Een Requiem Voor Prinsen

Tekst
Loe katkendit
Märgi loetuks
Kuidas lugeda raamatut pärast ostmist
Šrift:Väiksem АаSuurem Aa

HOOFDSTUK VIJF

Weduwe Koningin Mary van het Huis van Flamberg zat in de grote zaal van het Assemblee van Aristocraten en probeerde niet te verveeld te lijken op haar troon, terwijl de zogenaamde vertegenwoordigers van haar mensen praatten en praatten.

Normaal gesproken zou het niet uitgemaakt hebben. De Weduwe had zich de kunst om onverstoorbaar en vorstelijk te lijken terwijl de grote facties ruzieden, al lang geleden eigen gemaakt. Normaal gesproken liet ze de populisten en traditionalisten zich uitsloven voor ze begon te spreken. Maar vandaag duurde dat langer dan gewoonlijk, wat betekende dat het altijd aanwezige benauwde gevoel in haar longen steeds erger werd. Als ze dit niet snel afwikkelde, zouden deze dwazen misschien het geheim ontdekken dat ze zo hard verborgen probeerde te houden.

Maar er was geen haast. De oorlog was aangebroken, wat betekende dat iedereen de kans wilde om te spreken. Wat nog erger was, ze wilden antwoorden die ze niet had.

“Ik wens slechts mijn eerbare vrienden te vragen of het feit dat er vijanden op onze kust zijn geland een indicatie is van een breder regeringsbeleid van het negeren van de militaire capaciteiten van ons land,” vroeg Heer Hawes van Briarmash.

“De eerbare heer is zich goed bewust van de redenen dat dit Assemblee terughoudend is als het aankomt op een gecentraliseerd leger,” antwoordde Heer Branston van Hoger Vereford.

Ze babbelden verder en haalden oude politieke onenigheden naar boven terwijl de meer letterlijke conflicten dichterbij kwamen.

“Als ik u op de situatie mag wijzen, zodat dit Assemblee mij niet kan beschuldigen van het negeren van mijn plicht,” zei Generaal Heer Guise Burborough. “De troepen van het Nieuwe Leger zijn op onze zuidoostelijke kust gearriveerd en hebben de verdedigingswerken die we daar hebben geplaatst omzeild. Ze naderen op een hoog tempo en overweldigen de verdedigingstroepen die proberen hen tegen te houden. Ze branden dorpen af. Er zijn nu al talloze vluchtelingen die lijken te denken dat wij hen huisvesting moeten verstrekken.”

Het was vermakelijk, dacht de Weduwe, dat de man het feit dat mensen voor hun levens vluchtten, kon laten klinken als ongewenste familieleden die te lang wilden blijven.

“Hoe zit het met de voorbereidingen rondom Ashton?” wilde Graham, Markies van de Shale, weten. “Ik neem aan dat ze deze kant op komen? Kunnen we de muren beveiligen?”

Dat was het antwoord van een man die niets afwist van kanonvuur, dacht de Weduwe. Ze zou hardop gelachen hebben als ze zich niet zo benauwd had gevoeld. Zoals het was kon ze alleen maar haar passieve gezichtsuitdrukking behouden.

“Ze komen hierheen,” antwoordde de generaal. “Voor de maand voorbij is, moeten we ons hebben voorbereid op een belegering. Men is al bezig met de constructie van grondwerken.”

“Overwegen we om de mensen op het pad van het leger te evacueren?” vroeg Heer Neresford. “Moeten we de mensen in Ashton adviseren om naar het noorden te vluchten? Moet tenminste onze koningin overwegen om zich naar haar landgoederen terug te trekken?”

Het was apart; de Weduwe had nooit gedacht dat hij het soort persoon was dat zich om haar welzijn bekommerde. Hij was altijd een van de eersten die tegen haar voorstellen stemde.

Ze besloot dat het tijd was om te spreken, nu ze dat nog kon. Ze ging staan, en het werd stil in de zaal. Hoewel de adel voor hun Assemblee had gevochten, luisterden ze nog altijd naar haar.

“Het bevelen van een evacuatie zou paniek veroorzaken,” zei ze. “Er zal geplunderd worden, en sterke mannen die anders hun woningen zouden verdedigen, zullen vluchten. Ik blijf ook hier. Dit is mijn thuis, en ik zal niet vluchten vanwege een bende vijanden.”

“Het is allesbehalve een bende, Uwe Majesteit,” merkte Heer Neresford op. Alsof de adviseurs van de Weduwe haar niet op de hoogte hadden gesteld van de omvang van de oprukkende strijdmacht. Misschien ging hij er gewoon vanuit dat zij, als vrouw zijnde, niet genoeg van oorlog afwist om het te begrijpen. “Hoewel ik er zeker van ben dat het Assemblee graag wil horen over uw plannen om hen te verslaan.”

De Weduwe staarde hem onbewogen aan, hoewel het lastig was nu haar longen voelden alsof ze elk moment in een hoestbui kon uitbarsten.

“Zoals de eerbare heren weten,” zei ze, “heb ik er bewust voor gekozen om me niet te veel te bemoeien met de legers van het koninkrijk. Ik zou jullie niet het oncomfortabele idee willen geven dat ik nu de leiding heb.”

“Ik weet zeker dat we dat voor deze ene keer door de vingers kunnen zien,” zei de heer, alsof hij de macht had om haar te vergeven of te veroordelen. “Wat is uw oplossing, Uwe Majesteit?”

De Weduwe haalde haar schouders op. “Ik wilde graag beginnen met een huwelijk.”

Ze stond daar, wachtend tot de furore weer zou afzwakken en de verschillende facties binnen het Assemblee niet meer tegen elkaar schreeuwden. De royalisten juichten, de antimonarchisten klaagden over de verspilling van geld. De militaire leden waren in de veronderstelling dat ze hen negeerde, terwijl degenen uit de uithoeken van het koninkrijk wilden weten wat het allemaal voor hun mensen betekende. De Weduwe zei niets tot ze zeker wist dat ze hun aandacht had.

“Luister nu naar jezelf. Jullie kwebbelen als bange kinderen,” zei ze. “Hebben jullie docenten en gouvernantes jullie dan niets geleerd over de geschiedenis van onze natie? Hoe vaak hebben buitenlandse vijanden wel niet getracht om ons land te claimen, jaloers op de schoonheid en rijkdom ervan? Zal ik ze even voor jullie opsommen? Zal ik jullie vertellen over het falen van de Havvers Oorlogsvloot, de Invasie van de Zeven Prinsen? Zelfs gedurende onze burgeroorlogen werden de vijanden die kwamen altijd weer teruggedreven. Het is duizend jaar geleden sinds iemand dit land heeft weten te veroveren, en toch raken jullie in paniek omdat een paar man zich door onze eerste verdedigingslinie heen hebben weten te werken.”

Ze keek rond en zette hen te schande als kinderen.

“Ik kan onze mensen niet veel geven. Ik kan geen leiding geven zonder jullie steun, en terecht.” Ze wilde niet dat ze nu over haar macht zouden gaan kibbelen. “Maar ik kan hen wel hoop geven. Daarom wil ik vandaag, in dit Assemblee, een evenement aankondigen dat hoop voor de toekomst biedt. Ik wens het naderend huwelijk aan te kondigen van mijn zoon Sebastian met Vrouwe d’Angelica, Markiezin van Sowerd. Wil iemand daar bezwaar tegen maken?”

Dat bleek niet het geval, hoewel ze het vermoeden had dat dat voornamelijk kwam doordat ze compleet verbijsterd waren door de aankondiging. Het kon de Weduwe niet schelen. Ze liep de ruimte uit, omdat haar eigen voorbereidingen belangrijker waren dan de zaken die ze in haar afwezigheid zouden bespreken.

Er was nog steeds zoveel te doen. Ze moest ervoor zorgen dat er met de dochters van de Danses werd afgerekend, ze moest voorbereidingen treffen voor de bruiloft—

Ze werd door de hoestbui overvallen, ondanks het feit dat ze het tijdens haar toespraak al had voelen aankomen. Toen ze bloed op haar zakdoek zat, wist de Weduwe dat ze vandaag teveel van zichzelf had gevergd. Dat, en daarbij gingen de dingen sneller dan ze wilde.

Ze moest de zaken hier afhandelen. Ze zou het koninkrijk voor haar zoons verzekeren, en het tegen alle dreigingen beschermen, van binnen en buiten. Ze zou ervoor zorgen dat haar bloedlijn zich voorzette. Ze zou ervoor zorgen dat al het gevaar geëlimineerd werd.

Maar eerst was er iemand die ze moest zien.

***

“Sebastian, het spijt me zo,” zei Angelica, en ze onderbrak zichzelf met een frons. Dat was niet goed. Te gretig, te opgewekt. Ze moest het nog een keer proberen. “Sebastian, het spijt me zo.”

Beter, maar nog steeds niet helemaal zoals het moest zijn. Ze bleef oefenen terwijl ze door de gangen van het paleis liep, wetend dat het perfect moest zijn als de tijd kwam om het daadwerkelijk tegen hem te zeggen. Ze moest zorgen dat Sebastian begreep dat ze zijn pijn voelde, want dat medeleven was de eerste stap naar het veroveren van zijn hart.

Het zou makkelijker geweest zijn als ze iets anders dan vreugde had gevoeld bij de gedachte dat Sophia er niet meer was. Alleen al de herinnering aan het mes dat haar lichaam in gleed toverde een glimlach op haar gezicht die ze niet aan Sebastian mocht laten zien als hij terug was.

Dat zou niet lang meer duren. Angelica was eerder thuisgekomen door heel hard te rijden, maar ze twijfelde er niet aan dat Rupert, Sebastian en de anderen spoedig terug zouden keren. Ze moest klaar zijn als het moment daar was, want het had geen zin om met Sophia af te rekenen als zij de leegte die ze achterliet niet kon opvullen.

Op dit moment was Sebastian echter niet degene waar ze zich druk om moest maken. Ze stond voor de vertrekken van de Weduwe en haalde diep adem terwijl de wachters haar gadesloegen. Toen ze zwijgend de deuren openden, toverde Angelica haar meest opgewekte glimlach op haar gezicht en liep naar binnen.

“Vergeet niet dat je hebt gedaan wat ze wilde,” zei Angelica tegen zichzelf.

De Weduwe wachtte op haar, gezeten op een comfortabele stoel. Ze dronk een of andere kruidenthee. Deze keer herinnerde Angelica zich om diep te buigen, en het leek erop dat Sebastians moeder niet in de stemming was voor spelletjes.

“Sta op, alsjeblieft, Angelica,” zei ze op een verrassend milde toon.

Toch was het logisch dat ze tevreden leek. Angelica had alles gedaan dat haar gevraagd was.

“Ga daar zitten,” zei de oudere vrouw, gebarend naar een plek naast haar. Het was beter dan voor haar te moeten knielen, hoewel het feit dat ze zo gecommandeerd werd nog steeds voelde als een grindkorrel tegen Angelica’s ziel. “Nu, vertel me over je reis naar Monthys.”

 

“Het is gedaan,” zei Angelica. “Sophia is dood.”

“Weet je dat zeker?” vroeg de Weduwe. “Heb je haar lichaam gecontroleerd?”

Angelica fronste bij de vragende toon in haar stem. Was er dan niets goed genoeg voor deze oude vrouw?

“Ik moest zien te ontsnappen voor ik dat kon doen, maar ik heb haar neergestoken meteen stiletto dat doordrenkt was met het meest venijnige vergif dat ik had,” zei ze. “Niemand had het kunnen overleven.”

“Nou,” zei de Weduwe, “ik hoop dat je gelijk hebt. Mijn spionnen zeggen dat haar zusje is verschenen?”

Angelica voelde haar ogen groot worden. Ze wist dat Rupert nog niet terug was, dus hoe kon de Weduwe al zo snel zo veel gehoord hebben? Misschien had hij een vogel vooruitgestuurd.

“Dat klopt,” zei ze. “Ze is weggevaren met het lijk van haar zus, op een boot die richting Ishjemme ging.”

“Naar Lars Skyddar, ongetwijfeld,” mompelde de Weduwe. Dat was ook een kleine schok voor Angelica. Hoe konden arme meisjes als Sophia en haar zusje nu iemand als de machthebber van Ishjemme kennen?

“Ik heb gedaan wat u wilde,” zei Angelica. Zelfs voor haar klonk dat defensief.

“Verwacht je nu lof?” vroeg de Weduwe. “Een beloning misschien? Een of andere onbeduidende titel om aan je collectie toe te voegen?”

Angelica hield er niet van als er op die manier tegen haar gepraat werd. Ze had alles gedaan wat de Weduwe van haar gevraagd had. Sophia was dood, en Sebastian zou spoedig thuis zijn, klaar om haar te accepteren.

“Ik heb je huwelijk zojuist aan het Assemblee van Aristocraten aangekondigd,” zei de Weduwe. “Ik denk dat het trouwen met mijn zoon wel volstaat als beloning.”

“Zeker weten,” zei Angelica. “Maar zal Sebastian me deze keer accepteren?”

De Weduwe strekte haar arm uit, en Angelica moest zichzelf bedwingen om niet ineen te duiken toen de oude vrouw over haar wang streek.

“Ik weet zeker dat ik heb gezegd dat dat jouw taak was. Leid hem af. Verleid hem. Ga voor hem op je knieën en smeek, als het moet. Mijn rapporten zeggen dat hij ziek van verdriet is als hij thuiskomt. Jouw taak is om ervoor te zorgen dat hij dat allemaal vergeet. Niet mijn taak, maar die van jou. Doe wat je moet doen, Angelica.” De Weduwe haalde haar schouders op. “Vertrek nu. Ik heb dingen te doen. Ik moet er bijvoorbeeld zeker van zijn dat je Sophia echt hebt vermoord.”

Het ontslag was abrupt genoeg om onbeschoft te zijn. Bij een ander zou het genoeg zijn geweest om vergelding te rechtvaardigen. Bij de Weduwe was er echter niets dat Angelica kon doen, en dat maakte het alleen maar erger.

Toch zou ze doen wat de oude vrouw van haar vroeg. Ze zou Sebastian de hare maken. Ze zou spoedig bij de koninklijke familie horen, en die verheffing zou meer dan genoeg zijn.

Maar de onzekerheid van de Weduwe over Sophia knaagde aan haar. Angelica had haar vermoord; ze wist het zeker, maar…

Maar het kon geen kwaad om te kijken wat ze kon achterhalen over de gebeurtenissen in Ishjemme, gewoon om het zeker te weten.

Ze had daar tenslotte nog een vriend.

HOOFDSTUK ZES

Sophia kon het ritmische deinen van het schip onder zich voelen, maar het voelde ver weg, ergens op het randje van haar bewustzijn. Tenzij ze zich concentreerde, kon ze zich niet herinneren dat ze ooit op een schip was geweest. Ze kon het zeker niet vinden, hoewel het de laatste plek was die ze zich kon herinneren.

Ze leek op een schimmige plek te zijn, gevuld met een mist die wervelde en kringelde. Gebroken licht filterde erdoorheen, zodat het meer leek op de geest van een zon dan op wat het echt was. In de mist had Sophia geen idee waar ze was, of welke kant ze op moest.

Toen hoorde ze het geschreeuw van een kind dat door de mist heen leek te snijden.

Haar instinct vertelde haar dat het haar kind was, en dat ze het moest zien te vinden. Zonder te aarzelen begon Sophia door de mist te rennen.

“Ik kom eraan,” verzekerde ze haar kind. “Ik zal je vinden.”

Het kind bleef huilen, maar het geluid werd nu door de mist vervormd waardoor het leek of het van alle kanten tegelijk kwam. Sophia koos een richting, maar het leek of elke richting die ze koos de verkeerde was. Ze kwam niet dichterbij.

De mist glinsterde, en er leken zich scenes om haar heen te vormen, als toneelstukken op een podium. Sophia zag zichzelf schreeuwen tijdens de bevalling. Haar zusje hield haar hand vast terwijl ze een leven op de wereld zette. Ze zag hoe ze dat kind in haar armen hield. Ze zag zichzelf dood, met een arts die naast haar stond.

“Ze was niet sterk genoeg na de aanval,” zei hij tegen Kate.

Dat kon niet kloppen. Het kon niet waar zijn als de andere scenes waar waren. Het kon gebeuren.

“Misschien is het allemaal niet echt. Misschien is het alleen je verbeelding. Of misschien zijn het mogelijkheden, en staat er nog niets vast.”

Sophia herkende Angelica’s stem onmiddellijk. Ze draaide zich met een ruk om en zag haar daar staan, een bloederig mes in haar hand.

“Je bent niet hier,” zei Sophia. “Dat kan niet.”

“Maar je kind kan hier wel zijn?” vroeg ze.

Ze deed een stap naar voren en stak Sophia neer. De kwelling schoot als vuur door haar heen. Sophia schreeuwde… en ze stond weer alleen in de mist.

Ze hoorde een kind huilen, ergens in de verte. Ze rende erheen, omdat ze instinctief wist dat het haar kind was, haar dochter. Ze rende in een poging het in te halen, ondanks het feit dat ze het gevoel had dit al eerder gedaan te hebben….

Ze zag scenes uit het leven van een meisje om zich heen. Een peuter die aan het spelen was, gelukkig en veilig. Kate lachte met haar mee omdat ze een goede verstopplek onder de trap hadden gevonden, en Sophia hen niet kon vinden. Een peuter die net op tijd uit een kasteel was gered, Kate die tegen een tiental mannen vocht en de speer in haar zij negeerde zodat Sophia met haar kon vluchten. Hetzelfde kind in een lege kamer, zonder ouder.

“Wat is dit?” wilde Sophia weten.

“Alleen jij zou willen weten wat iets als dit betekent,” zei Angelica, die weer uit de mist verscheen. “Je kunt niet gewoon dromen, het moet altijd gevuld zijn met wonderen en voortekens.”

Ze deed een stap naar voren, en Sophia hief een hand om haar tegen te houden. Maar dat betekende alleen dat het mes haar onder haar oksel raakte, in plaats van in haar borst.

Ze stond in de mist, omgeven voor het geschreeuw van een kind…

“Nee,” zei Sophia terwijl ze met haar hoofd schudde. “Ik blijf geen rondjes lopen. Het is niet echt.”

“Het is echt genoeg om hier te zijn,” galmde Angelica’s stem door de mist. “Hoe voelt dat nu, om dood te zijn?”

“Ik ben niet dood,” zei Sophia. “Dat kan niet.”

Angelica’s lach galmde door de mist zoals het gehuil van haar kind dat had gedaan. “Je kunt niet dood zijn? Ben je zo speciaal, Sophia? Heeft de wereld je zo hard nodig? Ik zal je even herinneren aan wat er gebeurd is.”

Ze verscheen uit de mist, en toen stonden ze ineens in de kajuit van het schip. Angelica liep naar voren, haat op haar gezicht toen ze het mes weer door Sophia heen boorde. Sophia snakte naar adem en viel in de duisternis, terwijl ze hoorde hoe Sienne Angelica aanviel.

Toen stond ze weer in de glinsterende mist.

“Is dit dan de dood?” wilde ze weten, wetend dat Angelica luisterde. “En als dat zo is, wat doe jij dan hier?”

“Misschien ben ik ook wel doodgegaan,” zei Angelica. Ze kwam weer in het zicht. “Misschien haat ik je zo erg dat ik je ben gevolgd. Of misschien ben ik gewoon alles dat je haatte in het leven.”

“Ik haat je niet,” zei Sophia.

Ze hoorde Angelica lachen. “Niet? Je haat het niet dat ik veilig kon opgroeien terwijl jij in het Huis der Onbekenden zat? Dat iedereen aan het hof me accepteert, terwijl jij moest vluchten? Dat ik zonder problemen met Sebastian had kunnen trouwen, terwijl jij weg werd gestuurd?”

Ze deed weer een stap naar voren, maar deze keer stak ze Sophia niet neer. Ze liep langs haar heen, de mist in. De mist leek te vervormen, en Sophia wist dat zij het niet kon zijn. De echte Angelica zou het niet zo snel zat zijn geworden om haar te vermoorden.

Sophia liep achter haar aan en probeerde alles op een rijtje te krijgen.

“Ik zal je nog een aantal mogelijkheden laten zien,” zei Angelica. “Ik denk dat deze je wel zullen bevallen.”

Alleen al de manier waarop Angelica het zei vertelde Sophia hoe erg ze het zou vinden. Toch volgde ze haar de mist in, niet wetend wat ze anders kon doen. Angelica verdween al snel uit het zicht, maar Sophia liep door.

Nu stond ze midden in een kamer. Ze zag Sebastian, die probeerde zijn tranen te bedwingen. Angelica was bij hem, en ze strekte haar armen naar hem uit.

“Je hoeft je emoties niet te verbergen,” zei Angelica op een perfect meelevende toon. Ze sloeg haar armen om Sebastian heen en hield hem tegen zich aan. “Het is goed om verdriet te hebben voor de doden, maar vergeet niet dat de levenden er voor je zijn.”

Ze keek Sophia recht aan terwijl ze Sebastian vasthield, en Sophia zag de triomfantelijke blik in haar ogen. Sophia liep woedend op haar af. Ze wilde Angelica bij hem weg trekken, maar haar hand kon hen niet eens aanraken. Hij ging dwars door hen heen zonder contact te maken. Ze staarde hen aan. Ze was niets meer dan een geest.

“Nee,” zei Sophia. “Nee, dit is niet echt.”

Ze reageerden niet. Ze had er net zo goed niet kunnen zijn. Het beeld veranderde, en nu stond Sophia midden op een bruiloft die ze nooit voor zichzelf had kunnen dromen. Het was in een zaal waar het dak tot in de wolken leek te reiken, en er waren zoveel aristocraten dat zelfs dat klein leek.

Sebastian wachtte bij een altaar, vergezeld door een priesteres van de Gemaskerde Godin wiens gewaden aanduidden dat ze boven alle anderen stond. De Weduwe was er, gezeten op een gouden troon, kijkend naar haar zoon. De bruid kwam naar voren, gesluierd en gekleed in puur wit. Toen de priesteres de sluier naar achteren deed om Angelica’s gezicht te onthullen, schreeuwde Sophia…

Ze was weer in de vertrekken die ze kende uit haar herinneringen. Sebastians spullen lagen er nog precies hetzelfde als in de nachten die ze met hem had doorgebracht. Zelfs het maanlicht op de lakens was nog precies hetzelfde. Er lagen lichamen verstrikt in die lakens, en in elkaar. Sophia kon hun gelach en hun vreugde horen.

Ze zag het maanlicht op Sebastians gezicht vallen, bevangen in puur verlangen, en toen zag ze Angelica’s gezicht, waarop ze niets anders dan triomf zag.

Sophia draaide zich om en rende. Ze rende blindelings door de mist. Ze wilde niets meer zien. Ze wilde hier niet blijven. Ze moest ontsnappen, maar ze kon geen uitweg vinden. Wat nog erger was, het leek of elke richting die ze op ging haar terug leidde naar nog meer beelden, en zelfs beelden waarin haar dochter pijn had. Sophia kon met geen mogelijkheid weten welke beelden echt waren, en welke alleen gecreëerd waren om haar pijn te doen.

Ze moest een uitweg zien te vinden, maar ze kon niet genoeg zien. Sophia stond daar en voelde paniek in zich opwellen. Op de een of andere manier wist ze dat Angelica haar weer zou volgen, dat ze haar door de mist zou stalken, klaar om haar voor de zoveelste keer neer te steken.

Toen zag Sophia het licht dat door de mist scheen. Het begon als iets dat nauwelijks zichtbaar was, en langzaam werd het iets groters, iets dat de mist wegbrandde zoals de morgenzon dat deed met de ochtenddauw. Het licht bracht warmte met zich mee, en pompte leven in de ledematen die eerder hadden aangevoeld alsof ze met lood gevuld waren.

Het stroomde over Sophia heen, en ze liet de kracht in zich komen. Het bracht beelden van velden en rivieren met zich mee, bergen en bossen. Die ene aanraking van licht leek een heel koninkrijk te bevatten. Zelfs de pijn van de wond in haar zij leek te vervagen. Instinctief legde Sophia haar hand erop, en ze voelde dat het nog vochtig was van het bloed. Ze kon de wond nu zien, maar hij sloot zich. Haar vlees groeide weer samen onder de aanraking van de energie.

Terwijl de mist optrok, zag Sophia iets in de verte. Het duurde nog een paar seconde voor de mist voldoende was opgetrokken om een wenteltrap te onthullen. De trap leidde naar een licht ver boven haar, dat onmogelijk te bereiken leek. Op de een of andere manier wist Sophia dat de enige manier om deze schijnbaar oneindige nachtmerrie te verlaten, was om dat licht te bereiken. Ze begon in de richting van de trap te lopen.

 

“Denk je dat je zomaar weg kunt?” wilde Angelica weten. Sophia draaide zich met een ruk om en kon nog net op tijd haar handen omlaag brengen toen Angelica met het mes naar haar uithaalde. Sophia duwde haar instinctief naar achteren, draaide zich om en rende naar de trap.

“Je zult hier nooit wegkomen!” riep Angelica haar na, en Sophia hoorde haar voetstappen achter zich.

Sophia rende sneller. Ze wilde niet nog eens neergestoken worden, en niet alleen omdat ze de pijn wilde vermijden. Ze wist niet wat er zou gebeuren als het hier weer veranderde, of hoe lang de opening boven haar nog zou blijven. Ze kon het zich hoe dan ook niet veroorloven om een risico te nemen, dus ze rende richting de trap. Toen ze die bereikte draaide ze zich om en trapte ze naar Angelica, die op het punt stond om haar neer te steken.

Sophia bleef niet om tegen haar te vechten maar sprintte met twee treden tegelijk de trap op. Ze hoorde Angelica volgen, maar dat deed er niet toe. Ontsnappen was het enige dat ertoe deed. Ze rende verder en verder omhoog.

Er leek geen einde aan de trap te komen. Sophia klom verder, maar ze voelde dat ze moe begon te worden. Ze nam nu geen twee treden tegelijk meer, en een blik over haar schouder liet haar zien dat de versie van Angelica in wat voor nachtmerrie dit ook was haar nog steeds achtervolgde. Ze klom achter haar aan, met een grimmig gevoel van onvermijdelijkheid.

Sophia’s instinct was om verder te klimmen, maar iets dat dieper in haar zat begon te denken dat dit stom was. Dit was niet de gewone wereld; hier golden niet dezelfde regels, of dezelfde logica.

Dit was een plek waar gedachten en magie meer waard waren dan het fysieke vermogen om door te gaan.

Die gedachte was genoeg om Sophia te doen stoppen en dieper in haarzelf te kijken. Ze reikte naar de draad van kracht die haar met een heel land leek te verbinden. Ze draaide zich om naar het beeld van Angelica. Nu begreep ze het.

“Je bent niet echt,” zei ze. “Je bent niet hier.”

Ze zond een fluistering van kracht uit, en het beeld van haar vermeende moordenares loste op. Ze concentreerde zich, en toen verdween ook de wenteltrap. Sophia stond weer op de vlakke grond. Het licht was nu niet langer hoog boven haar, maar slechts een stap op twee bij haar vandaan. Het vormde een deuropening die uit leek te komen in de kajuit van een schip. Dezelfde kajuit waar Sophia was neergestoken.

Sophia haalde diep adem, stapte door de opening, en ontwaakte.

Olete lõpetanud tasuta lõigu lugemise. Kas soovite edasi lugeda?