Tasuta

Een Troon Voor Zusters

Tekst
Märgi loetuks
Een Troon Voor Zusters
Een Troon Voor Zusters
Tasuta audioraamat
Loeb Mike Kuyt
Lisateave
Šrift:Väiksem АаSuurem Aa

Een drankje, en hij zal snel slaperig worden.

Sophia baande zich een weg door de kletsende menigte, in de richting van het meisje. Sophia zag haar een klein buideltje aan haar riem aanraken.

Ik hoop maar dat de genezer me niet heeft bedrogen. Als dit niet snel genoeg werkt, zal ik nooit degene zijn die hem in bed krijgt.

Sophia kon inmiddels wel raden wat ze van plan was. Angelica wilde Prins Sebastian een of ander verdovingsmiddel geven en dan aan zijn arm weggaan. Ze wilde hem het bed in krijgen, ongeacht wat hij wilde.

Als ik in verwachting ben, dan moet hij wel met me trouwen.

Die onderschepte gedachte was de druppel voor Sophia. Ze moest dit tegenhouden. Ze sloop naar het meisje toe en gebruikte haar talent zoals ze het had gebruikt om op straat te stelen, wachtend tot het moment dat Angelica’s gedachten afdwaalden. Toen griste ze het buideltje van haar riem.

Sophia had het verdovingsmiddel weg kunnen gooien, maar op dat moment had ze het gevoel dat de aristocrate meer verdiende, al was het maar vanwege de manier waarop ze Cora had behandeld. Sophia pakte een glas wijn en roerde er stiekem wat van het poeder doorheen. Ze liep weer naar Angelica toe en wachtte tot ze haar wijn even op een van de kleine tafeltjes had neergezet.

Het was een kwestie van enkele seconden, maar Sophia had erop gewacht en dat maakte het eenvoudig om de wijnglazen te verwisselen. Ze liep weer weg, nippend aan Angelica’s drankje, terwijl de jonge aristocrate dronk van de wijn waar Sophia mee had geknoeid.

Het duurde even voor ze effect zag. Twee minuten lang wist Sophia niet zeker of het überhaupt wel gewerkt had. Toen zag ze Angelica iets wankelen en een poging van een van haar vriendinnen om haar te helpen afwijzen.

Wat gebeurt er? Heb ik een fout gemaakt?

Sophia zag haar naar haar riem graaien, zoekend naar het nu missende buideltje. Angelica wankelde. Deze keer ving een van haar vriendinnen haar op. Ze zag eruit alsof ze zich wilde verzetten, of in discussie wilde gaan, maar het kliekje voerde haar mee de balzaal uit, vermoedelijk op zoek naar een rustig plekje.

Sophia glimlachte bij de gedachte dat het meisje kreeg wat ze verdiende. Ze wierp een blik op Sebastian.

Nu was het tijd dat zij zelf kreeg wat ze verdiende.

Want ze had voor niemand oog, behalve voor hem.

HOOFDSTUK TIEN

Kate had het gevoel dat ze nu nog slechter af was dan voordat ze aan boord van het binnenschip was gegaan. Ze rilde van de kou terwijl ze door de stad liep. Het licht van de schemering was bij lange na niet voldoende om haar drijfnatte kleren te drogen.

Ze had ook honger, zoveel honger dat ze al aan diefstal dacht om het te stillen. Kate keek rond bij de winkels en kraampjes, zoekend naar een kans. Maar die was er niet, ondanks haar talent dat haar vertelde wanneer de kust veilig was.

Ze wenste bijna dat ze terug was in het weeshuis, maar dat was een stomme wens. Zelfs voor ze was weggelopen was haar leven daar erger geweest dan het nu was. Op straat waren er tenminste geen nonnen die haar sloegen als ze fouten maakte, en hoefde ze zich niet eindeloos met zinloze taken bezig te houden om de zonde van luiheid te vermijden.

Dit was echter niet veel beter, en Kate hoopte maar dat haar zus beter af was dan zij. Haar pogingen om contact te zoeken met Sophia werkten niet. Dat was het, of ze was dusdanig afgeleid dat ze niet kon antwoorden. Ze probeerde ook weer contact te zoeken met Emeline. Er kwam nog steeds geen antwoord.

Kate liep verder.

Ze wist niet zeker waar ze precies was in de stad, maar zo te zien was ze niet in een adellijke wijk beland. Daar, zo stelde ze zich voor, zouden de straatstenen van glimmend wit marmer zijn, in plaats van gebarsten bakstenen en graniet dat bedekt was met een laag paardenmest. Vanuit de huizen, die er hier nog armoediger uitzagen dan de huizen rondom het Huis van de Niet-Opgeëisten, hoorde ze zo nu en dan gegil en geschreeuw, geruzie en gelach komen.

Ze passeerde een herberg, waar het kaarslicht de zuipende schippersknechten en werklieden verlichtte. De woorden van een vunzig lied werden door de wind naar buiten gevoerd en Kate moest ervan blozen. Een van de mannen wenkte haar. Kate liep haastig verder.

Bij daglicht was Ashton een bruisende stad met ruwe randen. In de schemering leek het, in elk geval in dit deel van de stad, heel wat minder vriendelijk. Kate was er zeker van dat ze geluiden van geweld uit een nabijgelegen steeg hoorde komen. Toen ze langs een andere steeg liep, zag ze een man en een vrouw die tegen een muur stonden. Ze keek weg.

Kate wist dat ze snel moest opwarmen. Bij daglicht was het misschien warm genoeg om haar kleren te laten drogen door gewoon rond te lopen, maar nu het avond werd viel het maanlicht in een zilverkleurige nevel op haar neer en leek de wind dwars door haar heen te snijden als ze niet dicht genoeg bij de muren bleef. Ze zou doodvriezen als ze geen vuur vond.

Er waren genoeg vuren in de stad; vuurhaarden en stookplaatsen. De schoorstenen van de huizen bliezen rook de nachtelijke hemel in, terwijl de bewoners warm binnenzaten. Maar ze kon niet zomaar ergens naar binnen lopen.

Ze kon een herberg proberen, maar herbergen kostten geld en als ze gewoon in een herberg bleef rondhangen zou er ongetwijfeld iemand vragen gaan stellen. Dus liep ze door. Ze keek verlangend naar de herbergen waar ze langsliep en probeerde de geluiden van de gevaarlijke inwoners van de stad te negeren.

Uiteindelijk kon Kate niet meer. Bij de eerstvolgende herberg die ze tegenkwam, glipte ze de binnenplaats op. Ze kon dan wel niet voor een kamer betalen, maar deze herberg had een stal, en als ze voorzichtig was zou ze in elk geval warm bij de paarden kunnen zitten. Er zouden vast wel ergens staljongens rondlopen en de eigenaren van de paarden zouden ’s ochtends pas hun dieren komen ophalen. Maar voor nu kon Kate geen gedachten oppikken die erop wezen dat er mensen in de buurt waren.

Er stonden drie paarden in de stallen. Een van de paarden was een donkere hengst, groot, met een agressieve blik in zijn ogen. Een ander was een makke witte pony die er veel te dun en verwaarloosd uitzag. De derde was een kastanjebruine merrie die schrok toen Kate dichterbij kwam en zich terugtrok in het stro. Kate pakte de deken die over de rug van het paard lag en het dier leek het niet erg te vinden toen Kate zichzelf inwikkelde.

Het was niet veel, maar het was veel beter dan in drijfnatte kleren op straat rondlopen. Ze probeerde niet in slaap te vallen, want ze wilde niet het risico lopen dat iemand haar zou betrappen. Dus ging ze zitten. Langzaam begon ze weer een beetje op te warmen.

Ze dacht na. Ze was van plan geweest de stad uit te gaan toen de jongens haar hadden gevonden en ze gedwongen was om te vluchten. Haar plan was geweest om alles te stelen wat ze nodig had, van voedsel tot wapens, van kleding tot, wel, een paard. Waarom zou ze dat niet alsnog doen?

Kate sloop naar de voorkant van de stallen en tuurde naar buiten, terwijl ze tegelijkertijd haar andere zintuigen benutte. Ze wist heel goed wat er met haar zou gebeuren als ze betrapt werd bij het stelen van iets wat zo kostbaar was als een paard. Het zou minimaal het brandijzer zijn, maar waarschijnlijk de strop.

Maar nu het alternatief een langzame dood sterven in de stad was, leek het meer dan het risico waard. Het daadwerkelijk doen was echter toch een ander verhaal. Kate zag het zadeltuig aan de muur hangen. De kastanjebruine merrie stond keurig stil toen Kate de deken weer op haar rug gooide en het zadel eroverheen legde. Het dier was er duidelijk aan gewend dat ze door vreemde mensen werd opgezadeld. Ze vond ook een hoofdstel, en dankzij de lessen uit het weeshuis over hoe ze een goed dienstmeisje moest zijn wist ze voor het grootste deel wel hoe ze alles moest vastmaken. De rest deed ze op de gok. Toen het paard rustig bleef staan, vermoedde ze dat ze het goed had gedaan.

Ze opende de staldeur zo stilletjes als ze kon, maar elk gekraak van het hout of gepiep van de bout klonk onmogelijk luid in de stille nacht. Ze durfde het paard niet de stal uit te rijden, dus ze leidde het stilletjes naar buiten, stapje voor stapje tot ze het hek bereikte dat naar de straat leidde.

“Hee jij! Wat denk je dat je aan het doen bent?”

Kate aarzelde geen seconde. Ze steeg niet bepaald gracieus op, maar het was wel snel genoeg. Ze begroef haar hielen in de flanken van het paard en gaf een schreeuw. Tegelijkertijd dwong ze het paard met haar gedachten om te rennen.

Kate wist niet welk aspect het paard in galop bracht, maar het maakte op dat moment niet uit. Het enige wat ertoe deed was dat ze zich aan het paard vastklampte terwijl het door de nachtelijke straten rende. Er klonk geschreeuw achter haar, maar dat vervaagde al snel.

Blijven zitten was het moeilijkste. Kate had nooit eerder gereden. Het weeshuis was ervan uit gegaan dat de enige mensen die zouden rijden, degenen waren die haar kochten. Zeker niet zij zelf, en al helemaal niet zo snel.

Ze hield zich krampachtig vast aan de hals van het paard en probeerde niet eens te sturen. De merrie zocht haar weg tussen de wagens en voetgangers door die nog op straat waren. Ze hield zich vast tot het dier moe begon te worden en trok toen aan de teugels.

Ze slaagde erin om de merrie stapvoets te laten lopen, zodat ze de kans kreeg om zich te oriënteren. Ze wist niet precies waar ze was, maar ze had wel een idee van waar de rivier was waar ze zichzelf niet al te lang geleden uit had gehesen. Als ze in de tegenovergestelde richting bleef rijden, zou ze uiteindelijk wel de stad uitkomen.

 

Kate stuurde het paard in wat ze hoopte dat de juiste richting was en reed verder. Ze had weliswaar nog niet eerder gereden, maar ze merkte al snel dat het ritme te pakken kreeg. Ze leerde zichzelf het paard te sturen met haar benen, terwijl het dier haar langs winkels en herbergen, bordelen en gokhuizen droeg.

Ze passeerde een van de gaten in de oude muren. Er was een tijd geweest dat ze door een afgesloten poort had moeten rijden om de stad uit te komen. Dan zou ze geconfronteerd zijn met wachters die zouden willen weten waar ze het paard vandaan had. Die dagen waren echter voorbij, want de poorten waren tijdens een van de burgeroorlogen verwoest door een kanon. Nu kon Kate dus rustig doorrijden, de stillere voorstad in.

Ze hoorde nog altijd geschreeuw achter zich, maar Kate betwijfelde dat iemand haar nu nog zou inhalen. Voor de zekerheid bleef ze weg van de grote wegen, zodat iedereen die achter haar aan zat haar zou moeten zoeken. Dat betekende dat ze langs rijen houten gebouwen reed, waarvan de meesten hun eigen kleine tuintjes hadden waar de mensen wat extra voedsel konden verbouwen.

Voor het eerst in haar leven voelde Kate zich echt vrij. Ze kon gewoon blijven rijden, richting de Ridings met hun open vlaktes en kleine dorpjes. Niemand zou haar tegenhouden. Hier zou ze kunnen vinden wat ze nodig had, of het nu voedsel was, of wapens, of gewoon de vrijheid om van het land te leven.

Ze haalde diep adem en verzette zich tegen de drang om het paard weer tot een galop aan te sporen. Ze had vannacht al hard genoeg gerend. Voor nu wilde ze gewoon door blijven rijden op een tempo dat de merrie tot de ochtend kon volhouden, dus ze liet het dier in een stevig tempo doorwandelen, door de buitenwijken van de uitgestrekte stad.

Pas toen Kate langs de werkplaats van een smid kwam, liet ze haar paard weer stoppen. Het waren de enige gebouwen van steen in een zee van houten en bakstenen constructies en het zag er zo solide uit dat het leek alsof het er altijd al had gestaan. Er stonden wat voorbeelden van het werk van de eigenaar om de werkplaats heen: smeedijzeren hekken en zeisen die nog geslepen moesten worden, maar ook vaten met pijlen die nog van pijlpunten moesten worden voorzien.

Die trokken Kate’s aandacht. Als er pijlpunten waren, dan lagen er misschien ook andere wapens binnen. Misschien korte jachtbogen, wachtend op de ingewikkelde metalen fittings waar mensen zo van hielden. Misschien messen, of zelfs zwaarden.

Kate wist dat ze verder moest. Het was veiliger om geen diefstal meer te riskeren tot ze de stad helemaal uit was. Zelfs het paard was al een enorm risico geweest. Maar wel een risico dat goed had uitgepakt, nietwaar?

En misschien was het wel beter om het gewoon allemaal in één keer te doen. Er waren toch al mensen naar haar op zoek, dus misschien was het beter om alle risico’s vannacht te nemen, in plaats van alles te verpesten zodra ze eenmaal op het platteland was. Op een of andere manier had Kate het gevoel dat het beter was om al haar kleine delicten in de stad achter te laten. Dit was nog altijd deel van het leven dat ze achter zich wilde laten; ze wilde niet haar nieuwe leven verpesten door vijanden te maken in de dorpjes in de Ridings of de Graafschappen die daarachter lagen.

Kate nam een besluit. Ze bond haar paard aan het hek dat langs de zijkant van de werkplaats stond. Ze sprong over het hek en het voelde alsof ze iets onherroepelijks had gedaan. Ze sloop richting de werkplaats van de smid en probeerde zo laag mogelijk te blijven.

Er waren drie gebouwen. De eerste was duidelijk de winkel, de tweede zag eruit alsof het de woning van de smid was, de derde was waarschijnlijk de opslag en werkplaats. Dat was het gebouw waar Kate door de duisternis heen sloop. Bij dat gebouw was de kans het kleinst dat het op slot zat, en de kans het grootst dat er afgemaakte wapens waren.

En zowaar, toen Kate door een van de kleine raampjes naar binnen keek, zag ze vaten met zwaardheften en bogen, afgewisseld met ornamentaal ijzerwerk en lange spijkers voor het bouwen van boten.

Nu moest ze alleen nog een weg naar binnen zien te vinden. Kate liep naar de deur, maar er zat een groot ijzeren slot op en er was geen beweging in de hendel te krijgen. Ze liep weer terug naar het raam en bekeek het glas-in-lood raam. Zou ze erdoor passen? Het zou krap worden, maar Kate dacht dat het wel zou lukken.

Ze zou het raam moeten breken, maar aangezien er zoveel spullen in de tuin lagen was dat niet zo moeilijk. Ze pakte een gedraaide ijzeren spies op en gooide.

Het geluid van brekend glas klonk veel te luid in de stilte. Kate hield haar adem in, luisterend naar enige activiteit. Toen ze niets hoorde, sloeg ze de rest van de glasscherven weg en hees ze zichzelf door het raam.

Kate doorzocht de vaten. Ze wist niet zoveel over wapens als ze zou willen, maar ze kon zien dat sommige creaties beter waren dan andere. Er waren een aantal lichte, veerkrachtige zwaarden, maar ook een aantal die leken op goedkope replica’s. Sommige zwaarden met ingewikkeld uitziende handvaten hadden messen zonder flexibiliteit en een doffe glans, in plaats van het gegolfde metaal van de betere.

Hetzelfde gold voor de bogen. Sommige waren gemaakt van taxushout en as, anderen waren vervaardigd uit vele lagen hout en hoorn, gebonden met metaal. Kate pakte de beste wapens die ze kon vinden. Als ze dit deed, moest ze het goed doen. Ze zou met geen mogelijkheid het raam uit kunnen klimmen als ze de wapens op haar rug bond, dus ze gooide ze voor zich uit naar buiten en klom toen weer door het raam. Ze rolde in het donker over de grond en kwam gehurkt overeind.

Ze voelde een hand op haar schouder, zo groot en sterk dat Kate wist dat ze geen enkele kans had om te ontsnappen. Ze draaide zich om en probeerde zich los te trekken, maar sterke armen grepen haar vast.

Kate slikte. Ze was er geweest.

HOOFDSTUK ELF

Sophia dwong zichzelf om toe te kijken toen het dansen begon en groepjes mensen aan formele hofdansen deelnamen waar zij de passen niet van kende. Ze zou niets liever doen dan op Prins Sebastian aflopen, maar op dat moment had ze moeite om haar voeten in beweging te krijgen.

Waarom ben je dan hier? vroeg Sophia zichzelf.

Dat was een goede vraag. Ze kon nu niet terughoudend zijn. Als ze zichzelf er niet eens toe kon zetten om met de prins te praten, dan moest ze naar een van de andere mannen in de balzaal gaan. Als ze dat ook niet kon, dan moest ze vertrekken, verkopen wat ze had, en hopen dat het genoeg zou zijn om haar een nacht of twee van de straat te houden.

Was het niet beter om gewoon naar de prins toe te lopen? Was het niet beter om gewoon een gesprek aan te knopen met een jonge man die ze leuk vond? Met die gedachte was Sophia weer in staat om in beweging te komen. Ze begon zich een weg door de menigte te banen.

Zelfs nu was nog niet iedereen aan het dansen. De oudere aristocraten keken voornamelijk toe vanaf de zijlijn, pratend over wiens zoon of dochter of nichtje het elegantst danste, over de oorlogen aan de andere kant van het Mes-Water, over de kunstenaars die door de weduwe waren gekleineerd, of het feit dat de dochter van Heer Horrige was geselecteerd om een non van de Gemaskerde Godin te worden. Alleen de naam al was genoeg om Sophia de mensen te doen vermijden.

Ze bleef zich in de richting van de prins bewegen. Hij was nog niet aan het dansen, hoewel zijn broer dat wel deed. Hij wisselde de ene met de andere partner, met de lachende uitbundigheid van een man die wist dat hij vrijwel elke vrouw kon krijgen. Sophia zorgde ervoor dat ze hem ontweek. Ze had geen zin om te worden meegesleurd in de wervelwind van zijn vermaak.

Toen ze Prins Sebastian benaderde, wist ze zeker dat hij haar kant op keek. Het was lastig te zien omdat het masker zijn gezicht verborg, maar haar talent pikte zijn verbazing op.

Ze komt naar me toe? Ik was in de veronderstelling dat zo’n mooi meisje al een volle danskaart zou hebben.

“Uwe Hoogheid,” zei Sophia toen ze bij hem kwam, buigend omdat ze dat in elk geval wel had geleerd in het Huis van de Niet-Opgeëisten. “Ik hoop dat u het niet erg vindt dat ik zomaar naar u toe kom.”

Erg? Alleen als ze gaat beginnen over hoe perfect het bal wel niet is. Ik haat het hoe bedrieglijk deze gelegenheden zijn.

“Nee, zeker niet,” zei hij. “Het spijt me, ik kan niet raden wie er onder dat masker zit.”

“Sophia van Meinhalt,” zei ze, terwijl ze zich haar valse identiteit herinnerde. “Het spijt me, ik ben niet zo goed in feestjes. Ik weet niet precies wat ik moet doen.”

“Ik ben er ook niet erg goed in,” gaf Sebastian toe.

Het zijn vleesmarkten.

“Je hoeft je voor mij niet te verbergen,” zei Sophia. “Ik kan zien dat je er niet erg van houdt. Zijn het te veel profiteurs op één plek?” Ze zweeg even. “Het spijt me, dat was te brutaal. Als je wil dat ik ga -”

Sebastian reikte naar haar arm. “Blijf alsjeblieft. Het is verfrissend om iemand te ontmoeten die bereid is om eerlijk te zijn over wat hier gaande is.”

Sophia voelde zich daar een beetje schuldig over, want ze was zich heel goed bewust van het feit dat zij hier onder valse voorwendselen was. Tegelijkertijd voelde ze een diepere band met Sebastian dan met wie dan ook. Hij voelde echt, terwijl de meeste andere mensen simpelweg façades leken.

De realiteit was dat ze hem leuk vond en het leek erop dat dat wederzijds was. Sophia kon zijn gedachten zien, zo duidelijk als vis op de bodem van een rivier. Het waren mooie dingen, zonder het wrede randje dat ze bij zijn broer had gevoeld. Bovendien kon ze zien wat hij voelde en dacht als hij naar haar keek.

“Waarom ben je naar het bal gekomen als je hen zo erg haat?” vroeg Sophia. “Ik had gedacht dat een prins wel de vrijheid had om te kiezen.”

Sebastian schudde zijn hoofd. “Misschien dat het in Meinhalt zo werkt. Hier draait alles om verplichtingen. Mijn moeder wil dat ik erbij ben, dus ben ik erbij.”

“Ze hoopt waarschijnlijk dat je een leuk meisje ontmoet,” zei Sophia. Ze keek nadrukkelijk om zich heen. “Er moet er hier ergens vast wel eentje zijn.”

Ze slaagde erin om hem daarmee aan het lachen te krijgen.

“Ik denk dat ik dat zojuist heb gedaan,” antwoordde Sebastian. Toen leek het tot hem door te dringen wat hij zojuist had gezegd. “En hoe zit het met jou, Sophia? Waarom ben jij op dit bal?”

Sophia besefte dat ze niet tegen hem wilde liegen; in elk geval niet meer dan noodzakelijk was.

“Ik kon nergens anders heen,” zei ze, en Sebastian moest de verslagenheid in haar stem gehoord hebben. Hij kon de reden natuurlijk niet weten, maar zelfs als hij dacht dat ze een buitenlandse aristocrate was die voor de oorlog was gevlucht, was de sympathie in zijn volgende woorden wat er echt toe deed.

“Het spijt me. Het was niet mijn bedoeling om over lastige onderwerpen te beginnen,” zei Sebastian. Hij bood haar zijn hand aan. “Wil je dansen?”

Sophia pakte zijn hand en was verrast toen ze besefte dat ze niets liever wilde. “Graag.”

Ze liepen samen naar de dansvloer. Op dat moment drong het tot Sophia door dat er een probleem was.

“Ik moet je waarschijnlijk waarschuwen dat ik niet zo goed kan dansen. Ik ken de pasjes van alle dansen hier niet eens.”

Ze zag Sebastian glimlachen. “Jij hebt tenminste het excuus dat er heel andere hofdansen in Meinhalt zijn. Ik ben gewoon slecht. Mijn leraren hebben me dat verteld, dus dan moet het wel waar zijn.”

Sophia legde een hand op zijn arm. Ze wist als geen ander hoe het was om wrede leraren te hebben. Ze betwijfelde dat de leraren van de prins hem ooit hadden geslagen, maar er waren ook manieren om wreed te zijn zonder iemand aan te raken.

“Dat is afschuwelijk om tegen iemand te zeggen,” zei ze. “Ik weet zeker dat je beter danst dan je denkt.”

“We kunnen het in elk geval samen leren,” zei Sebastian.

De eerste paar passen van de nieuwe dans gingen Sophia niet goed af, omdat ze niet wist wat ze moest doen. Toen besefte ze iets dat eigenlijk heel vanzelfsprekend was: er was een hele ruimte vol mensen om haar heen die de danspasjes wel kenden en daarover moesten nadenken.

Ze luisterde met haar gave, hopend dat ze alles kon oppikken wat ze nodig had, en gebruikte haar ogen om het ritme van de andere dansers te bekijken. Een meisje dat niet al te ver bij hen vandaan danste, leek haar weg door de stappen te denken met de concentratie van iemand die niet al te lang geleden door een dansleraar gedrild was.

 

“Je pikt het snel op,” zei Sebastian toen Sophia begon te bewegen.

“Je doet het zelf anders ook niet slecht,” verzekerde ze hem.

Dat was ook zo. Ondanks zijn bewering dat hij niet goed kon dansen, zag Sophia maar een probleem met Sebastians dans: een soort zelfbewuste stijfheid. Die leek te komen en te gaan, afhankelijk van of hij zich ervan bewust was dat er mensen naar hem keken. Dus Sophia besloot om hem af te leiden.

“Vertel eens wat over jezelf,” zei ze terwijl ze langs de andere koppels wervelden.

“Wat is er te vertellen?” antwoordde Sebastian. “Ik ben de jongste zoon van de weduwe, technisch heer van een klein hertogdom in het westen en vrij onbelangrijk als het op nalatenschap aankomt. Ik voldoe aan mijn verplichtingen. Het bijwonen van een bal hoort daar ook bij.”

Sophia liet haar hand over zijn schouder glijden. “Ik ben blij dat je hier bent. Maar dat interesseert me allemaal niet. Ik wil iets over jou weten. Wat maakt je blij? Wat vind je het meest geweldige in de hele wereld? Als je met vrienden bent, behandelen zij je dan als een prins, of ben je voor hen gewoon Sebastian?”

Sebastian zweeg zo lang dat Sophia begon te vermoeden dat ze hem verkeerd had ingeschat, ondanks de voordelen van haar gave.

“Ik weet het niet,” zei hij uiteindelijk. “Ik weet niet zeker of ik wel echt vrienden heb. Ik heb eigenlijk altijd aan het randje van de sociale groep van mijn broer gestaan. Misschien is dat niet eens zo erg. Hoe dan ook, mijn enige taak als een jongere prins is om mijn familie niet te schande te zetten. Dat is makkelijker als ik de strubbelingen die Rupert veroorzaakt zo veel mogelijk ontloop. En om eerlijk te zijn vind ik boeken veel interessanter dan de rest.”

Sophia hield hem iets steviger vast. “Dat klinkt eenzaam. Ik hoop dat ik in ieder geval interessanter ben dan een boek.”

“Veel interessanter,” zei Sebastian. Toen leek hij zich te realiseren wat hij had gezegd. “Het spijt me, ik zou niet…”

Ook al is het de waarheid.

“Het is goed,” zei Sophia. Ze kon zien dat hij zich schaamde vanwege het feit dat hij zijn grens had overschreden, maar haar talent liet haar zien hoe blij hij was dat ze het niet erg vond, en wat hij dacht elke keer dat hij naar haar keek. Het was vreemd om te zien hoe de ruimte voor iemand oplichtte, alleen omdat zij er was.

Sebastian zag eruit alsof hij nog iets anders wilde zeggen, maar een ander meisje koos precies dat moment om naar hen toe te lopen, haar arm uitgestoken alsof ze hem wilde vragen om te dansen. Sophia kon zien hoe dat zou verlopen. De prins zou van het ene mooie meisje naar het andere worden geschoven en hij zou haar helemaal vergeten.

Maar tot haar verrassing deed Sebastian een stap achteruit.

“Misschien later,” zei hij op vriendelijke toon. “Zoals je kunt zien heb ik voor deze dans al een partner.”

“Ik heb mijn danskaart -” begon het meisje, maar Sophia en Sebastian dansten alweer weg.

Ze had zich geen zorgen hoeven maken. Sebastian kon zijn ogen niet van haar afhouden terwijl ze dansten. Sophia vond het heerlijk om zijn stem te horen als hij praatte over de dingen die hem opwonden, niet de zielige oorlogen waar de meeste aristocraten in geïnteresseerd waren, maar kunst en de wereld, de mensen in de stad en de dingen die hij als prins kon doen om de situatie te verbeteren.

“Natuurlijk,” zei hij, “het is niet meer zoals in de tijd voor de burgeroorlog, toen koningen en koninginnen gewoon konden doen wat ze wilden. Nu gaat alles eerst langs de Assemblee van Aristocraten.”

“Waardoor je het gevoel hebt dat je niets goeds kunt doen?” raadde Sophia.

Sebastian knikte. “Ashton is een wrede stad,” zei hij, “en de rest van het land is niet veel beter. In de wetteloze gebieden is het nog erger. Het zou mooi zijn om te kunnen helpen.”

Sophia was er altijd van uitgegaan dat aristocraten spogen op degenen die onder hen stonden, dat het hen niets kon schelen hoe zwaar zij het hadden. Maar als het op Sebastian aankwam, leek ze het verkeerd te hebben.

Desondanks wilde ze hem niet de waarheid vertellen over wie ze was. Het moment was veel te mooi. Het voelde ragfijn als een spinnenweb en net zo kwetsbaar. Een verkeerde beweging en het kon allemaal uit elkaar vallen. Sophia wilde niet dat het uit elkaar viel. Ze vond Sebastian leuk, en een blik op zijn gedachten vertelde haar dat hij veel meer deed dan haar alleen maar leuk vinden. Op dat moment voelde het alsof ze de hele nacht met hem kon dansen en praten.

En dat deed ze.

Ze draaide in Sebastians armen terwijl er een nieuw lied werd gespeeld. Ze praatte met hem over het leven in het paleis, over de plekken die hij had gezien en de mensen waarmee hij had gesproken. Ze haalde de gedachten die als diamanten in zijn geest glansden uit hem en trok hem weg van de alledaagse dagen en de druk van het leven aan het hof.

Als het over Sophia’s eigen leven ging, hield ze alles zo algemeen mogelijk. Ze kon toegeven dat ze een zusje had, maar ze kon hem geen verhalen vertellen over hun levens, behalve dan de meest vage details. Anders zou het betekenen dat ze over het weeshuis moest praten. Ze kon iets vertellen over het laatste nieuws, omdat ze de details uit de geest van de prins kon halen. Het beste wat ze kon doen was de conversatie terugleiden naar Sebastian, of praten over dingen die niet zouden vrijgeven waar ze vandaan kwam, of wat ze had gedaan om hier te komen.

Op een gegeven moment leek het natuurlijk om hem te kussen. Sophia deed even een stapje achteruit en leunde toen opzettelijk dichter naar hem toe, terwijl ze de blikken van de andere jonge aristocrates in de ruimte negeerde. Dit ging niet om hen, maar om haar en Sebastian.

Toen de klokken luidden, sneed het lawaai niet alleen door de muziek maar ook door wat Sophia de hele avond aan Sebastian had gebonden. De schok deed hen beiden opkijken en op dat moment werd wat hen in een kus zou hebben getrokken, verbrijzeld.

Sophia keek om en zag dat een aantal mensen naar hen keken en met elkaar fluisterden. De jongere vrouwen keken allesbehalve blij toen ze van de dansvloer liepen en hun maskers afnamen.

“Is het feest voorbij?” vroeg Sophia. “Het… het lijkt nog maar een uur geleden sinds het begon.”

“Drie,” zei Sebastian, maar pas na een blik op een klok om het te bevestigen. Sophia kon zien dat de tijd ook voor hem voorbij was gevlogen. “Het is een vreemd gevoel. Normaal gesproken lijkt er geen eind te komen aan deze gelegenheden.”

“Het moet het gezelschap zijn,” zei Sophia met een glimlach.

“Ik denk het wel,” zei Sebastian. Hij deed zijn masker af en als Sophia’s hart niet al zo hevig had geklopt dan was het dan wel op hol geslagen. Hij was nog knapper dan ze had gedacht, niet gewoontjes en gemakkelijk te vergeten vergeleken met zijn broer, zoals hij in de gedachten van zoveel anderen was geweest.

“Mag ik?” vroeg Sebastian terwijl hij naar haar masker reikte. “Het brengt ongeluk om een masker op te houden aan het eind van een gemaskerd bal en als je het op de terugweg naar je rijtuig draagt, zullen ze denken dat je onze manieren niet kent.”

Sophia voelde een steek van angst. Achter haar masker was ze Sophia van Meinhalt, een vreemdeling die niet geïdentificeerd kon worden. Zonder haar masker, zou ze dan genoeg zijn? Ze voelde Sebastians vingers terwijl ze voorzichtig het halve masker verwijderden waar ze zich achter verschool. Hij keek naar haar, en Sophia kon zijn gedachten zo duidelijk horen dat het leek alsof hij ze schreeuwde.

Godin, ze is nog perfecter dan ik had kunnen geloven! Is dit… is dit hoe liefde voelt?

Sophia vroeg zich hetzelfde af. En dat was een probleem. Sophia probeerde dat te negeren terwijl Sebastian met haar mee naar buiten liep, tussen alle mensen door.