Tasuta

Een Zoektocht Van Helden

Tekst
Märgi loetuks
Een Zoektocht Van Helden
Een Zoektocht Van Helden
Tasuta audioraamat
Loeb Jeroen Kramer
Lisateave
Šrift:Väiksem АаSuurem Aa

Thor hief zijn zwaard en viel aan. Hij duwde het zwaard diep tussen de ribben van het beest, mikkend op zijn hart.

Het wezen schreeuwde van doodsangst, en het bloed stroomde over Thor’s hand terwijl hij het zwaard in zijn geheel naar binnen duwde, tot aan het heft.

Maar tot Thor’s verbazing stierf het niet. Het beest leek onoverwinnelijk.

Zonder ook maar een seconde te verspillen, haalde het beest uit en sloeg Thor zo hard dat hij zijn ribben voelde kraken. Thor vloog over de open plek en sloeg tegen een boom aan voor hij op de grond ineenzakte. Hij voelde een verschrikkelijke hoofdpijn terwijl hij daar lag.

Thor keek op, versuft en verward, zijn wereld draaide. Het beest reikte naar zijn maag en trok Thor’s zwaard eruit. Het zwaard leek klein in zijn poten, als een tandenstoker, en het beest wierp het weg; het vloog tussen de bomen door, takken naar beneden halend, en verdween in het bos. Het beest vestigde zijn aandacht op Thor en begon op hem af te komen.

Elden stond daar, nog steeds verstijfd van angst. Maar toen het beest Thor aanviel, kwam Elden ineens in actie. Hij rende van achteren op het beest af, en sprong op zijn rug. Het vertraagde het beest net genoeg voor Thor om rechtop te gaan zitten; het beest, furieus, haalde zijn armen naar achteren en gooide Elden van zijn rug. Ook hij vloog over de open plek, knalde tegen een boom aan en zakte op de grond in elkaar.

Het beest, dat nog steeds bloedde en zwaar ademde, vestigde zijn aandacht weer op Thor. Het gromde en ontblootte zijn slagtanden terwijl hij dichterbij kwam.

Thor had geen opties meer. Zijn zwaard was weg, en er stond niets meer tussen hem en het monster in. Het monster dook op hem af, en op het laatste moment rolde Thor uit de weg. Het monster raakte de boom waar Thor had gelegen met zo’n enorme kracht dat de boom ontworteld werd.

Het beest tilde zijn poot op, en mikte op Thor’s hoofd. Thor wist weer uit de weg te rollen; het beest liet een pootafdruk achter op de plek waar Thor had gelegen.

Thor sprong op, legde een steen in zijn slinger, en wierp.

Hij raakte het monster recht tussen de ogen, de beste worp die hij ooit had gedaan, en het wezen wankelde naar achteren. Thor wist zeker dat hij het gedood had.

Maar tot zijn verbazing stopte het beest niet.

Thor deed zijn best om zijn kracht op te roepen, want voor kracht het ook was. Hij viel het beest aan, sprong naar voren, crashte tegen het beest aan, in een poging het te tackelen en het met een bovenmenselijke kracht tegen de grond te krijgen.

Maar tot Thor’s ontzetting werkte zijn kracht deze keer niet. Hij was slechts een jongen. Een zwakke jongen, naast dit gigantische beest.

Het beest reikte naar beneden, greep Thor bij zijn middel en tilde hem hoog boven zijn hoofd. Thor voelde zich hulpeloos terwijl hij daar boven in de lucht bungelde—en toen werd hij gegooid. Hij vloog als een projectiel over de open plek, en klapte weer tegen een boom aan.

Thor lag daar, stomverbaasd, zijn hoofd bonzend, zijn ribben gebroken. Het beest kwam op hem af, en deze keer wist hij dat het afgelopen was. Het hief zijn rode, gespierde poot, op het punt om hem op Thor’s hoofd neer te zetten. Hij bereidde zich voor om te sterven.

Toen, om één of andere reden, bevroor het beest in de lucht. Thor knipperde en probeerde uit te vogelen waarom. Het beest reikte omhoog en greep zijn keel vast, en Thor bemerkte de speerpunt die eruit stak. Een seconde later viel het beest om, dood.

Erec kwam aan rennen, gevolgd door Reece en O’Connor. Thor zag Erec op hem neerkijken. Hij vroeg hem of hij in orde was. Hij wilde meer dan wat dan ook antwoorden. Maar de woorden kwamen niet uit zijn mond. Toen werd het zwart voor zijn ogen.

HOOFDSTUK ACHTTIEN

Thor opende langzaam zijn ogen. Nog een beetje duizelig probeerde hij te ontwaren waar hij was. Hij lag op stro, en eventjes dacht hij dat hij in de barakken was. Steunend op een elleboog werkte hij zichzelf omhoog, alert, op zoek naar de anderen.

Hij was ergens anders. Zo te zien bevond hij zich in een met zorg bewerkte stenen kamer. Het leek erop alsof hij zich in een kasteel bevond. Een koninklijk kasteel.

Op dat moment zwaaide er een grote, eikenhouten deur open en kwam Reece binnengewandeld. In de verte kon Thor het gesmoorde lawaai van een menigte horen.

“Eindelijk, hij leeft nog,” zei Reece met een glimlach. Hij rende naar hem toe, greep Thor’s hand, en trok hem overeind.

Thor bracht een hand naar zijn hoofd, in een poging zijn verschrikkelijke hoofdpijn niet te snel te laten opkomen.

“Kom op, laten we gaan, iedereen wacht op je,” drong hij aan, en probeerde Thor meet e trekken.

“Wacht even, alsjeblieft,” zei Thor, die probeerde vat te krijgen op de situatie. “Waar ben ik? Wat is er gebeurd?”

“We zijn terug in het Koninklijk Hof—en we staan op het punt jou tot held van de dag uit te roepen!” zei Reece vrolijk, terwijl hij hem meesleepte naar de deur.

“Held? Wat bedoel je? En... hoe ben ik hier terecht gekomen?” vroeg hij, terwijl hij het zich probeerde te herinneren.

“Dat beest heeft je knock-out geslagen. Je bent een behoorlijke tijd out geweest. We moesten je terug over de Ravijn brug dragen. Een heel drama. Niet precies hoe ik verwacht had dat je naar de andere kant terug zou keren!” zei hij met een lach.

Ze liepen de gangen van het kasteel in, en Thor zag allerlei mensen—vrouwen, mannen, schildknapen, wachters, ridders—naar hem staren, alsof ze hadden gewacht tot hij zou ontwaken. Hij zag ook iets nieuws in hun ogen, iets dat op respect leek. Het was de eerste keer dat hij het zag. Tot nu toe had iedereen hem aangekeken met een soort minachting—nu keken ze naar hem alsof hij één van hen was.

“Wat is er precies gebeurd?” Thor pijnigde zijn hersenen, in een poging het zich te herinneren.

“Kun je je helemaal niets meer herinneren?” vroeg Reece.

Thor trachtte na te denken.

“Ik weet nog dat ik het bos in rende. Vechten met dat beest. En toen...” Hij wist het niet meer.

“Je hebt Elden’s leven gered,” zei Reece. “Je rende onbevreesd het bos in, in je eentje. Ik weet niet waarom je de moeite hebt genomen om die sukkel zijn leven te redden. Maar je deed het. De Koning is zeer, zeer tevreden met je. Niet omdat hij om Elden geeft. Maar hij geeft om dapperheid. Hij wil dit vieren. Het is belangrijk voor hem, om verhalen zoals deze te vieren, om de anderen te inspireren. En het is goed voor de Koning, en voor de Krijgsmacht. Hij wil het vieren. Je bent hier omdat hij je wil belonen.”

“Mij belonen?” vroeg Thor verbluft. “Maar ik heb niets gedaan!”

“Je hebt Elden’s leven gered.”

“Ik heb slechts gereageerd. Ik deed wat als vanzelf ging.”

“En dat is precies waarom de Koning je wil belonen.”

Thor voelde zich beschaamd. Hij vond niet dat zijn acties een beloning verdienden. Tenslotte was hij nu dood geweest, als Erec er niet was geweest. Thor dacht erover na en voelde zijn hart zich wederom vullen met dankbaarheid voor Erec. Hij hoopte dat hij op een dag een wederdienst zou kunnen doen.

“Maar hoe zit het dan met onze patrouille dienst?” vroeg Thor. “We hebben het niet afgemaakt.”

Reece legde een geruststellende hand op zijn schouder.

“Vriend, je hebt het leven van een jongen gered. Een lid van de Krijgsmacht. Dat is belangrijker dan onze patrouille.” Reece lachte. “Tot zover onze rustige eerste patrouille!” voegde hij toe.

Ze kwamen aan het einde van een lange gang. Twee wachters openden een deur voor hen. Thor knipperde met zijn ogen en zag dat hij zich in een Koninklijke kamer bevond. Er stonden minstens honderd ridders in de kamer, die torenhoge plafonds en glas in lood ramen had. Wapens en harnassen hingen als trofeeën aan de muren. De Wapenkamer. Het was de plek waar de grootste krijgers elkaar ontmoetten, alle mannen van de Zilveren. Thor’s hart ging sneller kloppen terwijl hij zijn blik over de muren liet glijden, met de beroemde wapens en wapenrustingen van heldhaftige en legendarische ridders. Thor had zijn hele leven al geruchten over deze plek gehoord. Het was zijn droom geweest om het een keer met zijn eigen ogen te zien. Normaal gesproken waren schildknapen hier niet toegestaan—niemand behalve de Zilveren.

Wat hem nog meer verraste toen hij binnenkwam, was dat echte ridders zich omdraaiden en naar hem keken—naar hem. En ze keken vol bewondering maar hem. Thor had nog nooit zoveel ridders in één kamer gezien, en hij had zich nog nooit zo geaccepteerd gevoeld. Het was alsof hij een droom instapte. Zeker omdat hij een paar minuten geleden nog diep in slaap was geweest.

Reece moest Thor’s verblufte gezicht hebben opgemerkt.

“De beste van de Zilveren hebben zich verzameld om hun eer aan je te betuigen.”

Thor voelde zichzelf zwellen van trots en ongeloof. “Eer aan mij te betuigen? Maar ik heb niets gedaan.”

“Fout,” sprak een stem.

Thor draaide zich om en voelde een zware hand om zijn schouder. Het was Erec, die naar beneden grijnsde.

“Je hebt dapperheid en eer en moet getoond, veel meer dan van je verwacht werd. Je hebt bijna je leven gegeven om één van je broeders te redden. Dat is waar we naar zoeken in de Krijgsmacht, en dit is waar we naar zoeken in de Zilveren.”

“Je hebt mijn leven gered,” zei Thor tegen Erec. “Als jij er niet was geweest, zou dat beest me gedood hebben. Ik weet niet hoe ik je moet bedanken.”

Erec grijnsde naar hem.

“Dat heb je al gedaan,” antwoordde hij. “Ben je het steekspel vergeten? Ik geloof dat we nu quitte staan.”

Thor liep de doorgang af richting Koning MacGils troon, aan het einde van de hal, met Reece aan zijn ene zijde en Erec aan de andere. Hij voelde honderden ogen op zich, en het voelde als een droom.

 

Om de Koning heen stonden tientallen van zijn adviseurs, samen met zijn oudste zoon, Kendrick. Terwijl Thor naderde, zwol zijn hart met trots. Hij kon nauwelijks geloven dat de Koning hem weer een publiek schonk—en dat er zoveel belangrijke mannen waren om het te aanschouwen.

Ze bereikten de troon van de koning, MacGil stond op, en de kamer werd stil. MacGils zwaarwichtige uitdrukking veranderde in een brede glimlach. Hij nam drie stappen voorwaarts en gaf Thor, tot zijn grote verbazing, een knuffel.

Er rees een groot gejuich op uit de kamer.

Hij trok zich terug, hield Thor stevig bij zijn schouders vast, en keek grijnzend naar beneden.

“Je hebt de Krijgsmacht goed gediend,” zei hij.

Een bediende overhandigde de koning een kelk, die hij omhoog hield. Met een luide stem riep hij uit:

“OP MOED!”

“OP MOED!” riepen de honderden mannen in de kamer terug. Er volgde een opgewonden geroezemoes, en toen viel er weer een stilte.

“Ter ere van je heldendaad vandaag,” bulderde de Koning, “wil ik je een geschenk geven.”

De Koning gebaarde, en er stapte een volgeling naar voren. Hij droeg een lange zwarte handschoenen, waarop een prachtige valk zat. Hij draaide zich om en staarde Thor recht aan—alsof hij hem kende.

Thor snakte naar adem. Het was precies dezelfde valk uit zijn droom, met zijn zilveren lichaam en enkele zwarte streep over zijn voorhoofd.

“De valk is het symbool van ons koninkrijk, en van onze Koninklijke familie,” bulderde MacGil. “Het is een roofvogel, een dier van trots en eer. Maar het is ook een vogel van vaardigheid, van sluwheid. Het is trouw, meedogenloos, en het zweeft hoog boven alle andere dieren. Het is tevens een heilig dier. Men zegt dat hij die een valk bezit ook door een valk wordt bezeten. Ze zal je altijd leiden, waar je ook heen gaat. Ze zal je verlaten, maar ze zal altijd terugkomen. En nu is ze van jou.”

De valkenier stapte naar voren en plaatste een zware handschoen van maliënkolder over Thor’s hand en pols, en zette toen de vogel erop. Thor voelde zich als geëlektrificeerd nu hij het dier op zijn arm had. Hij kon zich nauwelijks bewegen. Hij was geschokt door het gewicht, het was een worsteling om zijn arm stil te houden terwijl het dier onrustig op zijn arm heen en weer bewoog. Hij voelde hoe de klauwen zich in zijn arm begroeven, hoewel hij slechts de druk voelde, aangezien hij werd beschermd door de handschoen. De vogel draaide zich om, staarde hem recht aan, en krijste. Thor voelde hoe het hem in zijn ogen keek, en hij voelde een mystieke connectie met het dier. Hij wist dat het de rest van zijn leven bij hem zou blijven.

“En hoe zul je haar noemen?” vroeg de Koning, terwijl er een dikke stilte in de kamer hing.

Thor pijnigde zijn brein, dat moeite had om te werken.

Hij probeerde snel te denken. In zijn hoofd dacht hij aan alle namen van beroemde krijgers in het koninkrijk. Hij draaide zich om en liet zijn blik over de muren glijden. Hij zag een serie van plaquettes met de namen van veldslagen, alle plaatsen in het koninkrijk. Zijn ogen bleven rusten op een specifieke plaats. Het was een plaats in de Ring waar hij nog nooit was geweest, maar waarvan hij had gehoord dat het een mystieke, krachtige plaats was. Het klonk hem juist in de oren.

“Ik zal haar Estopheles noemen,” riep Thor uit.

“Estopheles!” echode de menigte.

De valk krijste, alsof ze antwoord gaf.

Plotseling klapperde Estopheles met haar vleugels en vloog omhoog, naar de top van het kathedraal plafond, en een open raam uit. Thor keek haar na.

“Maak je geen zorgen,” zei de valkenier, “ze zal altijd bij je terugkomen.”

Thor draaide zich om en keek de koning aan. Hij had nog nooit in zijn leven een geschenk gekregen, laat staan zoiets als dit. Hij wist nauwelijks wat hij moest zeggen, hoe hij hem moest bedanken. Hij was overweldigd.

“Mijn heer,” zei hij, terwijl hij zijn hoofd boog. “Ik weet niet hoe ik u moet bedanken.”

“Dat heb je al gedaan,” zei MacGil.

De menigte juichte, en de spanning was gebroken. De mannen begonnen levendig te converseren, en er kwamen zoveel ridders op Thor af, dat hij niet wist waar hij moest kijken.

“Dat is Algod, uit de Oostelijke Provincie,” zei Reece, terwijl hij hem aan één van hen voorstelde.

“En dit is Kamera, uit de Lage Draslanden... en dit is Basikold uit de Noordelijke Vestingen...”

Al snel vervaagden de namen. Thor was overweldigd. Hij kon nauwelijks geloven dat al deze ridders hem wilden ontmoeten. Hij had zich in zijn hele leven nog nooit zo geaccepteerd of vereerd gevoeld, en hij had het gevoel dat een dag als deze nooit meer zou komen. Het was de eerste keer in zijn leven dat hij een gevoel van eigenwaarde had.

En hij kon niet stoppen met aan Estopheles denken.

Terwijl Thor alle kanten op draaide, en mensen begroette wiens namen voorbij stroomden, namen die hij nauwelijks kon onthouden, haastte zich een afgezant naar hem toe, die zich tussen de ridders door wurmde. Hij had een kleine rol bij zich, die hij aan Thor overhandigde.

Thor rolde het open, en las het fijne, delicate handschrift:

Ontmoet me op de binnenplaats. Achter het hek.

Thor rook een delicate geur die afkomstig was van de roze rol, en probeerde te achterhalen van wie het was. Het was niet getekend.

Reece leunde naar hem toe, las over zijn schouder mee, en lachte.

“Het lijkt erop dat mijn zuster je leuk vindt,” zei hij, glimlachend. “Ik zou maar gaan als ik jou was. Ze vindt het niet leuk om te moeten wachten.”

Thor voelde zichzelf blozen.

“De binnenplaats is door die hekken. Schiet op. Ze staat erom bekend snel van gedachten te veranderen,” glimlachte Reece terwijl hij hem aankeek. “En ik zou het geweldig vinden om je in mijn familie te hebben.”

HOOFDSTUK NEGENTIEN

Thor trachtte Reece zijn aanwijzingen op te volgen terwijl hij zich een weg door het drukke kasteel baande. Het was niet bepaald eenvoudig. Dit kasteel had te veel wendingen, te veel verborgen achterdeuren, en te veel lange gangen die alleen maar naar meer lange gangen leken te leiden.

Hij ging in zijn hoofd door Reece zijn instructies heen terwijl hij een trapje af ging, door een andere gang heen, en uiteindelijk stopte voor een kleine gewelfde deur met een rode hendel—degene waar Reece hem over had vertelt. Hij duwde hem open.

Thor haastte zich naar buiten en werd verrast door het felle licht van de zomerse dag; het voelde goed om buiten te zijn, weg uit het stoffige kasteel. Hij snoof de frisse lucht op en genoot van de zon op zijn gezicht. Zodra zijn ogen aan het felle licht gewend waren, keek hij om zich heen: voor hem lagen de Koninklijke tuinen. Ze strekten zich uit zover als het oog kon kijken, met heggen in verschillende vormen die perfect getrimd waren en nette rijen van tuinen vormden, met paadjes die er tussendoor liepen. Er waren fonteinen, ongewone bomen, boomgaarden met vroeg zomerfruit, en velden vol met bloemen, in elke maat en vorm en kleur. Het uitzicht was adembenemend. Het was alsof hij een schilderij in was gestapt.

Thor zocht naar een teken van Gwendolyn. Zijn hart bonsde. De achterste binnenplaats was verlaten, en Thor veronderstelde dat het waarschijnlijk bestemd was voor de Koninklijke familie, door zijn hoge, stenen tuinmuren afgeschermd van het publiek. Hij zocht overal, maar hij kon haar niet vinden.

Hij vroeg zich af of haar briefje soms een hoax was. Dat was het waarschijnlijk. Ze hield hem, de boerenkinkel, vast gewoon voor de gek, en lachte hem nu heel hard uit. Hoe kon iemand van haar status ten slotte in hem geïnteresseerd zijn?

Thor keek naar beneden en las haar briefje weer. Toen rolde hij het beschaamd op. Hij was beetgenomen. Wat een dwaas was hij, om daarin te trappen. Het deed hem pijn.

Thor draaide zich om en stond op het punt om weer het kasteel in te gaan. Net toen hij de deur bereikte, klonk er een stem.

“En waar denk jij heen te gaan?” sprak de vrolijke stem. Het klonk als het lied van een vogel.

Thor vroeg zich af of hij het zich inbeeldde. Hij keek zoekend om zich heen, en daar was ze, zittend in de schaduw bij de kasteelmuur. Ze glimlachte terug. Ze was gekleed in haar mooiste Koninklijke gewaad, een witte satijnen jurk met roze versieringen. Ze was nog mooier dan hij zich herinnerde.

Zij was het. Gwendolyn. Het meisje waar Thor over had gedroomd sinds ze elkaar hadden ontmoet, het meisje met haar amandelvormige, blauwe ogen en lange aardbeiblonde haar, met haar glimlach die zijn hart deed oplichten. Ze droeg een grote wit met roze hoed, die haar beschermde tegen de zon. Onder haar hoed glinsterden haar ogen. Heel even had hij de neiging om zich om te draaien om zichzelf ervan te verzekeren dat er niemand anders achter hem stond.

“Uh,” begon Thor. “Ik... uh... weet niet. Ik... uh... wilde net naar binnen gaan.”

Weer was hij zenuwachtig nu zij in de buurt was. Hij vond het lastig zijn gedachten bij elkaar te houden en ze onder woorden te brengen.

Ze lachte, en het was het mooiste geluid dat hij ooit had gehoord.

“Waarom zou je dat doen?” vroeg ze op een speelse toon. “Je bent er net.”

Thor was zenuwachtig. Hij kon geen woord uitbrengen.

“Ik... uh... kon je niet vinden,” zei hij beschaamd.

Ze lachte weer.

“Nou, hier ben ik. Kom je me niet halen?”

Ze stak haar hand uit; Thor snelde naar haar toe, reikte naar beneden en pakte haar hand. De aanraking van haar huid elektrificeerde hem, zo glad en zacht. Haar tere hand paste perfect zijn de zijne. Ze keek naar hem op en liet haar hand daar even rusten, voor ze langzaam omhoog kwam. Hij hield van het gevoel van haar vingertoppen in zijn handpalm en hoopte dat ze ze nooit weg zou nemen.

Ze trok haar hand weg, en haakte vervolgens haar arm in de zijne. Ze begon te lopen, leidde de weg over de kronkelende paden. Ze liepen over een smal paadje met keien, en al snel bevonden ze zich in een labyrint met heggen, beschermd tegen het buitenaanzicht.

Thor was nerveus. Wellicht zou hij, een burger, wel in de problemen komen als ze hem zo met de dochter van de Koning zagen lopen. Hij begon lichtjes te zweten, en hij wist niet of het kwam door de hitte of door haar aanraking.

Hij wist niet wat hij moest zeggen.

“Je hebt behoorlijk wat ophef veroorzaakt, nietwaar?” vroeg ze met een glimlach. Hij was dankbaar dat ze de ongemakkelijke stilte verbrak.

Thor haalde zijn schouders op. “Het spijt me. Het was niet mijn bedoeling.”

Ze lachte. “En waarom zou het niet je bedoeling zijn? Is het niet goed om ophef te veroorzaken?”

Thor zat in een impasse. Hij wist nauwelijks wat hij daarop moest zeggen. Het leek alsof hij altijd de verkeerde dingen zei.

“Het is hier zo stoffig en saai,” zei ze. “Het is fijn om een nieuwkomer te hebben. Mijn vader mag je. En mijn broer ook.”

“Uh... bedankt,” antwoordde Thor.

Hij kon zichzelf wel schoppen. Hij wist dat hij meer moest zeggen, en dat wilde hij ook. Hij wist alleen niet wat.

“Vind je...” begon hij, zijn hersenen pijnigend over wat hij moest zeggen, “... het leuk hier?”

Ze leunde achterover en lachte.

“Of ik het hier leuk vind?” zei ze. “Dat mag ik hopen. Ik woon hier!”

Ze lachte weer en Thor voelde zichzelf rood worden. Hij kreeg het gevoel dat hij het aan het verpesten was. Maar hij was niet opgegroeid met meisjes in de buurt, had in zijn dorp nooit een vriendinnetje gehad, en wist simpelweg niet wat hij tegen haar moest zeggen. Wat kon hij haar vragen? Waar kom je vandaan? Hij wist al waar ze vandaan kwam. Hij begon zich af te vragen waarom ze de moeite voor hem nam; was het slechts voor haar eigen vermaak?

“Waarom vind je me leuk?” vroeg hij.

Ze keek hem aan en maakte een grappig geluidje.

“Jij bent een verwaande jongen,” grinnikte ze. “Wie zegt dat ik je leuk vind?” vroeg ze met een brede glimlach. Het was overduidelijk dat alles wat hij zei haar amuseerde.

Thor had nu het gevoel alsof hij zichzelf nog dieper in de problemen had gewerkt.

“Het spijt me. Het was niet mijn bedoeling om dat te zeggen. Ik vroeg het me gewoon af. Ik bedoel... uh... ik weet dat je me niet leuk vindt.”

Ze moest nog harder lachen.

 

“Je bent vermakelijk, dat moet ik je nageven. Ik veronderstel dat je nooit een vriendinnetje hebt gehad, of wel?”

Thor keek naar beneden en schudde vernederd zijn hoofd.

“Ik neem aan ook geen zusters?” drong ze aan.

Thor schudde zijn broers.

“Ik heb drie broers,” flapte hij eruit. Eindelijk, hij had iets normaals gezegd.

“Is dat zo?” vroeg ze. “En waar zijn zij? In je dorp?”

Thor schudde zijn hoofd. “Nee, ze zijn hier, in de Krijgsmacht, net als ik.”

“Dat moet geruststellend zijn.”

Thor schudde zijn hoofd.

“Nee. Ze mogen me niet. Ze willen me hier niet.”

Voor de eerste keer verdween haar glimlach.

“En waarom zouden ze jou niet mogen?” vroeg ze geschokt. “Je eigen broers?”

Thor haalde zijn schouders op. “Ik wou dat ik het wist.”

Ze liepen een tijdje zwijgend door. Plotseling was hij bang dat hij hun vrolijke bui had verpest.

“Maar maak je geen zorgen, ik zit er niet mee. Het is altijd al zo geweest. Sterker nog, ik heb hier goede vrienden ontmoet. De beste vrienden die ik ooit heb gehad.”

“Mijn broer? Reece?” vroeg ze.

Thor knikte.

“Reece is een goeie,” zei ze. “Hij is mijn favoriet. Ik heb vier broers, weet je. Drie zijn echt, één niet. De oudste is mijn vaders zoon van een andere vrouw. Mijn halfbroer. Kendrick. Je kent hem?”

Thor knikte. “Ik ben hem veel verschuldigd. Dankzij hem heb ik een plek in de Krijgsmacht. Hij is een goede man.”

“Dat is waar. Hij is één van de beste mannen in het koninkrijk. Ik hou net zo veel van hem als van een ware broer. En dan is er Reece, om wie ik net zo veel geef. De andere twee... nou... Je weet hoe families zijn. Niet iedereen kan met elkaar opschieten. Soms vraag ik me af hoe het mogelijk is dan we allemaal van dezelfde mensen komen.”

Nu werd Thor nieuwsgierig. Hij wilde meer te weten komen over wie ze waren, over haar relatie met hen, over waarom ze niet goed met elkaar omgingen. Hij wilde het haar vragen, maar hij wilde ook niet snuffelen. En zij bleef er ook niet echt stil bij staan. Ze leek een gelukkig persoon, iemand die zich graag op de goede dingen concentreerde.

Terwijl ze het labyrint uit liepen, verscheen er een nieuwe tuin, waar het gras in perfecte vormen geknipt was. Het was een enorm speelbord, dat zich tenminste vijftien meter in alle kanten uitstrekte, met grote houten speelstukken, hoger dan Thor, verspreid over het speelbord.

Gwen gaf een gilletje van verrukking.

“Wil je spelen?” vroeg ze.

“Wat is het?” vroeg hij.

Ze draaide zich om, haar ogen groot van verbazing.

“Heb je nog nooit Racks gespeeld?” vroeg ze.

Thor schudde beschaamd zijn hoofd. Hij voelde zich nu meer dan ooit een boerenkinkel.

“Het is het leukste spel!” riep ze uit.

Ze stak beide handen uit, greep de zijne, en trok hem het veld op. Ze was vol van verrukking; hij kon het niet helpen, hij moest er zelf van glimlachen. Hij voelde zich als geëlektrificeerd. Meer dan wat dan ook, meer dan het veld, meer dan deze prachtige plek, kwam het door het gevoel van haar handen op de zijne. Het gevoel dat hij gewild was. Ze wilde dat hij met haar meeging. Ze wilde tijd met hem doorbrengen. Waarom zou iemand om hem geven? Zeker iemand zoals zij? Het voelde nog steeds alsof het allemaal een droom was.

“Ga daar staan,” zei ze. “Achter dat stuk. Je moet hem verplaatsen, en je hebt maar tien seconden de tijd.”

“Hoe bedoel je verplaatsen?” vroeg Thor.

“Kies een richting, snel!” riep ze uit.

Thor tilde het enorme houten blok op, verrast door het gewicht. Hij droeg het een aantal stappen, en zetten het neer op een ander vierkant.

Zonder te twijfelen duwde Gwen haar eigen stuk omver. Het landde op Thor’s stuk en liet het op de grond hallen.

Ze gilde van verrukking.

“Dat was een slechte zet!” zei ze. “Je ging in mijn weg staan! Je hebt verloren!”

Thor keek verward naar de twee stukken op de grond. Hij snapte niets van dit spel.

Ze lachte, nam zijn arm en leidde hem weer over de paden.

“Maak je geen zorgen, ik leer het je wel,” zei ze.

Haar woorden deden zijn hart een sprongetje maken. Ze zou het hem leren. Ze wilde hem weer zien. Om tijd met hem door te brengen. Beeldde hij het zich allemaal in?

“Vertel eens, wat vind je van deze plek?” vroeg ze, terwijl ze hem een tweede labyrint inloodste. Deze was versierd met bloemen, tweeënhalve meter hoog, barstend van de kleuren, met vreemde insecten die erboven zweefden.

“Het is de mooiste plek die ik ooit gezien heb,” antwoordde Thor oprecht.

“En waarom wil je bij de Krijgsmacht?”

“Het is alles waar ik ooit van heb gedroomd,” antwoordde hij.

“Maar waarom?” vroeg ze. “Omdat je mijn vader wil dienen?”

Thor dacht erover na. Hij had zich nooit echt afgevraagd waarom—het was er altijd gewoon.

“Ja,” antwoordde hij. “Dat wil ik. En de Ring.”

“En je leven dan?” vroeg ze. “Wil je geen gezin? Land? Een vrouw?”

Ze stopte en keek hem aan; Thor was met stomheid geslagen. Hij had nooit over deze dingen nagedacht, en hij wist nauwelijks wat hij moest zeggen. Haar ogen glommen terwijl ze hem aankeek.

“Uh... Ik... Ik weet niet. Daar heb ik nooit echt over nagedacht.”

“En wat zou je moeder daarvan zeggen?” vroeg ze speels.

Thor’s glimlach verdween.

“Ik heb geen moeder,” zei hij.

Haar glimlach verdween ook.

“Wat is er met haar gebeurd?” vroeg ze.

Thor stond op het punt haar te antwoorden, om haar alles te vertellen. Het zou de eerste keer in zijn leven zijn dat hij over haar had gesproken. En het gekke was, hij wilde het. Hij wilde wanhopig graag zijn hart bij haar uitstorten, bij dit vreemde meisje, en haar zijn diepste gevoelens vertellen.

Maar op het moment dat hij zijn mond opende, klonk er uit het niets een harde stem.

“Gwendolyn!” gilde de stem.

Beiden draaiden zich om en zagen haar moeder, de Koningin, gekleed in haar beste gewaden en vergezeld door haar dienstmeiden, recht op haar dochter afkomen. Ze keek razend.

De Koningin liep op Gwen af, greep haar hardhandig bij haar arm, en trok haar weg.

“Ga nu meteen terug naar binnen. Wat heb ik je gezegd? Ik wil niet dat je ooit nog met hem praat. Heb je me begrepen?”

Gwen’s gezicht liep rood aan, en veranderde toen. Ze liep over van woede en trots.

“Blijf van me af!” riep ze naar haar moeder. Maar het had geen zin: haar moeder bleef haar wegsleuren, en haar dienstmeiden versperden haar ook de weg.

“Ik zei blijf van me af!” gilde Gwen. Ze keek naar Thor, met een wanhopige, verdrietige blik in haar ogen, smekend.

Thor begreep het gevoel. Het was een gevoel dat hij zelf ook had. Hij wilde naar haar roepen, en voelde hoe zijn hart brak terwijl hij keek hoe ze werd weggesleept. Het was alsof zijn toekomst voor zijn ogen werd weggenomen.

Lang nadat ze uit het zicht was verdwenen, bleef hij nog staan, starend, vastgenageld aan de grond, ademloos. Hij wilde niet weggaan, hij wilde niets van dit alles vergeten.

En meer dan wat dan ook wilde hij zich niet voorstellen dat hij haar misschien nooit meer zou zien.

*

Terwijl Thor terugliep naar het kasteel, zijn hoofd nog steeds tollend door zijn ontmoeting met Gwen, was hij zich nauwelijks van zijn omgeving bewust. Zijn hoofd werd beheerst door de gedachte aan haar; hij zag alleen nog haar gezicht. Ze was prachtig. De mooiste en aardigste en liefste en zachtste en meest liefhebbende en grappigste persoon die hij ooit had ontmoet. Hij moest haar weer zien. Haar afwezigheid deed hem pijn. Hij begreep zijn gevoelens voor haar niet, en dat maakte hem bang. Hij kende haar nauwelijks, en toch wist hij dat hij niet zonder haar kon.

Maar tegelijkertijd dacht hij terug aan de Koningin, hoe ze haar had meegetrokken, en zijn maag trok samen bij de gedachte aan de machten die er tussen hen in stonden. Machten die om de één of andere reden niet wilden dat ze samen waren.

Terwijl hij zijn hersenen pijnigde, op zoek naar de reden, voelde hij plotseling een stijve hand op zijn borst, die hem deed halt houden.