Tasuta

Een Zoektocht Van Helden

Tekst
Märgi loetuks
Een Zoektocht Van Helden
Een Zoektocht Van Helden
Tasuta audioraamat
Loeb Jeroen Kramer
Lisateave
Šrift:Väiksem АаSuurem Aa

Hij keek op en zag een jongen, misschien een paar jaar ouder dan hij, lang en dun, gekleed in de duurste kleren die hij ooit had gezien—in koninklijk paars en groen en dieprood zijde, met een met zorg bewerkte veren hoed—die naar hem grijnsde. De jongen zag er sierlijk uit, verwend, alsof hij in pure luxe was opgegroeid, met zachte handen en hoge wenkbrauwen die zijn minachtende blik omlijstten.

“Ze noemen me Alton,” begon de jongen. “Ik ben de zoon van Heer Alton, eerste neef van de Koning. We zijn al zeven eeuwen heren van het gebied. Ik maak aanspraak op het Graafschap. Jij, daarentegen, bent een burger,” spuwde hij. Het koninklijk hof is voor mensen van Koninklijke bloede. En voor mannen van rang. Niet voor jouw soort.”

Thor keek hem aan. Hij had geen idee wie deze jongen was of wat hij had gedaan om hem kwaad te krijgen.

“Wat wil je van mij?” vroeg Thor.

Alton grinnikte.

“Natuurlijk, dan kun je niet weten. Je weet waarschijnlijk niets, of wel soms? Hoe durf je hier binnen te walsen en te doen alsof je één van ons bent!” spuwde hij.

“Ik doe helemaal niet alsof,” zei Thor.

“Nou, het kan me niets schelen op welke golf je bent meegedreven. Ik wil je alleen waarschuwen, voordat je nog meer fantasieën in je hoofd krijgt, dat Gwendolyn van mij is.”

Thor staarde hem geschokt aan. Van hem? Hij wist nauwelijks wat hij moest zeggen.

“Ons huwelijk is al gearrangeerd sinds we geboren zijn,” ging Alton verder. “We zijn even oud, en van dezelfde status. De plannen zijn al in beweging. Waag het niet te denken, zelfs niet voor een seconde, dat het anders zou lopen.”

Thor voelde zich alsof zijn adem hem benomen was; hij had niet eens de kracht om te reageren.

Alton kwam dichterbij staan, en staarde naar beneden.

“Zie je,” zei hij met een zachte stem, “ik sta Gwen haar geflirt toe. Ze heeft er veel. Eens in ze zoveel tijd krijgt ze medelijden met een burger, of een bediende wellicht. Ze staat hen toe om haar entertainment te zijn, haar vermaak. Wellicht ben je tot de conclusie gekomen dat het meer is. Maar dat is alles wat het is voor Gwen. Je bent slechts de zoveelste kennis, een andere vorm van vermaak. Ze verzamelt ze als poppen. Ze betekenen niets voor haar. De nieuwelingen zijn eerst opwindend, maar na een dag of twee gaat het haar vervelen. Ze zal je snel laten vallen. Je bent niets voor haar, echt. En tegen het einde van het jaar zullen zij en ik trouwen. Voor altijd.”

Alton sperde zijn ogen wijd open om zijn vastberadenheid kracht bij te zetten.

Thor voelde hoe zijn woorden zijn hart braken. Sprak hij de waarheid? Betekende hij echt niets voor Gwen? Nu was hij in de war; hij wist nauwelijks wat hij moest geloven. Ze had zo oprecht geleken. Maar wellicht had Thor de verkeerde conclusie getrokken?

“Je liegt,” zei Thor uiteindelijk.

Alton lachte spottend, hief een enkele vinger, en prikte ermee in Thor’s borst.

“Als ik je weer bij haar zie, gebruik ik mijn autoriteit om de Koninklijke wachters te roepen. Ze zullen je gevangen nemen!”

“Op grond waarvan!?” vroeg Thor.

“Ik heb geen redenen nodig. Ik heb hier status. Ik zal een reden verzinnen, en ze zullen mij geloven. Tegen de tijd dat ik met je klaar ben, zal het halve koninkrijk geloven dat je een crimineel bent.”

Alton trok een zelfvoldane glimlach; Thor voelde zich ziek.

“Je hebt geen eer,” zei Thor, niet-begrijpend dat iemand zich zo onfatsoenlijk kon gedragen.

Alton lachte schel.

“Ik heb nooit eer gehad,” zei hij. “Eer is voor dwazen. Ik heb wat ik wil. Jij kunt je eer houden. En ik zal Gwendolyn krijgen.”

HOOFDSTUK TWINTIG

Thor liep met Reece door de gewelfde poort van het Koninklijk Hof, de landweg op die naar de barakken van de Krijgsmacht leidde. De wachters salueerden terwijl ze passeerden en Thor werd overspoeld met een gevoel van verbondenheid, alsof hij niet zo’n buitenstaander meer was. Hij dacht terug aan een aantal dagen geleden, toen een wachter hem hier achterna had gezeten. Wat was er veel veranderd in een korte tijd.

Thor hoorde een gekrijs en keek op. Estopheles cirkelde hoog boven hen. Ze nam een duikvlucht, en Thor strekte opgewonden zijn pols uit. Maar ze steeg weer, en vloog weg, hoger en hoger, hoewel nooit geheel uit het zicht. Thor dacht na. Ze was een mystiek dier, en hij voelde een intense connectie met haar die hij het niet onder woorden kon brengen.

Thor en Reece liepen zwijgend verder richting de barakken. Thor wist dat zijn broeders hem zouden opwachten en hij vroeg zich af hoe hij ontvangen zou worden. Zou er afgunst zijn, jaloezie? Zouden ze boos zijn vanwege alle aandacht die hij had gekregen? Zouden ze de spot met hem drijven omdat hij terug moest worden gedragen over het Ravijn? Of zouden ze hem dan eindelijk accepteren?

Thor hoopte op het laatste. Hij was het zat om met de rest van de Krijgsmacht de worstelen en wilde er gewoon bijhoren. Als één van hen geaccepteerd worden.

In de verte doken de barakken op, en Thor’s gedachten dwaalden af.

Gwendolyn.

Thor wist niet zeker in hoeverre hij hierover met Reece kon praten, gezien het zijn zuster betrof. Maar hij kon haar niet uit zijn hoofd zetten. Hij kon niet stoppen met denken aan zijn ontmoeting met die vervelende Alton, en hij vroeg zich af hoeveel van wat hij gezegd had waar was. Een deel van hem vreesde om er met Reece over te praten. Hij wilde niet riskeren hem boos te maken en zijn nieuwe vriend verliezen omwille van zijn zuster. Maar een ander deel van hem moest weten wat hij dacht.

“Wie is Alton?” vroeg Thor aarzelend.

“Alton?” herhaalde Reece. “Hoezo vraag je naar hem?”

Thor haalde zijn schouders op, niet wetend hoe veel hij kon zeggen.

Gelukkig ging Reece door.

“Hij is slechts een vervelende, mindere Koninklijke. Derde neef van de koning. Hoezo? Heeft hij je ergens over lastiggevallen?” Reece zijn ogen vernauwden zich. “Gwen? Is dat het? Ik had je moeten waarschuwen.”

Thor draaide zich om en keek Reece aan. Hij wilde meer weten.

“Wat bedoel je?”

“Hij is een lomperd. Hij zit al achter mijn zus aan sinds hij kan lopen. Hij weet zeker dat ze zullen trouwen. Mijn moeder is daar ook van overtuigd.”

“Gaat dat gebeuren?” vroeg Thor, en de urgentie in zijn eigen stem verbaasde hem.

Reece keek hem glimlachend aan.

“Jeetje, je bent hard voor haar gevallen, hé?” Hij grinnikte. “Dat was snel.”

Thor werd rood, hopend dat het niet zo opviel.

“Of ze wel of niet zouden trouwen is afhankelijk van de gevoelens die mijn zus voor hem heeft,” antwoordde Reece uiteindelijk. “Tenzij ze haar zouden dwingen om te trouwen. Maar ik betwijfel dat mijn vader dat zou doen.”

“En wat voelt ze voor hem?” drong Thor aan. Hij was bang dat hij te nieuwsgierig was, maar hij moest het weten.

Reece haalde zijn schouders op. “Dat zou je haar moeten vragen, denk ik. Ik praat er nooit over met haar.”

“Maar zou je vader haar dwingen om te trouwen?” drong Thor aan. “Kan hij echt zoiets doen?”

“Mijn vader kan alles doen wat hij wil. Maar dat is iets tussen hem en Gwen.”

Reece draaide zich om en keek Thor aan.

“Hoezo ineens al die vragen? Waar hebben jullie over gepraat?”

Thor bloosde, niet wetend wat hij moest zeggen.

“Niets,” zei hij uiteindelijk.

“Niets!” lachte Reece. “Dat klinkt als een hele hoop niets!”

Reece lachte harder, en Thor was beschaamd. Hij vroeg zich af of hij het zich gewoon inbeeldde dat Gwen hem leuk vond. Reece legde een stevige hand op zijn schouder.

“Luister, oude vriend,” zei Reece, “het enige dat je zeker weet over Gwen is dat ze weet wat ze wil. En ze krijgt wat ze wil. Zo is het altijd al geweest. Ze heeft net zo’n sterke wil als mijn vader. Niemand kan haar dwingen om iets te doen—of iemand leuk te vinden—als ze dat niet wil. Dus maak je geen zorgen. Als ze jou kiest, geloof me, dan zal ze het je laten weten. Okee?”

Thor knikte. Hij voelde zich, zoals altijd, beter nadat hij met Reece had gepraat.

Hij keek op en zag de grote poorten naar de barakken van de Krijgsmacht voor hem. Tot zijn verassing zag hij een aantal van de andere jongens bij de poort staan, alsof ze hen opwachtten, en wat hem nog meer veraste was dat ze breed grijnsden, en juichten toen ze hem in het oog kregen.

Ze sprintten voorwaarts, grepen Thor bij zijn schouders, sloegen hun armen om hem heen en trokken hem naar binnen. Thor was stomverbaasd over hoe hij door de anderen werd ontvangen.

“Vertel ons over het Ravijn. Hoe is het aan de andere kant?” vroeg één van hen.

“Hoe was het beest? Hetgeen je hebt gedood?” vroeg een ander.

“Ik heb hem niet gedood,” protesteerde Thor. “Dat heeft Erec gedaan.”

“Ik heb gehoord dat je Elden’s leven hebt gered,” zei er één.

“Ik hoorde dat je het wezen frontaal hebt aangevallen. Zonder echte wapens.”

“Je bent nu één van ons!” riep iemand uit, en de andere kinderen juichten, en namen hem mee naar binnen, alsof hij hun lang verloren broer was.

Thor kon het nauwelijks geloven. Hoe meer hij hoorde, hoe meer hij besefte dat ze misschien wel een punt hadden. Misschien was hij wel moedig geweest. Hij had er niet echt over nagedacht. Voor het eerst in een lange tijd begon hij zich goed te voelen over zichzelf. En dat kwam grotendeels omdat hij nu eindelijk het gevoel had dat hij erbij hoorde. Hij voelde de spanning van zijn schouders vallen.

Thor werd naar het trainingsveld geleidt, en voor hem stonden tientallen anderen van de Krijgsmacht, samen met tientallen van de Zilveren. Zij lieten ook een luid gejuich voor hem horen. Ze kwamen allemaal naar hem toe en klopten hem op de rug.

 

Kolk stapte naar voren, en de anderen werden stil. Thor bereidde zich voor, aangezien Kolk nooit iets anders dan minachting voor hem had getoond. Maar nu, tot Thor’s verassing, keek hij hem aan met een andere uitdrukking. Hoewel hij zichzelf er nog steeds niet toe kon brengen om te glimlachen, keek hij ook niet boos. En Thor durfde te zweren dat hij een spoort van bewondering in zijn ogen zag.

Kolk deed nog een stap naar voren. Hij haalde een kleine pin met een zwarte valk tevoorschijn, en speldde het op Thor’s borst.

De pin van de Krijgsmacht. Thor was geaccepteerd. Eindelijk, hij was één van hen.

“Thorgrin uit de Zuidelijke Provincie van het Westelijk Koninkrijk,” sprak Kolk plechtig. “Welkom bij de Krijgsmacht.”

De jongens juichten en kwamen op hem af. Ze sloegen hun armen om Thor heen en zwaaiden hem alle kanten op.

Thor kon het niet eens allemaal beseffen. Hij probeerde het ook niet. Hij wilde gewoon van het moment genieten. Nu was er eindelijk een plek waar hij thuishoorde.

Kolk draaide zich om en keek de jongens aan.

“Okee jongens, kalmeer,” commandeerde hij. “Vandaag is een speciale dag. Geen hooivorken en smeer en paardenmest voor jullie. Nu is het tijd om echt te gaan trainen. Het is wapendag.”

De jongens lieten een uitgelaten kreet, en volgden Kolk over het trainingsveld, richting een groot circulair gebouw van eikenhout met glimmende bronzen deuren. Thor liep met de groep mee, en er hing een opgewonden stemming in de lucht. Reece liep naast hem, en O’Connor voegde zich bij hen.

“Niet gedacht dat ik je nog levend terug zou zien,” zei O’Connor, die glimlachend een klap op zijn schouder gaf. “Volgende keer laat je mij eerst wakker worden, okee?”

Thor glimlachte terug.

“Wat is dat voor gebouw?” vroeg Thor aan Reece terwijl ze dichterbij kwamen. De deur was bedekt met enorme ijzeren klinknagels, en het gebouw zag er indrukwekkend uit.

“Het Wapenhuis,” antwoordde Reece. “Hier slaan ze al onze wapens op. Eens in de zoveel tijd mogen we even kijken, soms zelfs met een aantal wapens trainen. Het hangt ervan af wat voor les ze ons willen leren.”

Thor’s maag verkrampte toen hij Elden opmerkte, die op hen af kwam. Thor bereidde zich voor, in afwachting van een bedreiging—maar deze keer, tot Thor’s verbazing, had Elden een blik van waardering op zijn gezicht.

“Ik moet je bedanken,” zei hij, terwijl hij bescheiden naar de grond keek. “Dat je mijn leven hebt gered.”

Thor was stomverbaasd: dit had hij nooit van hem verwacht.

“Ik heb me in je vergist,” voegde Elden toe. “Vrienden?” vroeg hij.

Hij stak een hand uit.

Thor was niet iemand die wrok koesterde, en schudde hem blij de hand.

“Vrienden,” zei Thor.

“Ik neem dat woord niet licht,” zei Elden. “Ik zal altijd achter je staan. En ik ben je er één verschuldigd.”

Met die woorden draaide hij zich om en haastte zich weg, terug de menigte in.

Thor wist nauwelijks wat hij ervan moest maken. Hij kon niet bevatten hoe snel alles was veranderd.

“Ik denk dat hij toch niet de kwaadste is,” zei O’Connor. “Misschien valt hij toch wel mee.”

Ze bereikten het wapenhuis, de immens grote deuren zwaaiden open, en Thor keek vol ontzag om zich heen.

Hij liep langzaam, zijn nek uitgestrekt, in een brede cirkel het gebouw rond, in een poging alles in zich op te nemen. Er hingen honderden wapens, wapens die hij niet eens herkende. De andere jongens drongen in hun opwinding naar voren, naar de wapens, pakten ze op, raakten ze aan, onderzochten ze. Thor volgde hun voorbeeld, en voelde zich als een kind in een snoepwinkel.

Hij haastte zich naar een grote hellebaard, pakte de houten schacht met twee handen vast, en voelde hoe zwaar hij was. Hij was enorm, en goed geolied. Het mes was versleten en had kleine inkepingen, en hij vroeg zich af of het mannen in de strijd had gedood.

Hij zette het neer en pakte een puntige dorsvlegel, een metalen bal die met een lange ketting aan een korte staf was verbonden. Hij hield de houten schacht vast en voelde aan de metalen punt aan het eind van de ketting. Naast hem was Reece bezig met een strijdbijl en O’Connor testte het gewicht van een lange spies door op een denkbeeldige vijand in te hakken.

“Luister allemaal!” riep Kolk, en ze draaiden zich naar hem om.

“Vandaag zullen we leren over hoe je het van een afstand tegen je vijand opneemt. Kan iemand me hier vertellen wat voor wapens er gebruikt kunnen worden? Wat kan een man dertig schreden verderop doden?”

“Een boog en pijl,” riep iemand.

“Ja,” antwoordde Kolk. “Wat nog meer?”

“Een speer!” schreeuwde iemand.

“Wat nog meer? Er zijn er meer. Laat eens horen.”

“Een slinger,” voegde Thor toe.

“Wat nog meer?”

Thor pijnigde zijn hersenen, maar hij kon niets meer bedenken.

“Werpmessen,” riep Reece.

“Wat nog meer?”

De andere jongens aarzelden. Niemand had nog ideeën.

“Er zijn werphamers,” riep Kolk, “en werpbijlen. Je hebt de kruisboog. Je kunt spiesen gooien. En zwaarden ook.”

Kolk schreed door de kamer, en liet zijn blik over de jongens glijden, die paraat stonden.

“Maar dat is niet alles. Een simpele steen op de grond kan je beste vriend zijn. Ik heb een man gezien, zo groot als een stier, een oorlogsheld, die ter plekke gedood werd door de steenworp van een slimmere soldaat. Soldaten realiseren zich vaak niet dat je wapenrusting ook gebruikt kan worden als wapen. Je kunt een handschoen uitdoen en in het gezicht van je vijand gooien. Dit kan hem van de kaart brengen, een paar meter verderop. In dat moment kun je hem doden. Je kunt ook je schild gooien.”

Kolk zweeg even.

“Het is van cruciaal belang dat wanneer je leert om te vechten, je niet alleen leert om te vechten in de afstand tussen jou en je tegenstander. Je moet je gevecht tot een veel grotere afstand uitbreiden. De meeste mensen vechten met drie schreden. Een goede krijger vecht met dertig schreden. Begrepen?”

“Ja meneer!” klonk het in koor.

“Goed. Vandaag gaan we werken aan jullie werpvaardigheden. Kijk de kamer rond en grijp alle werpspullen die je kunt vinden. Pak er allemaal één en zorg dat je over dertig seconden buiten bent. In de benen!”

Iedereen begon te dringen. Thor rende naar de muur, op zoek naar een wapen. Hij werd door de andere jongens alle kanten op geduwd, tot hij eindelijk zag wat hij wilde en het greep. Het was een kleine werpbijl.

O’Connor greep een dolk, Reece een zwaard, en de drie renden met de andere jongens naar buiten, het veld op.

Ze volgden Kolk naar de andere kant van het veld, waar een tiental schilden op palen waren bevestigd.

Alle jongens, wapens in de hand, verzamelden zich verwachtingsvol om Kolk heen.

“Jullie gaan hier staan,” bulderde hij, wijzend naar een lijn in het zand, “en mikken op die schilden. Vervolgens ren je naar de schilden, pak je een ander wapen, en ga je daarmee oefenen. Kies nooit hetzelfde wapen. Mik altijd op het schild. Degenen die een schild missen, rennen een rondje om het veld heen. Beginnen!”

De jongens gingen schouder aan schouder op een rij staan, achter de lijn, en begonnen hun wapens naar de schilden te gooien, die bijna vijfentwintig meter verderop stonden. Thor ging ook in de rij staan. De jongen naast hem haalde uit en wierp zijn speer. Hij miste op een haar na.

De jongen draaide zich om en begon rond de arena te rennen. Terwijl hij rende, kwam één van de mannen van de Koning naast hem rennen. Hij legde een zware mantel van maliënkolder over zijn schouders heen.

“Ren daar maar mee, jongen!” beviel hij.

De jongen, die door het gewicht haast de grond in werd gedrukt, zweette al en bleef doorrennen in de hitte.

Thor wilde zijn doelwit niet missen. Hij leunde naar achteren, concentreerde zich, haalde zijn werpbijl uit, en liet hem los. Hij sloot zijn ogen en hoopte dat hij zijn doelwit zou raken. Hij was opgelucht toen hij het geluid van de werpbijl hoorde, die tegen het lederen schild aankwam. Hij had hem nog maar net geraakt, in de onderste hoek, maar het was hem in elk geval gelukt. Om hem heen misten meerdere jongens, en ze begonnen om het veld heen te redden. De weinige jongens die wel een schild wisten te raken renden ernaar toe om een nieuw wapen te pakken.

Thor bereikte de schilden en vond een lange, dunne werpdolk, die hij eruit trok. Hij rende terug naar de werplijn.

Ze bleven uren gooien, tot Thor het gevoel had dat zijn arm eraf zou vallen en hij zelf ook een rondje teveel had moeten rennen. Hij droop van het zweet, net als de anderen om hem heen. Het was een interessante oefening, om met allerlei soorten wapens te gooien, om gewend te raken aan het gevoel en het gewicht van verschillende schachten en messen. Thor voelde hoe hij met elke worp beter werd, en er meer gewend aan raakte. Maar de hitte was benauwend, en hij begon moe te worden. Er stond nog een tiental jongens voor de schilden, de meesten waren rondjes aan het rennen. Het was simpelweg te moeilijk om zo vaak te gooien, met zoveel verschillende wapens, en het rennen en de hitte maakten het lastig om nauwkeurig te blijven. Thor hijgde, en hij wist niet hoe lang hij nog door kon gaan. Net toen hij dacht dat hij in zou storten, kwam Kolk naar voren.

“Genoeg!” riep hij.

De jongens kwamen terug van hun rondes en lieten zich op het gras vallen. Ze lagen, hijgend, zwaar ademend, en haalden de zware mantels van maliënkolder van zich af. Thor ging ook in het gras zitten. Zijn arm was uitgeput en hij droop van het zweet. Een aantal van de mannen van de Koning zetten emmer water op het gras neer. Reece stak zijn hand uit, greep er één, dronk ervan, en gaf de emmer door aan O’Connor, die dronk en hem aan Thor gaf. Thor dronk en dronk, het water liep over zijn kin en borst. Het water voelde geweldig. Hij hijgde toen hij de emmer teruggaf aan Reece.

“Hoe lang kan dit nog doorgaan?” vroeg hij.

Reece schudde hijgend zijn hoofd. “Ik weet het niet.”

“Ik zweer je dat ze ons dood willen,” klonk een stem. Thor draaide zich om en zag Elden, die naast hem kwam zitten. Thor was verrast hem hier te zien, en hij besefte dat Elden echt vrienden wilde zijn. Het was vreemd om zo’n verandering in zijn gedrag te zien.

“Jongens!” riep Kolk, terwijl hij langzaam tussen hen door liep. “Steeds meer van jullie beginnen je doelwit te missen, nu het later op de dag is. Zoals je hebt gemerkt, is het lastiger om nauwkeurig te zijn als je moe bent. Dat is het punt. Tijdens de strijd zul je niet fris zijn. Je zult uitgeput zijn. Sommige gevechten kunnen wel dagen doorgaan. Zeker als je een kasteel aanvalt. En wanneer je er helemaal doorheen zit, zul je je meest nauwkeurige worp moeten doen. Vaak zul je geforceerd zijn om te gooien met wat voor wapen je op dat moment ook voorhanden hebt. Je moet een expert zijn met ieder wapen, en in iedere staat van uitputting. Is dat duidelijk?”

“JA HEER!” schreeuwden ze terug.

“Sommigen van jullie kunnen een mes werpen, of een speer. Maar dezelfde persoon mist met een hamer of een bijl. Denk je dat je kunt overleven door één wapen te gooien?”

“NEE HEER!”

“Denk je dat dit slechts een spelletje is?”

“NEE HEER!”

Kolk grijnsde terwijl hij liep, en gaf de jongens waarvan hij vond dat ze niet recht genoeg zaten een trap in hun rug.

“Jullie hebben lang genoeg gerust,” zei hij. “In de benen!”

Thor krabbelde overeind, zijn benen afgemat, en hij vroeg zich af hoeveel hij nog kon hebben.

“Er zijn twee kanten aan vechten op afstand,” vervolgde Kolk. “Je kunt gooien—maar dat kan je vijand ook. Hij is wellicht niet veilig, dertig schreden verderop—maar dat geldt ook voor jou. Je moet leren hoe je jezelf op dertig schreden afstand moet verdedigen. Begrepen?”

“JA HEER!”

“Om jezelf te verdedigen tegen een object dat geworpen wordt, moet je niet alleen op je hoede zijn, maar ook snel op je benen kunnen staan, om te duiken, te rollen, te ontwijken—maar je moet ook in staat zijn om jezelf te beschermen met een groot schild.”

Kolk gebaarde, en één van de soldaten kwam aanzetten met een groot, zwaar schild. Thor was stomverbaasd: het was bijna twee keer zo groot als hij.

“Is er een vrijwilliger?” vroeg Kolk.

De groep jongens zweeg, twijfelend, en zonder na te denken liet Thor zich meeslepen in het moment. Hij stak zijn hand op.

 

Kolk knikte, en Thor haastte zich naar voren.

“Goed,” zei Kolk. “Eén van jullie is ten minste dom genoeg om zich vrijwillig op te geven. Ik bewonder je vechtlust, jongen. Een domme beslissing. Maar goed.”

Terwijl Kolk hem het enorme metalen schild overhandigde, begon Thor zich af te vragen of hij een verkeerde keus had gemaakt. Hij bevestigde het schild aan één arm, en kon niet geloven hoe zwaar het was. Hij kon het nauwelijks optillen.

“Thor, jouw missie is om van deze kant van het veld naar de andere kant te rennen. Ongedeerd. Zie je die vijftig jongens tegenover je?” zei Kolk tegen Thor. “Zij gaan allemaal wapens naar je gooien. Echte wapens. Begrijp je dat? Als je niet je schild gebruikt om jezelf te beschermen, sterf je wellicht voordat je de overkant bereikt.”

Thor staarde hem vol ongeloof aan. De jongens werden stil.

“Dit is geen spelletje,” vervolgde Kolk. “Dit is heel serieus. De strijd is serieus. Het is een kwestie van leven of dood. Weet je zeker dat je nog steeds vrijwilliger wil zijn?”

Thor knikte, te verschrikt om iets te zeggen. Hij kon toch niet zomaar van gedachten veranderen, niet waar iedereen bij was.

“Goed.”

Kolk gebaarde naar iemand, die naar voren stapte en op een hoorn blies.

“Rennen!” schreeuwde Kolk.

Thor tilde het zware schild met twee handen op, en greep het vast met al zijn kracht. Op dat moment voelde hij een galmende slag, zo hard dat zijn schedel ervan schudde. Het moest een metalen hamer zijn geweest. Hij was niet door het schild heen gegaan, maar het stuurde een verschrikkelijke schok door zijn systeem heen. Hij liet het schild bijna vallen, maar dwong zichzelf om het stevig vast te houden en door te lopen.

Thor begon te rennen. Hij hobbelde zo snel als hij kon met het schild. Terwijl de wapens langs hem heen vlogen, dwong hij zichzelf om zich zo goed mogelijk achter het schild te verstoppen.

Het schild was zijn levenslijn. Terwijl hij rende, leerde hij om erachter te blijven.

Een pijl vloog langs hem, en miste hem op een centimeter na, dus hij hield zijn kin dichter op zijn borst. Een ander zwaar object sloeg tegen het schild aan. Het raakte hem zo hard dat hij een paar beter achteruit wankelde en op de grond viel. Maar Thor sprong snel weer omhoog, en bleef doorrennen. Met een uiterste krachtinspanning, snakkend naar adem, slaagde hij er eindelijk in om de andere kant van het veld te bereiken.

“Zwicht!” riep Kolk.

Thor liet het schild vallen. Het zweet droop van hem af. Hij was meer dan dankbaar dat hij de andere kant had bereikt: hij wist niet of hij dat schild nog een seconde langer had kunnen vasthouden.

Thor haastte zich terug naar de anderen, die hem vol bewondering aankeken. Hij vroeg zich af hoe hij het had overleefd.

“Goed gedaan,” fluisterde Reece.

“Nog andere vrijwilligers?” riep Kolk.

Er hing een doodse stilte. Na Thor gezien te hebben, wilde niemand anders het proberen.

Thor voelde zich trots. Hij wist niet zeker of hij zijn hand opgestoken had als hij had geweten wat hij moest doen, maar nu het voorbij was, was hij blij dat hij het gedaan had.

“Goed. Dan kies ik wel een vrijwilliger,” riep Kolk. “Jij! Saden!” riep hij uit, terwijl hij naar iemand wees.

Een oudere, dunne jongen stapte naar voren. Hij zag er doodsbang uit.

“Ik?” zei Saden. Zijn stem kraakte.

De andere jongens lachten hem uit.

“Natuurlijk jij. Wie anders?” zei Kolk.

“Het spijt me, heer, maar liever niet.”

De Krijgsmacht snakte naar adem.

Kolk kwam grijnzend op hem af.

“Je doet niet wat je wilt,” gromde Kolk. “Je doet wat ik zeg dat je moet doen.”

Saden stond daar maar, verstijfd. Hij was doodsbang.

“Hij zou hier niet moeten zijn,” fluisterde Reece naar Thor.

Thor keek hem aan. “Wat bedoel je?”

“Hij komt uit een edele familie, en ze hebben hem hier geplaatst. Maar hij wil hier helemaal niet zijn. Hij is geen vechter. Kolk weet dat. Ik denk dat ze hem proberen te breken. Ik denk dat ze hem weg willen hebben.”

“Het spijt me, heer, maar ik kan het niet,” zei Saden. Hij klonk doodsbang.

“Dat kun je wel,” schreeuwde Kolk, “en dat zul je ook!”

Er was een patstelling.

Saden staarde naar de grond, en liet zijn kin beschaamd hangen.

“Het spijt me, heer. Geef me een andere taak, en ik zal hem met plezier uitvoeren.”

Kolk liep rood aan, en stormde op hem af tot hij slechts een paar centimeters van zijn gezicht verwijderd was.

“Ik zal je een andere taak geven, jongen. Het kan me niet schelen wie je familie is. Vanaf nu zul je rennen. Je zult om dit veld heen rennen tot je erbij neervalt. En je komt niet terug tot je aanbied om dit schild vast te houden. Heb je me begrepen?”

Saden zag eruit alsof hij op het punt stond in tranen uit te barsten. Hij knikte.

Er verscheen een soldaat, die maliënkolder over Saden heen drapeerde, en toen een andere soldaat die nog meer maliënkolder over hem heen legde. Thor begreep niet hoe hij niet kon zwichten onder het gewicht. Hij kon nauwelijks met één van die dingen rennen.

Kolk gaf Saden een harde trap tegen zijn achterste. Hij struikelde naar voren en begon langzaam om het veld heen te joggen. Thor had medelijden met hem. Terwijl hij hem om het veld heen zag hobbelen, vroeg hij zich af of de jongen de Krijgsmacht wel zou overleven.

Plotseling klonk er een hoorn. Thor draaide zich om en zag een gezelschap van de mannen van de koning aan komen rijden, met een tiental van de Zilveren bij hen. Ze hielden lange speren vast en droegen helmen met veren. Ze reden op hen af en stopten voor de krijgsmacht.

“Ter ere van de huwelijksdag van de dochter van de koning, en ter ere van de zonnewende, heeft de koning de rest van de dag tot een jachtdag verklaard!”

De jongens om Thor heen barstten uit in een luid gejuich. Ze begonnen te rennen, achter de paarden aan terwijl die zich om draaiden en over het veld galoppeerden.

“Wat gebeurd er?” vroeg Thor aan Reece, terwijl ze met de anderen begonnen mee te rennen.

Reece had een brede grijns op zijn gezicht.

“Het is een godsgeschenk!” zei hij. “We hebben de rest van de dag vrij! We mogen op jacht!”