Tasuta

Een Troon Voor Zusters

Tekst
Märgi loetuks
Een Troon Voor Zusters
Een Troon Voor Zusters
Tasuta audioraamat
Loeb Mike Kuyt
Lisateave
Šrift:Väiksem АаSuurem Aa

HOOFDSTUK EENENTWINTIG

Kate sloeg de volgende dag bijna drie keer op haar eigen hand, zo erg afgeleid was ze. Ze bleef staren naar de plek waar haar gestolen paard liep, vrolijk kauwend op hooi en haver. De eerste keer dat het gebeurde lachte Thomas en zei hij dat ze voorzichtiger moest zijn. De tweede keer fronste hij.

Deze keer stopte hij terwijl hij bezig was met het smeden van een set hoefijzers en liet de vlammen doven tot een oranje gloed.

“Nee, niet stoppen vanwege mij,” zei Kate. “Als je stopt met het bewerken van het metaal, zal het -”

“Ik weet wat het zal doen,” zei Thomas. “Maar ik verspil liever wat werk dan dat ik jou al je knokkels laat breken.”

Dat wilde Kate ook niet, maar ze was bereid om het risico te nemen als het alternatief betekende dat ze de smid teleur moest stellen. Ze zou zijn werk niet ruïneren alleen omdat zij liep te dagdromen over fonteinen die je een grote zwaardvechter konden maken.

“Wat is er aan de hand?” zei Thomas. “Is Will je daarbuiten aan het afleiden?” Hij liep naar het raam. “Het paard? Denk je erover om ons te verlaten, Kate?”

Hij klonk teleurgesteld, en dat kon Kate wel begrijpen. Thomas had zoveel voor haar gedaan, en nu besteedde ze niet eens aandacht aan het werk dat hij voor haar had.

“Dat is het niet,” zei Kate. “Het is alleen… heb je gehoord wat er op het trainingsveld is gebeurd?”

Ze zag Thomas knikken en ze vermoedde dat Will hem erover had verteld. Het was dat, of een van de soldaten had zijn mond voorbijgepraat toen ze waren gekomen om een deuk uit een scheenplaat of helm te laten slaan.

“Er is een plek waar ik zou kunnen leren vechten,” zei ze.

“Je zou zomaar wegrijden en niet terugkomen?” vroeg Thomas.

“Ik zou wel terugkomen,” benadrukte Kate. “Ik wil hier graag blijven.”

Ze was verrast toen ze besefte dat het waar was. Dit was de eerste keer dat ze iets had wat op een echt thuis leek; de eerste keer dat ze mensen had gevonden die echt om haar leken te geven. Zelfs Winifred leek dat te doen, op haar eigen manier. Ze maakte zich echter wel zorgen over het welzijn van haar zoon en haar echtgenoot. Dit was de eerste plek waar Kate het gevoel had gehad dat ze iets nuttigs kon doen.

En dan was er nog Will. Kate wist niet zeker wat er was tussen haar en Will, nog niet. Ze had nooit de kans gehad om jongens als iets anders dan pestkoppen en dreigingen te zien, maar nu was er een jongen die ze leuk vond. Een jongen die ze heel erg leuk vond.

“Dan denk ik dat je moet gaan,” zei Thomas. “Voor je jezelf pijn doet omdat je zo afgeleid bent.”

“Maar -” begon Kate. Ze was van plan geweest om in elk geval het werk van vandaag af te maken.

Thomas schudde zijn hoofd. “Ik red het wel een dagje zonder leerling. Of twee, als je een extra dag nodig hebt. Ga maar. Ik ga proberen deze hoefijzers te redden.”

Dat hoefde hij Kate geen tweede keer te zeggen. Ze haastte zich naar het paard dat ze had gestolen en zocht het tuig bij elkaar. Toen begon ze het dier op te zadelen. Ze was halverwege toen ze Will uit het huis zag komen.

“Kate? Je gaat toch niet weg, of wel?”

Hij klonk bezorgd, misschien omdat ze ging, misschien omdat ze zou willen vertrekken na wat er met zijn regiment was gebeurd.

“Niet voor altijd,” zei Kate, en ze glimlachte bij de gedachte dat dat was wat een jongen zou kunnen zeggen als hij naar de oorlog vertrok. “Het is alleen… er zijn dingen die ik moet doen. Ik moet sterker worden.”

“Waarom?” vroeg Will. “Je bent hier veilig. Ik kan je beschermen.”

Kate schudde haar hoofd. Dat was niet goed genoeg. Ze wilde niet alleen veilig zijn wanneer Will in de buurt was om haar te beschermen. Ze wilde niet van iemand anders afhankelijk zijn voor haar veiligheid, zelfs niet van hem. Ze wilde sterk zijn vanuit haar eigen kracht, en ze had nu een manier gevonden.

“Ik kan met je meegaan,” suggereerde Will.

“Ik denk dat ik dit alleen moet doen,” zei Kate, want anders zou ze precies moeten uitleggen wat ze van plan was. Zelfs na wat Geoffrey had gezegd, kon ze nog steeds nauwelijks geloven dat er een magische fontein bestond die haar onverslaanbaar kon maken. Als ze dat aan Will moest proberen uit te leggen, zou de situatie alleen maar verergeren.

“Doe je alsjeblieft wel voorzichtig?” zei Will, terwijl hij dichter bij haar ging staan. Zo dichtbij dat Kate even dacht dat hij haar zou kussen. Dat deed hij echter niet, en Kate voelde zich een beetje teleurgesteld.

Misschien als ze terug was.

“Dat zal ik doen,” zei Kate. “En ik kom snel terug, dat zul je zien.”

Dat zou ze doen. Met de kracht die de fontein haar zou geven, zou ze alles kunnen doen wat ze wilde.

***

De rit door het bos duurde langer dan Kate had verwacht. Haar paard was sterk en snel, maar Kate kon nog niet goed genoeg rijden om het dier in volle galop zuidwaarts te sturen. Daarom reed ze in een gestaag tempo over de brede, geplaveide wegen, waarna ze de zandwegen opreed toen de bomen in het zicht kwamen.

Ze probeerde zich de kaart uit het boek te herinneren. De fontein was op een specifieke plek gemarkeerd geweest, maar ze had niet lang naar de kaart gekeken. Ze had iets gezien over een wegwijzer, en een trap. Kate hoopte maar dat ze zichtbaar waren.

Dat waren ze. Ze vond de eerste wegmarkering nog voor ze het bos bereikte. Het was een blok van stenen, met graveringen die bijna glad waren gesleten door de tijd en de weersinvloeden. Kate’s vingers volgden de lijnen van een ontwerp dat een fontein had kunnen zijn, of de muil van een of ander groot beest. Er was een pijl in het gesteente gekerfd, dat naar een smal pad wees. Kate nam het pad. Het gebladerte begon steeds dichter te worden, tot ze uiteindelijk moest afstijgen en haar paard aan de hand verder moest leiden. Ze wilde het dier niet achterlaten, maar het pad werd nu zo smal dat ze misschien wel moest.

Ze zag een stuk bewerkt steen bij het pad, en het was zo’n contrast met de in elkaar verstrikte takken die aan haar trokken dat ze stopte om het beter te bekijken. Kate veegde de klimop weg met haar voet en zag dat er een stenen blok onder lag. Daarbovenop stond nog een blok, en nog een. Het was een stenen trap, bijna verloren gegaan aan de tijd en het mos.

Kate bond haar paard vast. Ze pakte een mes uit haar zadeltas en het houten zwaard dat ze had gemaakt om te oefenen met het ontwerpen van zwaarden. Ze gebruikte het houten zwaard om door het dikke gebladerte heen te komen en het mes wanneer ze een scherpe rand nodig had. Haar gehak onthulde meer gesteente in de vorm van een andere wegwijzer, die bijna zo groot was als zij zelf. Er zaten symbolen in gekerfd, de lijnen en krullen van een taal die niets te maken had met de voertaal van het koninkrijk. Ze zag ook iets anders: het beeld van een fontein.

Kate’s adem stokte in haar keel en ze haastte zich de rest van de treden op, hopend dat het allemaal echt was. Ze was er zeker van geweest dat het allemaal maar een verhaaltje was, dat ze de fontein nooit zou kunnen vinden, als die al bestond. Nu leek het alsof ze heel dicht in de buurt was.

Kate gleed uit en ze struikelde over de stenen treden. Ze glibberde over het mos, terwijl de braamstruiken die sterk leken toen ze ze vastpakte, dat helemaal niet bleken te zijn. Ze leunde op haar oefenzwaard zoals een ander een staf gebruikt zou hebben, en gebruikte het om de ondergrond te testen terwijl ze de afbrokkelende treden beklom. Elke tree leek ontworpen te zijn als uitdaging.

“Ik hoop maar dat die fontein het waard is,” zei Kate terwijl ze verder klom.

Hoewel het niet heel hoog was, was de klim lastig genoeg om een paar lange minuten in beslag te nemen. Toen ze boven kwam zag ze een ander pad dat door een nog dichtere begroeiing heen liep. Het licht leek hier volledig door het bladerdak tegengehouden te worden, en veranderde de wereld in een vreemde, onbekende plek. De takken verstrengelden zich in elkaar, als in een soort boog van bladeren. Kate stapte erdoorheen en kwam aan de andere kant uit op een open plek.

Er waren hier geen bomen, alleen meer van het eeuwenoude gesteente dat ze had beklommen om hier te komen. Dat stond te midden van de ruïnes van iets wat nog veel ouder leek, met stukken muur die als tanden uit het turf omhoogstaken en gescheurde zuilen die als vingers uit het gras naar de lucht graaiden. Het waren vervallen overblijfselen uit een oude tijd, nog voor de burgeroorlogen, misschien zelfs wel van voor het ontstaan van het koninkrijk.

In het hart van dit alles stond de fontein en slechts een blik erop liet Kate de moed in de schoenen zakken.

Ooit was het misschien een indrukwekkend iets geweest. De fontein was breed en donker, gehouwen uit lokaal gesteente, zo mooi dat het uit het landschap zelf ontstaan leek te zijn, in plaats van dat het een door mensen gemaakte structuur was. De fontein had de vorm van een brede schelp, die zich opkrulde tot een standbeeld dat ooit misschien de beeltenis van een vrouw moest zijn geweest, maar nu zo bedekt was met mos dat het niet meer te zien was.

De fontein werkte niet meer.

Dat vertelde Kate, meer dan de rest, hoe zinloos haar reis was geweest. Afbrokkelend gesteente was niet veelbelovend, maar uiteindelijk betekende het niets. Ze was hier gekomen voor een fontein. Ze was in de veronderstelling geweest dat er misschien iets speciaals met het water was, iets magisch. Nu er geen water was, voelde het alsof ze zich had laten meeslepen door wat Geoffrey had gezegd. Het voelde stom om hier haar tijd door te brengen in plaats van in de smederij, waar ze aan de slag had kunnen gaan met het zwaard dat nu nog van hout was.

 

Kate ging met haar rug tegen de fontein zitten en sloot haar ogen om haar tranen te bedwingen. Het was zo dom geweest om hier te komen. Zo dom om te denken dat ze ooit net zo sterk kon zijn als de jongens van Wills regiment. Het was een lege droom geweest.

“Waarom zou een fontein iemand sterk kunnen maken?” vroeg Kate aan het bos.

“Fonteinen kunnen dat niet,” zei een vrouwen. “Maar als mensen op zoek gaan naar een fontein, is het makkelijker voor mij om hen te vinden.”

Kate’s ogen schoten open en ze sprong overeind, terwijl ze haar houten oefenzwaard voor zich uit hield. Er stond daar een vrouw, gekleed in een diepgroene mantel met een kap. Ze had donker haar dat verstrikt leek te zijn met klimop en haar groene ogen leken perfect afgestemd op de kleur van de planten om haar heen. Ze was ouder dan Kate, een jaar of dertig misschien, maar de blik in haar ogen zei dat ze misschien nog veel ouder was.

“Ik ben al met veel dingen bedreigd,” zei de vrouw. Ze duwde Kate’s oefenzwaard zachtjes opzij. “Maar nog nooit met een stok.”

“Ik -” Kate liet het wapen zakken. “Het spijt me, je liet me schrikken.”

“Maar je bent hierheen gekomen,” zei ze. “Je kwam op zoek naar hulp, anders zou je hier niet zijn.”

“Ik had alleen niet verwacht…” begon Kate. Ze besefte dat ze als een idioot moest klinken. “Wie ben je?”

Instinctief reikte Kate naar haar gedachten, maar het enige wat ze voelde was iets dat zo massief voelde als een muur. Haar poging om tot haar door te dringen gleed van haar af, en Kate staarde de andere vrouw verbijsterd aan.

“Ik ben iemand die niet zo makkelijk te lezen is, zelfs niet door iemand met een gave als de jouwe,” antwoordde ze, hoewel ze niet boos leek om de intrusie. Sterker nog, ze leek er zelfs blij om. Dat had Kate niet verwacht. “En nu vraag je je af of we misschien hetzelfde zijn. We zijn niet hetzelfde, meisje. Mijn gave is een heel duistere versie van de jouwe. En veel gestoorder. Ik heb een gave waar je niet te diep in wilt kijken.”

Ineens ving Kate een glimp van haar gedachten op, alsof ze die naar haar had toegestuurd, en ze zette onwillekeurig haar handen op haar oren en gilde. Het was zo duister, zo afschuwelijk. Een waas van verschrikkelijke beelden die te snel gingen om te kunnen onderscheiden, maar desalniettemin een indruk van afschuwelijke horror achterlieten.

Eindelijk hield het op.

Kate haalde haar handen van haar oren en staarde de vrouw hijgend aan, haar ogen groot. Niemand was ooit op zo’n manier in haar gedachten binnengedrongen. Ze was er altijd van uitgegaan dat ze ondoordringbaar was. Dat er niemand was met een geest krachtiger dan die van haar.

Ze bekeek de vrouw - als dat was wat ze was - met een nieuwe angst en een nieuw respect. Misschien had ze hier toch niet moeten komen.

De vrouw grijnsde naar haar, een lelijke, invasieve grijns.

“Wie ben je?” vroeg Kate weer.

De vrouw zweeg een lange tijd. Toen begon ze te praten.

“Sommige mensen noemen me Siobhan,” zei ze. “Maar namen zijn slechts labels voor de zwakkeren. Je bent hier gekomen om een reden. Vertel me wat het is dat je wilt, en ik zal je vertellen wat het kost.”

Kate knipperde met haar ogen.

“Ik begrijp het niet,” zei Kate.

De vrouw fronste, en Kate voelde haar afkeuring.

“Verspil mijn tijd niet, meisje. Je bent hier om een reden. Je was ergens naar op zoek. Wat is het?”

Kate slikte, maar weigerde zich door Siobhans toon te laten kleineren. Ze moest sterk zijn.

“Ik wil leren vechten,” zei ze. “Ik wil zo sterk zijn dat ik nooit meer hulpeloos hoef te zijn.”

De vrouw stond daar een paar hartslagen lang in de stilte. Kate kon elke hartslag tegen de binnenkant van haar borst voelen slaan. Wat zou ze doen als de vrouw weigerde? Wat zou ze doen als Siobhan haar vertelde dat het onmogelijk was, en dat Kate haar tijd verspilde?

“Je hebt een talent. Ik zou je kunnen leren hoe je daarop kunt bouwen. Ik zou je kunnen leren om te vechten op manieren die niets te maken hebben met de primitieve kracht van mensen. Ik kan je leren om je krachten te benutten op een manier die je je niet kunt voorstellen.”

Ze deed het zo simpel klinken, terwijl het Kate haar hele leven was wijsgemaakt dat er dingen waren die te kwaadaardig waren om zelfs maar over te praten. Er was een reden dat Kate en Sophia hun gaven verborgen hielden.

“Je zou niet langer bang hoeven zijn voor wat je bent,” zei Siobhan. “Je zou sterk zijn. Je zou vrij zijn. Mijn soort kan jouw soort helpen, als je het toelaat.”

Een deel van Kate wilde ja zeggen, maar ze wist wel beter. Mensen waren zelden zo vrijgevig.

“En wat zou jij willen?” vroeg Kate.

Siobhan leek tevreden. “In ruil daarvoor, twee dingen.”

“Twee dingen?” antwoordde Kate.

“Je vraagt heel veel van me,” antwoordde de vrouw. “Twee dingen lijken me niet onredelijk.”

Ze deed het bijna speels klinken, alsof het allemaal maar een spelletje was. Er was iets aan de lach die volgde dat bijna niet menselijk leek. Het leek alsof het bos zelf aan het lachen was.

“Wat voor dingen?” vroeg Kate, die het negeerde.

“Wordt mijn leerling, en leer alles dat ik je wil bijbrengen.”

Dat klonk niet zo anders dan de regeling die ze met Thomas had. Het klonk niet zo anders dan de beste regeling die haar leercontract haar had kunnen opleveren.

“En het tweede ding?” vroeg Kate.

De vrouw stapte in de fontein en glinsterde even. Kate zag een beeld van de fontein die als nieuw was, gevuld met water. Het standbeeld erboven glom weer en leek veel te veel op de heks, vond Kate.

Er volgde een lange stilte. Toen:

“Een gunst.”

Kate hield haar hoofd schuin. “Wat voor gunst?”

Siobhan lachte die zorgwekkende lach weer. Ze leek hier veel te veel van te genieten. “Dat heb ik nog niet besloten. Maar je zou het moeten doen, wat het ook was.”

Dat was te veel gevraagd. Kate wist niet of ze dat kon doen.

Ze schudde haar hoofd. Het was te veel. Het was veel te veel. Ze voelde hoe duister deze vrouw was, en ze voelde dat wat de gunst ook zou zijn, het afschuwelijk zou zijn. Het zou zijn alsof ze haar ziel verkocht.

Ze liep weg van de fontein, stapje voor stapje.

“Nee,” zei ze. Ze was verrast door haar eigen woorden, verrast om zichzelf het enige dat ze ooit had gewild te horen weigeren.

De vrouw grijnsde alleen maar, alsof ze wist dat Kate geen keus had.

Kate liep weg en zodra ze de trap bereikte, rende ze al struikelend naar beneden. Siobhans gestoorde lach achtervolgde haar.

“Ik ben hier als je van gedachten verandert.”

HOOFDSTUK TWEEËNTWINTIG

Sophia kon nog steeds niet geloven dat Sebastian haar ten huwelijk had gevraagd. Ze was nog maar nauwelijks gewend aan het feit dat ze een plek in het paleis had gevonden als zijn geliefde, en nu, ineens, had ze zijn ring om haar vinger. Ze kon niet bevatten dat alles zo snel was gegaan en dat ze nu ging trouwen. Het voelde alsof ze door een stroom werd meegevoerd, zo snel dat ze de helft van de tijd niet wist wat er gaande was.

Sophia had niet geweten dat het zoveel werk was om een bruiloft te plannen. Ze had wel geweten dat het voor royalty niet alleen maar een kwestie was van een priester vinden, maar er waren complexiteiten waar ze nooit over na had gedacht. Er moesten feestmaaltijden georganiseerd worden en aankondigingen worden verstuurd. Er moest ook toestemming worden gevraagd, want de weduwe en de Assemblee van Aristocraten moesten hun zegen geven voor een prins kon trouwen. Het laatste zou, volgens de ambtenaren die ze ernaar gevraagd had, slechts een formaliteit zijn. Dit was een kwestie waarbij de adel mee zou gaan met wat hun machthebber wilde.

Maar Sebastians moeder overtuigen was allesbehalve een formaliteit. Ze was aardig geweest gedurende het diner waar Sophia haar had ontmoet, maar Sophia was niet zo naïef om te denken dat een machthebber blij zou zijn als een van haar zoons wilde trouwen met iemand die geen alliantie kon verstevigen of nieuw grondgebied meebracht. Op het moment was Sophia omringd door een kleine coterie van helpers. Een secretaris besprak met haar de etiquette van het vragen van toestemming, een kleermaakster werkte aan ontwerpen voor een trouwjurk en de chef-kok van het paleis had het over of ze zwaan of gans zouden serveren.

“Het is hier natuurlijk de traditie, maar ik dacht dat ik misschien ook een selectie van delicatessen uit uw thuis zou kunnen maken.”

Hun namen flitsten door de gedachten van de chef-kok, dus Sophia pikte er een paar uit en wuifde het toen weg.

“Ik ben ervan overtuigd dat u er een geweldig feestmaal van zult maken, wat u ook kiest,” zei Sophia. Ze wenste dat Cora bij haar was om haar te helpen haar weg te vinden.

Ze wenste dat Sebastian bij haar was, maar die was druk met de voorbereidingen voor het leger en de rol die hij daarin zou spelen. Sophia had het gevoel dat er maar zoveel was dat ze alleen kon doen, en met hem samen zijn… nou, dat was soort van het punt van dit alles, nietwaar? Wat had het voor zin om te trouwen als haar aanstaande echtgenoot niet eens hier was?

Als ze dit alleen deed om een goed leven te hebben, zou dat niet eens hebben uitgemaakt. Ze had de bruiloft van haar dromen kunnen organiseren, zonder de bijna onnodige aanwezigheid van een echtgenoot. Sophia stelde zich voor hoe Angelica in een van Sebastians vertrekken zat en dienstmeisjes bevelen gaf terwijl zij zich voorbereidde om zijn vrouw te worden.

Sophia wilde Sebastian. Bovendien hield ze van hem. Ze voelde een brandend verlangen bij zijn afwezigheid. De wereld leek op te lichten wanneer hij bij haar was. Nu leek het erop dat ze vast zat in de voorbereidingen voor een bruiloft, zonder de kans om haar aanstaande echtgenoot te zien.

Toen was hij er ineens, en Sophia ging staan om haar armen om hem heen te gooien. Ze schrok toen hij een stap achteruit deed.

“Sebastian?”

“Kom met me mee, Sophia,” zei hij.

“Wat is er aan de hand?” vroeg Sophia. Ze probeerde het antwoord uit Sebastians gedachten te vissen, maar op dat moment waren die een warboel, gevuld met pijn en verwarring. Hij dacht aan te veel dingen tegelijk om zich op één ding te kunnen focussen. “Is er iets gebeurd? Sebastian, wat is er aan de hand?”

“Ik hoopte dat jij me dat kon vertellen,” zei Sebastian. Zijn toon zorgde dat Sophia’s bloed ijskoud werd. Er was iets misgegaan. De meisjes in het kasteel hadden een gerucht over haar verspreid, of zijn moeder had het huwelijk geweigerd. Misschien was de man van de winkel waar ze haar jurk had verkocht langs geweest om Sebastian over zijn nieuwe bruid te vertellen. Er waren zoveel dingen die fout hadden kunnen gaan met haar plan, dat het altijd leek alsof het door ragfijne draden bij elkaar werd gehouden.

Sophia wist niet wat er fout was gegaan, dus ze volgde Sebastian door het paleis, vanaf de hoofdkwartieren naar de gastenverblijven. Ze gingen naar een verblijf waar alles normaal leek, behalve dat er een wachter voor de deur stond.

“Dank je,” zei Sebastian tegen de man. “Je kunt gaan nu.”

“Ja, uwe hoogheid,” zei de man. Hij liep weg, maar zijn aanwezigheid maakte Sophia nieuwsgierig naar wat er daar gaande was.

Toen Sebastian de deur openduwde, zag ze het antwoord. De ruimte was omgetoverd tot kunstenaarsatelier. De meeste meubels waren weggehaald om plaats te maken voor canvassen. Sophia hoefde niet te vragen wiens atelier dit was: het was duidelijk bedoeld voor Laurette van Klet, de kunstenares die Sebastian had laten komen om een portret van Sophia te maken. De schetsen van Sophia zeiden voldoende. Zelfs het begin van een schilderij stond er al, in olieverf. Het was bij lange na nog niet af, en Sophia had het vermoeden dat het een voorbereidend stuk voor een groter werk was. Toch was het al verder uitgewerkt dat ze had gedacht. Het toonde haar zoals ze in de tuin was geweest, informeel en mooier dan ze dacht dat ze in het echt was.

“Nou?” vroeg Sebastian.

“Nou, het is schitterend,” zei Sophia. “Maar ik begrijp niet -”

“Hier,” zei Sebastian, wijzend naar een plek op het schilderij. Een plek waar Sophia’s jurk iets omhoog was gegleden in de speelse vreugde van de dag, en een stukje van haar kuit liet zien. Haar kuit met de tatoeage, die haar als een beschuldiging aanstaarde.

 

Ze had hem voor het bal bedekt met make-up. Sindsdien had ze het steeds opnieuw gedaan, maar niet vandaag. Ze was het vergeten. Was ze het ook vergeten voor hun boottocht over de rivier? De realiteit was dat ze het niet wist, maar het bewijsmateriaal lag voor haar. De enige vraag was wat ze er nu mee ging doen.

“Ik begrijp het niet,” was het enige dat ze kon bedenken.

Sebastian schudde zijn hoofd. “Lieg niet tegen me, Sophia. Laurette schildert wat ze ziet. Alleen wat ze ziet.” Hij stak zijn handen naar haar uit. Sophia wilde een stap achteruit doen, maar hij greep haar bij haar schouders. “Een aantal vrouwen in het paleis praten over je. Ze zeggen dat er iets mis lijkt met je. Ik dacht dat ze gewoon jaloers waren, maar wat als ze dat niet zijn?”

Sophia probeerde hem tegen te houden terwijl hij de zoom van haar jurk optilde, wetend dat het voorbij zou zijn zodra hij het deed. Maar er was niets dat ze kon doen, en binnen enkele seconden werd het getatoeëerde symbool van haar onvrijheid zichtbaar.

Sebastian staarde er een aantal seconden naar en deed toen een stap achteruit. Sophia voelde de schok in hem opwellen, en zijn gedachten kwamen met zo’n stortvloed dat ze ze nauwelijks kon bijhouden. Ze keek toe hoe hij tussen de schildersezels op de vloer zakte, alsof hij probeerde de wereld buiten te sluiten.

“Sebastian,” begon Sophia. Ze wilde naar hem toe gaan om hem te troosten, maar dat zou niet werken, of wel? Niet als zij degene was die hem pijn had gedaan.

Hij keek op, en Sophia kon tranen in zijn ogen zien schitteren. Dat was iets wat ze niet had verwacht, en zeker niet iets waar zij de oorzaak van had willen zijn.

“Waarom?” wilde hij weten. “Waarom zou je tegen me liegen, Sophia? Is dat wel je echte naam?”

“Ja,” verzekerde Sophia hem. Voor het eerst sinds ze hem had ontmoet, liet ze het accent dat ze had aangenomen vallen. “Alleen niet van Meinhalt.”

“Zelfs je stem is niet echt?” zei Sebastian. Nu klonk hij overstuur. “We kennen elkaar… wat? Een paar dagen, hoogstens. We weten niets over elkaar, of wel? Wie ben je?”

Sophia slikte bij die vraag. Het was een vraag waarvan ze niet zeker wist of ze het antwoord kende. Ze probeerde een antwoord te verzinnen, maar het was niet de waarheid. Ze had zichzelf de vraag al zo vaak gesteld, steeds opnieuw, zonder antwoord. Het deed echter nog altijd pijn om het van Sebastian te horen.

Ze wilde hem wanhopig graag alles vertellen. Over haarzelf, over haar verleden, en boven alles, over hoeveel ze oprecht van hem hield. Over hoe haar liefde voor hem echt was, ondanks het feit dat al het andere dat niet was. Over hoe het nooit haar bedoeling was geweest om hem te kwetsen. Over dat haar gelieg en haar gedrag niets voor haar was.

Maar door haar blinde emoties bleven de woorden in haar keel steken. Het enige dat ze uit kon brengen was: “Ik wilde niet dat het zo ging.”

Sebastian stond op en liep naar een van de canvassen. Zo plotseling als een opkomende storm, pakte hij het van de ezel en scheurde hij het doormidden.

“Je hebt me misleid!” schreeuwde hij uit. “Je hebt me gebruikt! Het enige wat je wilde was mijn rijkdom! Mijn positie! Je hebt nooit iets om me gegeven!”

Zijn woorden waren als steken in haar borst bij het plotselinge geweld, bij het zien van haar beeltenis die werd verscheurd. Het paste precies bij hoe ze zich voelde over zichzelf en over haar leven, alsof ze zelf werd verscheurd.

Ondanks haar inspanningen om het niet te doen, begon ze te huilen. Ze stond daar en huilde als een klein meisje, zonder iemand om haar te troosten.

Dat leek Sebastian te verassen. Hij stopte met waar hij mee bezig was en zijn woede begon wat af te zwakken. Hij staarde naar haar, alsof hij spijt had, alsof hij had beseft dat hij te ver was gegaan.

Maar hij kwam niet naar haar toe om haar te troosten.

Ze wilde zo graag zijn gedachten lezen, maar ze waren zo’n warboel van heftige emoties, van tegenstrijdige gevoelens, dat het niet lukte.

“Ik kan nergens heen,” flapte Sophia er onwillekeurig uit.

Ze had er meteen spijt van. Ze wilde zijn medeleven niet, of zijn hulp.

Maar hij stond daar, stil, zwijgend. Zijn woede en schok leken weg te ebben, zijn gezichtsuitdrukking leek te veranderen in iets van medeleven, of medelijden.

Ze wilde geen medelijden. En al helemaal niet van hem.

Ze wilde liefde. Ware liefde. En op dat moment besefte ze dat ze dat, ondanks het feit dat ze het bij Sebastian had gevonden, voor altijd verloren had.

Sophia deed een stap achteruit.

Ze veegde haar tranen weg en trok de ring die hij haar had gegeven van haar vinger. Ze liet hem op het tapijt vallen, want ze durfde Sebastian niet meer aan te raken en ze kon hem niet meenemen.

Ze wilde wanhopig graag zeggen: Ik wil dat je weet dat wat er ook gelogen was, mijn liefde echt was.

Maar haar verdriet was zo groot dat het haar vermogen om te spreken verdronk.

Het enige wat ze kon doen was zich omdraaien en vluchten. Vluchten uit dit paleis, van de man van wie ze hield, en het leven dat zojuist door haar vingers was geglipt.