Tasuta

Een Zoektocht Van Helden

Tekst
Märgi loetuks
Een Zoektocht Van Helden
Een Zoektocht Van Helden
Tasuta audioraamat
Loeb Jeroen Kramer
Lisateave
Šrift:Väiksem АаSuurem Aa

“Is dit ook een bordeel?” vroeg hij.

De anderen draaiden zich om en staarden hem stomverbaasd aan, waarna ze allemaal in lachen uitbarstten.

“Mijn God, jij bent naïef, zeg!” zei Conval.

“Zeg me dat je nooit eerder naar een bordeel bent geweest?” zei Conven.

“Ik durf te wedden dat hij nooit met een vrouw is geweest!” zei Elden.

Thor voelde hun blikken branden, en hij voelde zijn gezicht rood als een biet worden. Hij wilde verdwijnen. Ze hadden gelijk: hij was nog nooit met een vrouw geweest. Maar dat zou hij hen nooit vertellen. Hij vroeg zich af of het van zijn gezicht af te lezen was.

Voor hij kon antwoorden, ging één van de tweeling staan, sloeg een stevige hand om hem heen, en gooide een gouden munt naar de vrouw op de trap.

“Ik geloof dat je je eerste klant gevonden hebt!” riep hij.

Er klonk gejuich, en Thor, ondanks zijn getrek en geduw en tegenstribbelingen, voelde hoe hij door tientallen mannen door de menigte werd geduwd, de trap op. Ondertussen vulde zijn hoofd zich met gedachten aan Gwen. Aan hoeveel hij van haar hield. Aan hoe zeer hij niet met iemand anders wilde zijn.

Hij wilde zich omdraaien en rennen. Maar er was geen uitweg. Tientallen van de grootste mannen die hij ooit had gezien duwden hem naar voren, en ze stonden hem niet toe zich terug te trekken. Voor hij het wist stond hij op de trap, en staarde hij naar een vrouw, langer dan hij. Ze droeg veel te veel parfum en glimlachte naar hem. Om het allemaal nog erger te maken, was Thor nu echt dronken. De kamer begon te tollen, en hij had het gevoel dat hij ieder moment in kon storten.

De vrouw greep Thor’s shirt, leidde hem vastberaden een kamer in, en sloeg de deur achter hem dicht. Thor was vastberaden om niet met haar te zijn. Hij bleef aan Gwen denken. Dit was niet hoe hij wilde dat zijn eerste keer zou verlopen.

Maar zijn gedachten negeerden hem. Hij was zo dronken dat hij nauwelijks kon zien. Het laatste dat hij zich kon herinneren voor het zwart werd voor zijn ogen, was dat hij de kamer door werd geleidt, naar het bed van een dame, hopend dat hij het zou bereiken voor hij de grond zou raken.

HOOFDSTUK DRIEËNTWINTIG

MacGil opende zijn ogen, gewekt door het onophoudelijke geklop op zijn deur, en wenste onmiddellijk dat hij het niet had gedaan. Zijn hoofd voelde alsof het in tweeën was gehakt. Het felle zonlicht scheen door het open raam, en hij besefte dat hij met zijn gezicht in zijn deken van schaapshuid lag. Gedesoriënteerd probeerde hij het zich te herinneren. Hij was thuis, in zijn kasteel. Hij trachtte zich de nacht ervoor voor de geest te halen. Hij herinnerde zich de jacht. Toen, een bierhuis in de bossen. Veel te veel drank. Op de één of andere manier moest hij het terug hebben gered.

Hij keek naast zich en zag zijn vrouw, de Koningin, slapend naast hem liggen.

Er klonk weer gebonk, het afschuwelijke geluid van een ijzeren klopper die tegen de deur aanslag.

“Wie kan dat zijn?” vroeg ze geïrriteerd.

Dat vroeg MacGil zich ook af. Hij herinnerde zich dat hij zijn bedienden specifiek had geïnstrueerd hem niet te wekken—zeker niet na de jacht. Hiervoor zouden ze in de problemen raken.

Het was waarschijnlijk zijn steward, met weer zo’n onbeduidende financiële kwestie.

“Stop met dat verdomde geklop!” bulderde MacGil. Hij rolde uit bed en ging met zijn ellebogen op zijn knieën zitten, zijn hoofd in zijn handen. Hij liet zijn handen door zijn ongewassen haar en baard glijden, en vervolgens over zijn gezicht, in een poging zichzelf wakker te krijgen. De jacht—en het bier—hadden behoorlijk wat van hem gevergd. Hij was niet zo lenig meer als vroeger. De jaren hadden hun tol geëist; hij was uitgeput. Op dit moment wilde hij nooit meer drinken.

Met een enorme krachtsinspanning duwde hij zichzelf overeind. Slechts gekleed in zijn ochtendjas schreed hij door de kamer, greep de ijzeren hendel en trok de deur open.

Daar stond zijn generaal, Brom, geflankeerd door twee luitenanten. Ze brachten hun hoofd naar beneden, maar zijn generaal staarde hem recht aan, met een grimmige blik op zijn gezicht. MacGil haatte die blik. Het betekende altijd slecht nieuws. Het was op momenten als deze dat hij het haatte om Koning te zijn. Hij had gisteren zo’n goede dag gehad, een geweldige jacht, en het had hem herinnerd aan vroeger, toen hij nog jong en zorgeloos was. Zeker toen ze de nacht doorbrachten in het bierhuis. Door zo hardhandig te worden gewekt, verdween zijn illusie van vrede als sneeuw voor de zon.

“Mijn heer, mijn verontschuldigingen dat u wek,” zei Brom.

“Die verontschuldigingen zijn terecht,” gromde MacGil. “Dit kan maar beter belangrijk zijn.”

“Dat is het,” zei hij.

Koning MacGil zag de ernst op zijn gezicht. Hij draaide zich om en keek over zijn schouder naar zijn Koningin. Ze lag alweer te slapen.

MacGil gebaarde dat ze naar binnen moesten komen, en leidde hen door zijn slaapkamer, door een andere gewelfde deur naar een zijkamer. Hij sloot de deur achter hen, zodat ze haar niet zouden storen. Zo af en toe gebruikte hij deze kamer, die niet groter was dan twintig schreden, met een aantal comfortabele stoelen en een groot glas in lood raam, wanneer hij geen zin had om naar de Grote Hal te gaan.

“Mijn heer, onze spionnen hebben ons verteld van een aantal McCloud mannen. Ze rijden naar het oosten, richting de Fabiaanse Zee. En onze verkenners in het zuiden rapporteren een karavaan van schepen van het Rijk, die richting het noorden gaan. Zij zijn vast en zeker onderweg om de McClouds daar te ontmoeten.”

MacGil trachtte de informatie te verwerken. Zijn hersenen werkten te traag in zijn dronken staat.

“En?” spoorde hij ongeduldig aan. Hij was doodmoe van alle eindeloze intriges en speculaties van zijn hof.

“Als de McClouds werkelijk het Rijk ontmoeten, kan daar slechts één reden voor zijn,” vervolgde Brom. “Een samenzwering om het Ravijn door te breken en de Ring ten val te brengen.”

MacGil keek naar zijn oude commandant, een man aan wiens zijde hij dertig jaar lang had gevochten, en hij zag de dodelijke ernst in zijn ogen. Hij zag ook angst. Dat verontrustte hem: hij had deze man nog nooit bang gezien.

MacGil stond langzaam op, draaide zich om en liep de kamer door, tot hij het raam bereikte. Hij keek naar buiten, naar zijn hof beneden hem, dat verlaten was in de vroege ochtend. Hij dacht na. Hij had altijd al geweten dat een dag als deze zou komen. Hij had alleen niet verwacht dat het zo snel zou zijn.

“Dat was snel,” zei hij. “Het is slechts dagen geleden dat ik mijn dochter uithuwelijkte aan hun prins. En nu denk je dat ze al aan het samenzweren zijn om ons ten val te brengen?”

“Ja, mijn heer,” antwoordde Brom oprecht. “Ik zie geen andere reden. Alles wijst erop dat het om een vredige ontmoeting gaat. Geen militaire operatie.”

MacGil schudde langzaam zijn hoofd.

“Maar dit slaat nergens op. Ze kunnen het Rijk niet binnenlaten. Waarom zouden ze? Zelfs als ze er op de één of andere manier in zouden slagen het schild aan onze kant te laten zakken en te helpen met een doorbraak, wat zou er dan gebeuren? Het Rijk zou hen ook aanvallen. Zij zouden zelf ook niet veilig zijn. Dat weten ze toch zeker wel.”

“Misschien willen ze een deal sluiten,” antwoordde Brom. “Misschien willen ze het Rijk binnen laten, in ruil voor dat ze alleen ons aanvallen, zodat de McClouds de Ring kunnen regeren.”

MacGil schudde zijn hoofd.

“Daar zijn de McClouds te slim voor. Ze zijn sluw. Ze weten dat het Rijk niet te vertrouwen is.”

Zijn generaal haalde zijn schouders op.

“Misschien willen ze zo graag de Ring regeren, dat ze bereid zijn om dat risico te nemen. Zeker nu ze uw dochter als hun koningin hebben.”

MacGil dacht erover na. zijn hoofd bonsde. Hij wilde hier nu niet mee belast worden. Niet zo vroeg in de ochtend.

“Wat stel je voor?” vroeg hij. Hij was moe van alle speculatie en wilde het kort houden.

“We kunnen dit voorkomen, heer, en de McClouds aanvallen. Het is nu tijd.”

MacGil kon het nauwelijks geloven.

“Vlak nadat ik mijn dochter aan hen heb uitgehuwelijkt? Dat dacht ik niet.”

“Als we het niet doen,” sprak Brom tegen, “dan graven we ons eigen graf. Ze zullen ons zeker aanvallen. Als het niet vandaag is, is het wel morgen. En als ze hun krachten bundelen met het Rijk, is het gedaan met ons.”

“Zo makkelijk komen ze niet door de Hooglanden heen. We hebben alle zwakke doorgangen bezet. Het zou een slachtpartij worden. Zelfs met het Rijk erbij.”

“Het Rijk heeft miljoenen mannen,” antwoordde Kolk. “Ze kunnen het zich veroorloven om afgeslacht te worden.”

“Zelfs met het schild naar beneden,” zei MacGil, “zou het geen eenvoudige opgave zijn om miljoenen soldaten het Ravijn over te krijgen—of de Hooglanden over, of om ons per schip te benaderen. We zouden een dergelijke mobilisatie ver van te voren zien aankomen. We zouden gewaarschuwd zijn.”

MacGil dacht na.

“Nee, we zullen niet aanvallen. Maar voor nu kunnen we een verstandige stap nemen: verdubbel onze patrouilles bij de Hooglanden. Versterk onze fortificaties. En verdubbel onze spionnen. Dat is alles.”

“Ja, mijn heer,” zei Brom. Hij draaide zich om met zijn luitenanten en haastte zich de kamer uit. MacGil wendde zich weer tot het raam. Zijn hoofd bonsde. Hij voelde oorlog aan de horizon, en het kwam op hem af met de onontkoombaarheid van een sneeuwstorm. Hij wist ook dat hij er niets aan kon doen. Hij keek om zich heen, naar zijn kasteel, naar het steen, naar het mooie koninklijk hof dat zich beneden hem uitstrekte, en hij vroeg zich af hoe lang het nog zou duren.

 

Wat hij niet zou geven voor nog een pint.

HOOFDSTUK VIERENTWINTIG

Thor voelde een voet in zijn ribben en deed langzaam zijn ogen open. Hij lag met zijn gezicht naar beneden op een hoop stro, en hij had geen idee waar hij was. Zijn hoofd voelde alsof het een miljoen kilo woog, zijn keel was droger dan ooit, en zelfs zijn ogen deden pijn. Hij voelde zich alsof hij van een paard was afgevallen.

Hij werd weer in zijn ribben gepord, en hij ging rechtop zitten. De kamer draaide gewelddadig om hem heen. Hij leunde naar voren en gaf over, en nog een keer.

Om hem heen barstte een luid gelach uit, en hij keek op. Hij zag Reece, O’Connor, Elden en de tweeling op hem neerkijken.

“Eindelijk, de schone slaapster is wakker!” riep Reece glimlachend uit.

“We dachten niet dat je ooit nog wakker zou worden,” zei O’Connor.

“Gaat het?” vroeg Elden.

Thor ging rechtop zitten, veegde zijn mond af met de achterkant van zijn hand, en probeerde het allemaal te verwerken.

Khron, die een paar meter verderop lag, jankte zachtjes en rende op hem af. Hij sprong in zijn armen en begroef zijn hoofd in zijn shirt. Thor was opgelucht om hem te zien, blij dat hij bij hem was. Hij probeerde zich te herinneren wat er gebeurd was.

“Waar ben ik?” vroeg Thor. “Wat is er gisteravond gebeurd?”

Ze lachten.

“Ik ben bang dat je iets teveel op had, mijn vriend. Iemand kan zijn drank niet binnenhouden. Weet je het niet meer? Het bierhuis?”

Thor sloot zijn ogen, wreef over zijn slapen, en probeerde het terug te halen. Het kwam in vlagen. Hij herinnerde zich de jacht… dat ze het bierhuis binnen gingen… de drank. Hij herinnerde zich hoe hij naar boven werd geduwd… het bordeel. Daarna was alles zwart.

Zijn hartslag versnelde toen hij aan Gwendolyn dacht. Had hij iets stoms gedaan met dat meisje? Had hij zijn kansen bij Gwen verspeeld?

“Wat is er gebeurd?” drong hij aan. Hij keek Reece ernstig aan, en greep zijn pols vast. “Alsjeblieft, vertel het me. Vertel me dat ik niets met die vrouw heb gedaan.”

De anderen lachten, maar Reece staarde zijn vriend met een serieuze blik aan. Hij besefte hoe erg van streek hij was.

“Maak je geen zorgen, vriend,” antwoordde hij. “Je hebt helemaal niets gedaan. Je hebt alleen overgegeven en bent op haar vloer in elkaar gezakt!”

De anderen lachten weer.

“Tot zover je eerste keer,” zei Elden.

Maar Thor voelde zich ontzettend opgelucht. Hij had Gwen niet vervreemd.

“Dat was de laatste keer dat ik een vrouw voor je koop!” zei Conval.

“Geldverspilling,” zei Conven. “Ze wilde het niet eens teruggeven!”

De jongens lachten weer. Thor was vernederd, maar zo opgelucht dat hij niets verpest had.

Hij greep Reece bij zijn arm en trok hem opzij.

“Je zuster,” fluisterde hij dringend. “Zij weet niets van dit alles, of wel?”

Reece glimlachte en legde een arm om zijn schouder heen.

“Je geheim is veilig bij mij, al heb je niets gedaan. Ze weet het niet. En ik kan zien hoeveel je om haar geeft, en dat waardeer ik,” zei hij. Hij kreeg een serieuze uitdrukking op zijn gezicht. “Ik kan nu zien dat je echt om haar geeft. Als je wel naar de hoeren was geweest, dan was je niet het soort zwager dat ik gewild zou hebben. Maar over haar gesproken, er is me gevraagd om je deze boodschap te geven.”

Reece duwde een kleine rol in Thors hand, en Thor keek verward naar beneden. Hij zag de Koninklijke stempel, het roze papier, en hij wist het. Zijn hartslag versnelde.

“Van mijn zuster,” voegde Reece toe.

“Wauw!” klonk het in koor.

“Hier heeft iemand een liefdesbrief gekregen!” zei O’Connor.

“Lees hem voor!” riep Elden.

De anderen moesten lachen.

Maar Thor wilde privacy, en haastte zich naar de zijkant van de barakken, weg van de anderen. Zijn hoofd voelde als een baksteen en de kamer draaide nog steeds—maar het kon hem niet meer schelen. Hij rolde het delicate perkament uit en las met trillende handen het briefje.

“Ontmoet me bij de Bosrand om twaalf uur ‘s middags. Wees op tijd. En trek geen aandacht.”

Thor deed het briefje in zijn zak.

“Wat staat erin, loverboy?” riep Conven naar hem.

Thor haastte zich naar Reece, wetend dat hij hem kon vertrouwen.

“De Krijgsmacht heeft vandaag geen trainingen, toch?” vroeg Thor.

Reece schudde zijn hoofd. “Natuurlijk niet. Het is een feestdag.”

Waar is de Bosrand?” vroeg Thor.

Reece glimlachte. “Ah, Gwens favoriete plekje,” zei hij. “Neem de oostelijke weg uit het hof en blijf rechts aanhouden. Ga de heuvel op, het begint na de tweede heuvel.”

Thor keek Reece aan.

“Alsjeblieft, ik wil niet dat iemand het weet.”

Reece glimlachte.

“Ik weet zeker dat dat ook voor haar geldt. Als mijn moeder erachter kwam, zou ze jullie beiden afmaken. Ze zou mijn zus in haar kamer opsluiten en jou verbannen naar het zuidelijke uiteinde van het koninkrijk.”

Thor moest slikken bij de gedachte.

“Echt?” vroeg hij.

Reece knikte.

“Ze mag je niet. Ik weet niet waarom, maar ze is onvermurwbaar. Ga snel, en vertel het niemand. En geen zorgen,” zei hij, terwijl hij zijn hand vastpakte. “Ik zal ook niets zeggen.”

*

Het was vroeg in de ochtend. Thor liep snel, met Khron die naast hem dartelde, en deed zijn best om niet gezien te worden. Hij volgde Reece zijn instructies en herhaalde ze in zijn hoofd, terwijl hij zich langs de buitenwijken van het Koninklijk Hof haastte, en een kleine heuvel op ging. Aan zijn linkerkant was een steile afgrond, aan de rechterkant een dik bebost woud. Hij vervolgde zijn weg over het smalle pad. De Bosrand. Ze had hem gevraagd haar hier te ontmoeten. Was ze serieus? Of speelde ze slechts met hem?

Had die preutse Alton gelijk? Was Thor slechts vermaak voor haar? Zou ze hem snel zat zijn? Hij hoopte, meer dan wat dan ook, dat dat niet het geval zou zijn. Hij wilde geloven dat haar gevoelens voor hem oprecht waren; en toch had hij moeite om dat te bevatten. Ze kende hem nauwelijks. En ze behoorde tot het Koningshuis. Hoe kon ze in vredesnaam geïnteresseerd zijn in hem? Om nog maar niet te spreken over het feit dat ze een jaar of twee ouder dan hij was, en er had nog nooit een ouder meisje interesse in hem getoond; sterker nog, er had zelfs nog nooit een meisje interesse in hem getoond. Niet dat er veel meisjes waren in zijn kleine dorpje.

Thor had nooit echt veel over meisjes nagedacht. Hij had geen zusters, en hij had nooit veel meisjes om zich heen gehad. Geen van de jongens van zijn leeftijd leken er erg mee bezig te zijn. De meeste jongens trouwden in hun achttiende jaar, in gearrangeerde huwelijken—al leken dat meestal meer zakelijke overeenkomsten. Degenen van een hoge rang die op hun vijfentwintigste jaar nog niet getrouwd waren, moesten op hun zogeheten Selectie Dag een bruid kiezen of zelf op zoek gaan naar een bruid. Maar dat was niet op Thor van toepassing. Hij kwam uit een arm gezin, en mensen van zijn rang werden meestal uitgehuwelijkt op manieren die gunstig waren voor de families. Het leek een beetje op vee ruilen.

Maar toen Thor Gwendolyn had ontmoet, was alles veranderd. Voor het eerst in zijn leven werd hij door iets geraakt, een gevoel dat zo diep en sterk en urgent was dat hij aan niets anders kon denken. Beide keren dat hij haar had gezien, was het gevoel alleen maar sterker geworden. Hij begreep het nauwelijks, maar het deed hem pijn om niet bij haar in de buurt te zien.

Thor versnelde zijn tempo en zocht overal naar haar. Hij vroeg zich af waar ze hem precies zou ontmoeten—of ze hem überhaupt wel zou ontmoeten. De eerste zon stond al hoog aan de hemel en het eerste zweetdruppeltje vormde zich op zijn voorhoofd. Hij voelde zich nog steeds ziek en een beetje misselijk van de avond ervoor. Terwijl de zon steeds hoger aan de hemel kroop, en zijn zoektocht bijna vergeefs leek, begon hij zich af te vragen of ze hem echt wel zou ontmoeten. Hij vroeg zich ook af hoe gevaarlijk dit eigenlijk wel niet was: als haar moeder, de Koningin, hier echt zo fel op tegen was, zou ze hem dan echt laten verbannen uit het koninkrijk? Uit de Krijgsmacht? Weg van alles waar hij zo om gaf? Wat zou hij dan moeten doen?

Terwijl hij erover nadacht, besloot hij dat het het allemaal waard was, voor de kans om bij haar te zijn. Hij was bereid om alles te riskeren voor die kans. Hij hoopte alleen maar dat hij niet voor de gek werd gehouden, of voorbarige conclusies had getrokken met betrekking tot hoe sterk haar gevoelens voor hem waren.

“Was je van plan me zomaar voorbij te lopen?” klonk een stem, gevolgd door gegiechel.

Thor schrok, niet op zijn hoede, stopte en draaide zich om. Daar, in de schaduw van een grote pijnboom, stond Gwendolyn. Ze had een glimlach op haar gezicht. Zijn hart maakte een sprongetje. Hij zag de liefde in haar ogen, en al zijn zorgen en angsten smolten als sneeuw voor de zon.

Hij berispte zichzelf om het feit dat hij stom genoeg was geweest om aan haar te twijfelen.

Khron piepte toen hij haar zag.

“En wat hebben we hier!?” riep ze verrukt.

Ze knielde en Khron kwam op haar afgerend. Hij sprong in haar armen; ze pakte hem op en hield hem tegen zich aan, terwijl ze hem streelde.

“Hij is zo schattig!” zei ze, terwijl ze hem knuffelde. Hij likte haar gezicht. Ze giechelde, en kuste hem terug.

“En hoe heet jij, kleine vriend?” vroeg ze.

“Khron,” zei Thor. Eindelijk, deze keer stond hij eens niet met zijn mond vol tanden.

“Khron,” herhaalde ze, en ze keek de welp in zijn ogen. “Reis je elke dag met een luipaardvriend?” vroeg ze lachend aan Thor.

“Ik heb hem gevonden,” zei Thor. Hij voelde zich verlegen in haar buurt, zoals altijd. “In het bos—tijdens de jacht. Je broer zei dat ik hem moest houden, omdat ik hem had gevonden. Dat het voorbestemd was.”

Ze keek hem aan, en ze kreeg een serieuze uitdrukking op haar gezicht.

“Ja, hij heeft gelijk. Dieren zijn heilig. Je vindt ze niet. Zij vinden jou.”

“Ik hoop dat je het niet erg vind als hij ons vergezeld,” zei Thor.

Ze giechelde.

“Ik zou teleurgesteld zijn als hij niet met ons meekwam,” antwoordde ze.

Ze keek om zich heen, om zich ervan te verzekeren dat niemand hen zag, greep Thors hand en trok hem het bos in.

“Kom mee,” fluisterde ze. “Voordat iemand ons ziet.”

Thor werd blij van het gevoel van haar aanraking, terwijl ze hem over het bospad leidde. Ze gingen het bos in, en het pad kronkelde langs de enorme pijnbomen. Ze liet zijn hand los, maar hij bleef haar voelen.

Hij begon te geloven dat ze hem daadwerkelijk leuk vond, en het was duidelijk dat ze ook niet gezien wilde worden. Ze nam dit duidelijk heel serieus, want ook zij riskeerde iets door hem te zien.

Maar misschien, dacht Thor, wilde ze gewoon niet gezien worden door Alton—of door enige andere jongens waar ze mee was. Misschien had Alton wel gelijk. Misschien schaamde ze zich om met Thor gezien te worden.

Thor werd overmand door gemengde gevoelens.

“Heb je je tong verloren?” vroeg ze, terwijl ze de stilte doorbrak.

Thor voelde zich verscheurd: hij wilde niet riskeren alles te verpesten door haar te vertellen waar hij aan dacht—maar tegelijkertijd had hij de behoefte om te weten hoe de vork in de steel zat. Hij moest weten waar hij stond. Hij kon zich niet langer inhouden.

“Toen ik de laatste keer bij je wegging, kwam ik Alton tegen. Hij confronteerde me.”

Gwens uitdrukking werd donker. Haar goede bui was verpest—en Thor had onmiddellijk spijt dat hij erover begonnen was. Hij koesterde haar positieve aard, haar vreugde, en wenste dat hij het terug kon nemen. Hij wilde stoppen, maar het was te laat. Hij kon nu niet meer terug.

“En wat zei hij?” vroeg ze.

“Hij zei me bij je uit de buurt te blijven. Hij vertelde dat je niet echt om me gaf. Dat ik slechts vermaak was. Dat je me binnen een dag of twee wel zat zou zijn. Hij zei ook dat jij en hij zouden trouwen, en dat jullie huwelijk al geregeld was.”

Gwendolyn liet een boze, spottende lach horen.

“Zei hij dat?” snoof ze. “Die jongen is zo’n arrogante, onuitstaanbare kleine kwal,” voegde ze boos toe. “Hij is al een doorn in mijn oog sinds ik kon lopen. Alleen omdat onze ouders neven zijn, denkt hij dat hij bij de Koninklijke familie hoort. Ik heb nog nooit iemand van zijn rang ontmoet die het minder verdiende dan hij. Om het nog erger te maken, heeft hij het in zijn hoofd gehaald dat we voorbestemd zijn om te trouwen. Alsof ik zomaar akkoord zou gaan met waar mijn ouders me toe zouden dwingen. Nooit. En zeker niet met hem. Ik kan hem niet uitstaan.”

 

Thor voelde zich zo opgelucht bij haar woorden, dat hij zich een miljoen kilo lichter voelde; hij had spontaan zin om in gezang uit te barsten. Dit was precies wat hij nodig had, wat hij moest horen. Nu had hij spijt dat hij hun stemming had verpest om niets. Maar hij was nog niet helemaal tevreden; hij bemerkte dat ze nog niets had gezegd over of ze hem, Thor, wel echt leuk vond.

“En wat jou betreft,” zei ze, terwijl ze een vluchtige blik op hem wierp en meteen wegkeek. “Ik ken je nauwelijks. Ik heb nu niet de behoefte om onder druk gezet te worden over mijn gevoelens. Maar ik zou niet mijn tijd met je doorbrengen als ik je haatte. Natuurlijk heb ik het volste recht om van gedachten te veranderen, en ik kan wispelturig zijn—maar niet wanneer het op liefde aankomt.”

Dat was alles wat Thor wilde horen. Hij was onder de indruk van haar woordkeuze, en met name door het woord “liefde.” Hij voelde zich als herboren.

“En toevallig moet ik jou hetzelfde vragen,” zei ze, terwijl ze de rollen omdraaide. “Ik denk dat ik veel meer te verliezen heb dan jij. Tenslotte ben ik royalty, en jij bent een burger. Ik ben ouder en jij bent jonger. Denk je niet dat ik degene ben die het meest op haar hoede zou moeten zijn? Er wordt heel wat gefluisterd in het hof, over je intenties, je sociale rang, over hoe je me zou gebruiken, hongerig naar een hogere status. Dat je bij de Koning in een goed blaadje wil komen. Moet ik dergelijke dingen geloven?”

Thor was geschokt.

“Nee, milady! Nooit. Dit soort dingen zijn zelfs nog nooit bij me opgekomen. Ik ben bij je omdat ik nergens anders wil zijn. Alleen omdat ik dat wil zijn. Alleen omdat wanneer ik niet bij je ben, ik nergens anders aan kan denken.”

Er speelde een klein glimlachje bij haar mondhoek, en hij zag haar uitdrukking verzachten.

“Je bent hier nieuw,” zei ze. “Je bent nieuw in het Koninklijk Hof, het koninklijk leven is nieuw voor je. Je hebt tijd nodig om te zien hoe de dingen hier in zijn werk gaan. Hier meent niemand wat hij zegt. Iedereen heeft een verborgen agenda. Iedereen vist naar macht—of rang, of weelde, of rijkdom, of een titel. Niemand is te vertrouwen. Iedereen heeft zijn eigen spionnen, facties en intenties. Toen Alton je vertelde over dat mijn huwelijk al geregeld was, bijvoorbeeld, probeerde hij in werkelijkheid uit te vinden hoe intiem jij en ik zijn. Hij voelt zich bedreigd. En wellicht rapporteert hij aan iemand. Een huwelijk betekent geen liefde voor hem. Het betekent een verbond. Puur en alleen voor financieel gewin, voor rang. Voor eigendom. Niets is wat het lijkt in ons koninklijk hof.”

Plotseling sprintte Khron langs hen, het bospad over, een open plek op.

Gwen keek Thor aan en giechelde; ze greep zijn hand en trok hem mee.

“Kom op!” riep ze opgewonden.

Ze renden over het pad en toen lachend de grote open plek op. Thor was onthutst door het uitzicht: het was een prachtige bosweide met wilde bloemen in alle denkbare kleuren, die tot aan hun knieën reikten. Vogels en vlinders in alle kleuren dansten in de licht, en de weide werd gevuld met het geluid van getsjirp. De zon verlichtte de weide op een bijzondere manier, en het voelde als een geheime plek, verstopt in dit donkere bos.

“Heb je wel eens Blindemannetje gespeeld?” vroeg ze met een lach.

Thor schudde zijn hoofd, en voor hij kon reageren, nam ze een zakdoek van haar nek en bond die om Thors ogen. Ze maakte hem vast achter zijn hoofd. Hij kon niets zien, en ze giechelde in zijn oren.

“Jij bent ‘m!” zei ze.

Toen hoorde hij haar wegrennen in het gras.

Hij glimlachte.

“Maar wat moet ik doen?” vroeg hij.

“Vind me!” riep ze terug.

Haar stem was al ver weg.

Thor, met de blinddoek om, begon al struikelend achter haar aan te rennen. Hij luisterde zorgvuldig naar het geritsel van haar jurk, in een poging erachter te komen welke kant ze op ging. Het was lastig, en hij rende met zijn handen voor zich uit, bang om tegen een boom aan te lopen, hoewel hij wist dat ze op een open plek waren. Al snel was hij compleet gedesoriënteerd, en had hij het gevoel of hij in rondjes rende.

Maar hij bleef luisteren, en hij hoorde het geluid van haar gegiechel, ver weg, en bleef erop af gaan. Soms leek het dichterbij, dan weer verder weg. Hij begon duizelig te worden.

Hij hoorde Khron jankend naast zich rennen, en hij begon naar Khron te luisteren. Hij volgde zijn voetstappen. Gwens gegiechel werd luider, en Thor besefte dat Khron hem naar haar toe leidde. Hij was verbaasd over hoe slim Khron was, dat hij met hun spelletje mee deed.

Al snel hoorde hij dat ze slechts enkele meters van hem verwijderd was; hij achtervolgde haar, zigzaggend door het veld heen. Hij stak zijn hand uit, en ze gaf een gilletje van verrukking toen hij de rand van haar jurk te pakken kreeg. Terwijl hij haar vastgreep, struikelde hij, en ze vielen allebei in het zachte veld. Hij draaide op het laatste moment, zodat hij eerst zou vallen en zij boven op hem, en hij haar val kon breken.

Thor landde op de grond, en zij op hem, schreeuwend van verassing. Ze giechelde nog steeds terwijl ze haar hand uitstak en de zakdoek verwijderde.

Thors hart bonsde toen hij haar gezicht op slechts centimeters van het zijne zag. Hij voelde het gewicht van haar lichaam op het zijne, en in haar dunne zomerjurk voelde hij alle contouren van haar lichaam. Ze had haar volle gewicht op hem, en ze maakte geen aanstalten om op te staan. Ze staarde in zijn ogen, en ze keek niet weg. Hij ook niet. Thors hart bonsde zo snel, dat hij zich nauwelijks kon concentreren.

Plotseling leunde ze voorover en zette haar lippen op de zijne. Ze waren nog zachter dan hij zich ooit voor had durven stellen, en terwijl ze elkaar ontmoetten, voor het eerst in zijn leven, voelde hij zich meer levend dan ooit tevoren.

Hij sloot zijn ogen, en zij sloot de hare, en ze bewogen niet. Hun lippen bleven bij elkaar, voor een lange tijd. Hij wilde de tijd bevriezen.

Uiteindelijk trok ze langzaam terug. Ze glimlachte nog steeds, terwijl ze langzaam haar ogen opende, en bleef liggen, haar lichaam op het zijne.

Ze bleven nog een lange tijd liggen terwijl ze in elkaars ogen staarden.

“Waar kom je vandaan?” vroeg ze zachtjes, glimlachend.

Hij glimlachte terug. Hij wist niet wat hij moest zeggen.

“Ik ben maar een gewone jongen,” zei hij.

Ze schudde haar hoofd en glimlachte.

“Nee, dat ben je niet. Dat voel ik. Ik vermoed dat je veel, veel meer bent dan dat.”

Ze leunde naar voren en kuste hem weer, en zijn lippen ontmoetten de hare, deze keer voor een veel langere tijd. Hij reikte omhoog en liet zijn vingers door haar haren gaan, en zij haar vingers door de zijne. In zijn hoofd gingen zijn gedachten als een wervelwind tekeer.

Hij vroeg zich al af hoe dit zou eindigen. Konden ze ooit samen zijn, met alle machten tussen hun in? Was het mogelijk voor hen om echt een stel te zijn?

Thor hoopte, meer dan wat dan ook, dat het kon. Hij wilde nu bij haar zijn, nog meer dan dat hij bij de Krijgsmacht wilde zijn.

Terwijl zijn gedachten bleven malen, klonk er geritsel in het gras, en geschrokken draaiden ze zich om. Khron kwam door het gras aan gesprongen, en toen klonk er een ander ritselend geluid. Khron jankte, en gromde—toen klonk er een sissend geluid. Eindelijk was het stil.

Gwen rolde van Thor af terwijl ze beiden rechtop gingen zitten en keken. Thor sprong overeind, beschermend, zich afvragend wat het kon zijn. Er was in de verste verte niemand te bekennen. Maar er moest iemand—of iets—daar in het gras zijn.

Khron verscheen voor hen, en in zijn bek, tussen zijn kleine maar messcherpe tanden, bungelde een enorme, slappe witte slang. Hij moest zeker drie meter lang zijn. Zijn huid was glanzend wit, en hij was zo dik als een grote tak.