ik spreek namens het Pandesiaanse leger. Dacht je soms dat je Pandesia alleen aankan—wanneer je eigen Koning je koninkrijk heeft overgegeven? Wanneer de kansen tegen je gekeerd zijn?”

Haar vader haalde zijn schouders op.

“Ik vecht niet voor kansen,” antwoordde hij. “Ik vecht voor goede doelen. Het scheelt me niets hoeveel mannen je hebt. Wat ik belangrijk vind is onze vrijheid. Je zal wellicht winnen—maar je zult nooit onze spirit af kunnen nemen.”

Het gezicht van de Gouverneur werd hard.

“Onthoud de keus die je vandaag maakt,” zei hij, “wanneer al je vrouwen en kinderen schreeuwend worden meegenomen.”

De Heer Gouverneur draaide zich om, dreef zijn paard aan, en reed weg, gevolgd door enkele soldaten, terug naar de weg waar hij vandaan kwam.

Zijn soldaten bleven achter, en hun commandant hief zijn banner hoog.

“VOORWAARTS!”

De mannen van de Heer stegen af, stelden zich op en marcheerden perfect gedisciplineerd de brug over, recht op hen af.

Kyra draaide zich met een bonzend hart om naar haar vader, evenals de anderen, wachtend op zijn bevel—en plotseling hief hij een vuist, en met een luide strijdkreet, liet hij hem zakken.

 

Ineens was de lucht zwart van de pijlen. Kyra keek over haar schouder en zag haar vaders boogschutters vuren vanaf de kantelen. De pijlen suisden langs haar oor en ze keek toe terwijl de mannen van de Heer links en rechts werden geraakt.

Geschreeuw vulde de lucht terwijl mannen om haar heen stierven. Het was de eerste keer dat ze zoveel mannen van dichtbij had zien sterven, en het verbijsterde haar.

Haar vader trok twee korte zwaarden uit zijn riem, deed een stap naar voren, en stak de twee soldaten die zijn dochter hadden willen grijpen neer. Ze vielen dood voor zijn voeten.

Op hetzelfde moment hieven Anvin, Vidar en Arthfael hun speren en wierpen ze. Elk van hen schakelde een soldaat op de brug uit. Ook Brandon en Braxton wierpen speren. Eén schampte de arm van een soldaat, de ander een been. Ze hadden in elk geval twee soldaten verwond.

Meer mannen vielen aan en Kyra, geïnspireerd, tilde voor het eerst haar nieuwe boog op, legde er een pijl in, en vuurde. Ze mikte op de commandant, die te paard de aanval leidde, en keek tevreden toe hoe haar pijl door de lucht zeilde en zich in zijn borst boorde. Het was haar eerste schot met de nieuwe boog, en de eerste keer dat ze een man had gedood in een formele strijd—en terwijl hun commandant tegen de grond ging, besefte ze wat ze zojuist had gedaan.

Op hetzelfde moment vuurde een tiental van de mannen van de Heer terug, en Kyra keek vol afschuw toe hoe de pijlen vanaf de andere kant terugkwamen—en een aantal van haar vaders mannen het uitschreeuwen en gewond tegen de grond gingen.

“VOOR ESCALON!” riep haar vader.

Hij trok zijn zwaard en leidde een aanval over de brug, recht het heetst van de strijd in. Zijn soldaten volgden hem op de voet, en Kyra, die haar staf tevoorschijn haalde, voegde zich bij hen, opgewonden om nu echt ten strijde te trekken. Ze wilde ook aan haar vaders zijde blijven.

Terwijl ze aanvielen, spanden de mannen van de Heer opnieuw hun bogen, en ze vuurden weer—en er kwam muur van pijlen op hen af.

Maar tot Kyra’s verassing tilden haar vaders mannen hun grote schilden omhoog, en ze creëerden een muur terwijl ze allemaal tegelijk hurkten, perfect gedisciplineerd. Ze hurkte achter één van hen, en hoorde het geluid van de dodelijke pijlen die onschadelijk werden gemaakt.

Ze sprongen overeind en vielen weer aan, en ze begon haar vaders strategie door te krijgen—dicht genoeg bij de mannen van de Heer komen om hun pijlen nutteloos te maken. Spoedig bereikten ze de muur van soldaten, en het gekletter van metaal vulde de lucht terwijl zwaarden tegen zwaarden gingen, hellebaarden tegen schilden, en speren tegen wapenrustingen. Het was doodeng en opwindend tegelijk.

Opeengepakt op de brug, zonder een kant op te kunnen, vochten man-tegen-man, kreunend, slaand en blokkerend. Het geluid van metaal was oorverdovend. Leo sprong naar voren en liet zijn tanden in de voet van een man zinken, terwijl één van haar vaders mannen, naast haar, het uitschreeuwde. Toen ze keek zag ze dat hij was neergestoken door een zwaard; het bloed droop uit zijn mond.

Kyra zag Anvin een man een kopstoot geven en vervolgens zijn zwaard in zijn maag drijven. Ze zag haar vader zijn schild als wapen gebruiken; hij beukte zo hard tegen twee mannen aan dat hij ze van de brug af gooide, de slotgracht in. Ze had haar vader nog nooit eerder in actie gezien, en het was een schitterend gezicht. Wat nog indrukwekkender was, was de manier waarop zijn mannen om hem heen vochten, en het was duidelijk dat ze al jaren aan elkaars zijde hadden

gevochten. Ze benijdde hun kameraadschap.

Haar vaders mannen vochten zo goed dat ze de mannen van de Heer compleet verrasten. Zij hadden duidelijk geen georganiseerd verzet verwacht. De mannen van de Heer vochten voor hun Gouverneur, die hen reeds had verlaten—terwijl haar vaders mannen vochten voor hun thuis, hun families en hun levens. Hun passie, en wat er voor hen op het spel stond, gaf hen momentum.

Met weinig ruimte om te manoeuvreren zag Kyra een soldaat met opgeheven zwaard op haar afkomen. Ze greep onmiddellijk haar staf met beide handen vast, draaide hem opzij, en tilde hem omhoog, als een schild. De man kwam met een lang zwaard op haar af, en ze bad dat Brots Alkan staal zou houden.

Het zwaard kletterde van de staf af zoals het bij een schild gedaan zou hebben, en tot haar opluchting brak haar staf niet.

Kyra draaide haar staf rond en sloeg de soldaat tegen de zijkant van zijn hoofd. Hij struikelde naar achteren en ze schopte hem, waardoor hij schreeuwend de slotgracht in viel.

Een andere soldaat viel haar van opzij aan met een strijdvlegel, en ze besefte dat ze niet op tijd kon reageren. Maar Leo rende naar voren, besprong hem en werkte hem tegen de grond.

Er kwam een andere soldaat op haar af met een bijl; ze had nauwelijks tijd om te reageren terwijl ze ronddraaide en haar staf gebruikte om de aanval te blokkeren. Ze hield haar staf verticaal en kon de bijl nauwelijks van zich afhouden; de man was sterker dan zij. Ze besefte dat het zinloos was om te proberen deze mannen te overmeesteren; ze moest op haar kracht vechten, niet die van hun.

Terwijl het mes van de bijl steeds dichterbij kwam en Kyra het bijna niet meer hield, herinnerde ze zich Brots contraptie. Ze draaide de staf en hij spleet in tweeën. Ze stapte naar achteren terwijl de bijl langs haar zoefde en haar op een haar na miste. De soldaat had dit duidelijk niet verwacht, en in dezelfde beweging hief Kyra de twee helften van de staf, en zette de messen in de borst van de soldaat.

Ze hoorde een geschreeuw van achter zich, en toen Kyra zich omdraaide zag ze een menigte van dorpelingen—boeren, metselaars, hoefsmeden, wapensmeden, slagers—met wapens—sikkels, bijlen, alles—naar de brug toe rennen. Binnen enkele momenten hadden ze zich bij haar vaders mannen gevoegd, klaar om te vechten.

Kyra zag Thomak de slager een hakmes gebruiken om de arm van een man af te hakken, terwijl Brine de metselaar een soldaat met een hamer tegen zijn borst sloeg. De dorpelingen brachten een frisse golf van energie naar de strijd, en hoe onhandig ze ook waren, ze wisten de mannen van de Heer wel te overrompelen. Ze vochten vol passie, en al die jaren van opgekropte woede kwam er nu uit. Ze hadden nu eindelijk een kans om voor zichzelf op te komen—een kans om wraak te nemen.

Ze hakten zich met brute kracht een weg door de mannen van de Heer heen, en links en rechts gingen mannen—en hun paarden—tegen de grond. Maar na een paar minuten van intens vechten begonnen de amateur krijgers het onderspit te delven, en de lucht vulde zich met hun geschreeuw terwijl de beter bewapende en beter getrainde soldaten de overhand kregen. De mannen van de Heer dreven hen terug.

De brug werd steeds voller terwijl er steeds meer versterkingen van de Heer kwamen aanzetten. Haar vaders mannen, glibberend in de sneeuw, begonnen moe te worden, en er vielen er steeds meer. Het tij begon zich tegen hen te keren, en Kyra wist dat ze snel iets moest doen.

Kyra keek om zich heen en kreeg een idee: ze sprong op de stenen reling aan de rand van de brug, waar ze gunstige positie had, een meter boven de anderen uit. Ze was kwetsbaar zo, maar het kon haar niet schelen. Zij was de enige die behendig genoeg was om erop te springen, en ze trok haar boog, mikte, en vuurde.

Dankzij haar superieure hoek slaagde Kyra er in om de ene na de andere soldaat uit te schakelen. Ze mikte op één van de mannen van de Heer, die een bijl op de rug van haar nietsvermoedende vader af bracht, en raakte hem in zijn nek vlak voordat hij haar vader kon doden. Toen vuurde ze naar een soldaat die een strijdvlegel rond zwaaide, en raakte hem in zijn ribben vlak voordat hij Anvins hoofd kon raken.

Ze vuurde pijl na pijl af, en Kyra wist een dozijn mannen uit te schakelen—tot ze eindelijk werd gesnapt. Ze voelde een pijl langs haar gezicht zoeven, en ze zag boogschutters naar haar vuren. Voor ze kon reageren, snakte ze naar adem door de pijn van een pijl die haar arm schampte. Er verscheen bloed.