Tasuta

Een Zoektocht Van Helden

Tekst
Märgi loetuks
Een Zoektocht Van Helden
Een Zoektocht Van Helden
Tasuta audioraamat
Loeb Jeroen Kramer
Lisateave
Šrift:Väiksem АаSuurem Aa

Thor besefte meteen wat er was gebeurd: Khron had voorkomen dat zij door dit dodelijke reptiel werden aangevallen. Zijn hart smolt van dankbaarheid voor de kleine welp.

Gwen snakte naar adem.

“Een Witrug,” zei ze. “Het meest dodelijke dier in het hele koninkrijk.”

Thor staarde ernaar.

“Ik dacht dat deze slang niet bestond. Ik dacht dat het slechts een legende was.”

“Hij is heel zeldzaam,” zei Gwen. “Ik heb er slechts één gezien in mijn leven. Op de dag dat mijn vaders vader werd gedood. Het is een voorteken.”

Ze draaide zich om en keek Thor aan.

“Het betekent dat er iemand dood gaat. Iemand heel dichtbij.”

Thor voelde een rilling langs zijn ruggengraat lopen. Plotseling waaide er een koude wind door de weide op deze zomerse dag, en hij wist, met absolute zekerheid, dat ze gelijk had.

HOOFDSTUK VIJFENTWINTIG

Gwendolyn liep in haar eentje door het kasteel. Ze ging de wenteltrap op. Haar hoofd was gevuld met gedachten aan Thor. Aan hun wandeling. Aan hun kus. En toen, aan die slang.

Ze had gemengde emoties. Aan de ene kant was ze zo blij geweest om bij hem te zijn; aan de andere kant was ze geschrokken van die slang, door het voorteken dat het met zich meebracht. Maar ze wist niet voor wie, en dat kon ze niet uit haar hoofd zetten. Ze vreesde voor haar familie. Kon het één van haar broers zijn? Godfrey? Kendrick? Of haar moeder? Of haar vader? Ze huiverde bij de gedachte.

De slang wierp een sombere schaduw op hun vreugdevolle dag, en zodra hun stemming verbrijzeld was, hadden ze hun goede humeur niet terug kunnen vinden. Ze waren samen teruggelopen naar het hof, en waren vlak voor ze uit de bossen kwamen uit elkaar gegaan, zodat ze niet gezien zouden worden. Het laatste wat ze wilde was dat haar moeder hen samen zou betrappen. Maar Gwen zou Thor niet zo makkelijk opgeven, en ze zou een manier vinden om tegen haar moeder in te gaan; ze had alleen tijd nodig om haar strategie te bedenken.

Het was pijnlijk geweest om afscheid te nemen van Thor; nu ze eraan terug dacht, voelde ze zich er slecht over. Ze had hem willen vragen of hij haar weer wilde zien, ze had een afspraak willen maken voor een andere dag. Maar ze was zo afgeleid door de slang dat ze het was vergeten. Nu vreesde ze dat hij dacht dat ze niet om hem gaf.

Zodra ze weer in het Koninklijk Hof was gearriveerd, hadden haar vaders bedienden haar geroepen. Ze was meteen omhoog gegaan, met een kloppend hart, zich afvragend waarom hij haar wilde spreken. Had iemand haar met Thor gezien? Ze kon geen andere reden bedenken waarom haar vader haar zo dringend wilde zien. Zou hij haar ook verbieden om hem te zien? Ze kon het zich nauwelijks voorstellen. Hij had altijd haar kant gekozen.

Gwen, bijna buiten adem, bereikte eindelijk de top. Ze haastte zich door de gang, passeerde de twee wachters en opende de deur naar haar vaders kamer. Twee andere bedienden, die binnen wachtten, bogen voor haar.

“Laat ons alleen,” zei haar vader tegen hen.

Ze bogen weer en haastten zich de kamer uit. Het geluid van de deur die ze achter zich sloten echode door de kamer.

Haar vader, die aan zijn bureau zat, stond op. Hij had een brede glimlach op zijn gezicht en liep door de grote kamer naar haar toe. Nu ze hem zag, voelde ze zich zoals altijd weer op haar gemak, en ze was opgelucht geen boosheid in zijn uitdrukking te zien.

“Mijn Gwendolyn,” zei hij.

Hij stak zijn armen uit en omhelsde haar. Ze knuffelde hem terug, en hij begeleidde haar naar twee enorme stoelen, die naast het knapperende haardvuur stonden. Een aantal grote wolfhonden, die ze al kende sinds ze klein was, gingen hen uit de weg terwijl ze richting het haardvuur liepen. Twee van hen volgden haar, en lieten hun hoofden in haar schoot rusten. Ze was dankbaar voor het vuur: het was ongewoon koud geworden voor een zomerdag.

Haar vader leunde naar het vuur en staarde in de vlammen.

“Weet je waarom ik je hier heb laten roepen?” vroeg hij.

Ze probeerde hem te peilen, maar ze wist het nog steeds niet zeker.

“Nee, vader.”

Hij keek haar verrast aan.

“Onze discussie van laatst. Met je broers. Over het koningschap. Dat is waar ik met je over wilde praten.”

Gwen was opgelucht. Dit ging niet over Thor. Het ging over politiek. Die stomme politiek, het interesseerde haar niets. Ze slaakte een zucht van opluchting.

“Je ziet er opgelucht uit,” zei hij. “Waar dacht jij dat we over gingen praten?”

Haar vader was veel te opmerkzaam; dat was hij altijd al geweest. Hij was één van de weinige mensen die haar kon lezen als een boek. Ze moest voorzichtig zijn in zijn buurt.

“Niets, vader,” zei ze snel.

Hij glimlachte.

“Zo, vertel eens. Wat vindt je van mijn keuze?” vroeg hij.

“Keuze?” vroeg ze.

“Voor mijn erfgenaam! Van het koninkrijk!”

“U bedoelt mij?” vroeg ze.

“Wie anders?” lachte hij.

Ze bloosde.

“Vader, ik was verrast, en dat is nog maar zacht uitgedrukt. Ik ben niet de eerstgeborene. En ik ben een vrouw. Ik weet niets van politiek. En ik geef er niets om—of om het regeren van een koninkrijk. Ik heb geen politieke ambities. Ik weet niet waarom u mij heeft uitgekozen.”

“Precies om die redenen,” zei hij. De uitdrukking op zijn gezicht was bloedserieus. “Omdat je niet naar de troon streeft. Je wil het koningschap niet. En je weet niets van politiek.”

Hij haalde diep adem.

“Maar je hebt kennis van de menselijke natuur. Je bent erg opmerkzaam. Dat heb je van mij. Je hebt je moeders wijsheid, maar mijn mensenkennis. Je weet hoe je mensen moet beoordelen; je kijkt recht door ze heen. En dat is wat een koning nodig heeft. Je moet de aard van anderen kennen. Dat is het enige dat je nodig hebt. De rest is slechts een vertoning. Weet wie je mensen zijn. Vertrouw op je instinct. Wees goed voor ze. Dat is alles.”

“Er moet zeker nog meer vastzitten aan het regeren van een koninkrijk,” zei ze.

“Niet echt,” zei hij. “Het komt allemaal daar uit voort. Alle beslissingen komen daar uit voort.”

“Maar vader, u vergeet dat ik ten eerste niet verlang om te regeren, en ten tweede, u niet zult sterven. Dit is slechts een stomme traditie, die verbonden is aan de huwelijksdag van uw oudste. Waarom zouden we hier nog op in gaan? Ik zou er liever niet over spreken, of er aan denken. Ik hoop dat de dag dat u sterft nooit zal komen—dit is allemaal zo irrelevant.”

Hij schraapte zijn keel en keek haar ernstig aan.

“Ik heb met Argon gesproken, en hij ziet een donkere toekomst voor me. Ik heb het zelf ook gevoeld. Ik moet me voorbereiden,” zei hij.

Gwen voelde haar maag samentrekken.

“Argon is een dwaas. Een tovenaar. De helft van zijn voorspellingen komt niet eens uit. Negeer hem. Laat u niets wijsmaken door hem en zijn gekke voortekens. U bent in orde. U zult eeuwig leven.”

Maar hij schudde langzaam zijn hoofd, ze zag de droefenis in op zijn gezicht, en ze voelde haar maag nog meer samentrekken.

“Gwendolyn, mijn dochter, ik hou van je. Je moet voorbereid zijn. Ik wil dat jij de volgende heerser over de Ring bent. Ik meen het serieus. Dit is geen verzoek. Het is een bevel.”

Hij keek haar zo ernstig aan, zijn ogen donker, dat het haar bang maakte. Ze had deze blik nog nooit eerder in haar vaders ogen gezien.

Ze voelde tranen opkomen, en veegde haar ogen af.

“Het spijt me dat ik je van streek heb gemaakt,” zei hij.

“Hou dan op met hierover te praten,” zei ze huilend. “Ik wil niet dat u doodgaat.”

“Het spijt me, maar ik moet wel. Je moet me antwoorden.”

“Vader, ik wil u niet beledigen.”

“Zeg dan ja.”

“Maar hoe kan ik regeren?” smeekte ze.

“Het is niet zo moeilijk als je denkt. Je zult omgeven worden door adviseurs. De eerste regel is dat je geen van hen vertrouwd. Vertrouw op jezelf. Je kunt dit. Je gebrek aan kennis, je naïviteit—dat is wat jou zo geweldig maakt. Je zult oprechte beslissingen nemen. Beloof het me,” drong hij aan.

Ze keek in zijn ogen, en zag hoeveel het voor hem betekende. Ze wilde er niet meer over praten, al was het maar om dit morbide onderwerp te vermijden en hem op te vrolijken.

“Goed, ik beloof het u,” zei ze gehaast. “Voelt u zich nu beter?”

Hij leunde achterover, en ze zag dat hij opgelucht was.

“Ja,” zei hij. “Dank je.”

“Goed, kunnen we het nu over iets anders hebben? Dingen die wellicht echt zullen plaatsvinden?” vroeg ze.

Haar vader bulderde van het lachen; hij leek een miljoen kilo lichter.

“Dat is waarom ik van je hou,” zei hij. “Altijd zo blij. Altijd in staat om me aan het lachen te krijgen.”

Hij keek haar onderzoekend aan, en ze voelde dat hij ergens naar zocht.

“Jij lijkt ongewoon blij,” zei hij. “Is er een jongen?”

Gwen bloosde. Ze stond op en liep naar het raam, zodat hij haar gezicht niet kon zien.

“Het spijt me vader, maar dat is privé.”

“Het is geen privékwestie als je mijn koninkrijk gaat regeren,” zei hij. “Maar ik wil niet snuffelen. Echter, je moeder heeft andere gedachten, en ik veronderstel dat zij niet zo mild zal zijn. Ik zal het laten gaan. Maar bereid je voor.”

Haar maag trok zich weer samen, en ze keek uit het raam. Ze haatte deze plek. Ze wilde overal zijn, als het maar niet hier was. In een simpel dorp, op een simpele boerderij, een simpel leven leidend met Thor. Ver weg van dit alles, weg van deze machten die haar trachtten te controleren.

Ze voelde een zachte hand op haar schouder. Ze draaide zich om en zag haar vader staan, die haar glimlachend aankeek.

 

“Je moeder kan behoorlijk meedogenloos zijn. Maar wat ze ook besluit, weet dat ik aan jouw kant sta. Als het op de liefde aankomt, moet je vrij zijn om te kiezen.”

Gwen reikte omhoog en knuffelde haar vader. Op dat moment hield ze meer dan ooit van hem. Ze probeerde het voorteken van de slang uit haar hoofd te zetten en bad dat het niet voor haar vader bedoeld was.

*

Gwen liep door de kronkelende gangen, voorbij rijen van glas in lood ramen, op weg naar haar moeders kamer. Ze haatte het om door haar moeder geroepen te worden, ze haatte de manier waarop ze haar trachtte te controleren. Op een bepaalde manier was het haar moeder die het koninkrijk regeerde. In veel opzichten was ze sterker dan haar vader. Ze hield voet bij stuk en gaf minder gemakkelijk toe. Het koninkrijk had natuurlijk geen idee: hij hield zich sterk, en leek voor de buitenwereld degene te zijn die de touwtjes in handen had.

Maar achter gesloten deuren was zij degene die hij om advies vroeg. Zij was de wijze. De kille. Degene die alles berekende. De taaie. De onbevreesde. Ze was de steen. En ze regeerde met een ijzeren vuist over hun grote familie. Als ze iets wilde, zeker wanneer ze het in haar hoofd had gehaald dat het goed was voor de familie, dan zorgde ze dat het gebeurde.

En nu zou zij de ijzeren wil van haar moeder voelen; ze zette zich schrap voor de confrontatie. Ze voelde dat het te maken had met haar liefdesleven, en vreesde dat ze met Thor was gezien. Maar ze was vastberaden om zich niet te laten kennen. Ongeacht wat ze ervoor moest doen. Als ze hier weg moest gaan, het zij zo. Voor haar part liet haar moeder haar in de kerker gooien.

Terwijl Gwen de kamer van haar moeder naderde, werd de grote eikenhouten deur geopend door de bedienden, die opzij stapten om haar binnen te laten. Ze sloten de deur achter haar.

Haar moeders kamer was veel kleiner dan die van haarvader, intiemer, met grote kleden, een kleine theeset en een speelbord naast het knapperende haardvuur, en een aantal delicate, gele fluwelen stoelen ernaast. Haar moeder zat in één van de stoelen, met haar rug naar Gwen toe, ondanks het feit dat ze haar verwachtte. Ze keek naar het vuur, nipte van haar thee, en verschoof één van de stukken of het speelbord. Achter haar stonden twee dienstmeiden. De ene hield zich met haar haar bezig, de andere trok de koorden aan de achterkant van haar jurk strak.

“Kom binnen, kind, “ klonk haar moeders strenge stem.

Gwen haatte het wanneer haar moeder dit deed—wanneer ze haar berispte waar haar dienstmeiden bij waren. Ze wilde dat ze hen zou wegsturen, zoals haar vader deed wanneer ze spraken. Het was het minste dat ze kon doen voor haar privacy en fatsoen. Maar haar moeder stuurde hen nooit weg. Gwen zag het als een machtspelletje. Door haar dienstmeiden in de buurt te houden, bleef Gwen gespannen.

Gwen had geen keus. Ze schreed door de kamer en nam plaats in één van de fluwelen stoelen, tegenover haar moeder. Ze zat te dicht bij het vuur. Dat was een ander onderdeel van haar moeders machtsspelletjes: ze hield haar gezelschap altijd warm, en ze werden vaak overrompeld door de vlammen.

De Koningin keek niet op; ze bleef naar haar speelbord staren, en duwde één van haar ivoren stukken het gecompliceerde doolhof in.

“Jouw beurt,” zei haar moeder.

Gwen keek naar het bord; ze was verrast dat haar moeder het spel nog steeds speelde. Ze herinnerde dat ze de bruine stukken had, maar ze had het spel al weken niet met haar moeder gespeeld.

Haar moeder was heel goed in Pawns—maar Gwen was nog beter. Haar moeder haatte het om te verliezen, en ze had duidelijk een behoorlijke tijd doorgebracht met het analyseren van het bord, in de hoop de perfecte zet te maken.

Nu Gwen er was, zette ze hem.

Gwen hoefde het bord niet te bestuderen, zoals haar moeder. Ze wierp er een blik op en zag de perfecte zet in haar hoofd. Ze stak haar hand uit en zette één van de bruine stukken opzij, naar de andere kant van het bord. Haar moeder was slechts één zet van haar verlies verwijderd.

Haar moeder staarde uitdrukkingsloos naar beneden. Haar wenkbrauw trilde, en Gwen wist dat dat een teken was van verslagenheid. Gwen was slimmer, en haar moeder zou dat nooit accepteren.

Haar moeder schraapte haar keel en bestudeerde het bord. Ze keek Gwen nog steeds niet aan.

“Ik weet alles van je escapades met die burgerlijke jongen,” zei ze spottend. “Je daagt me uit.” Haar moeder keek naar haar op. “Waarom?”

Gwen haalde diep adem, voelde haar maag samentrekken, en probeerde de juiste woorden te zoeken. Ze zou zich niet laten kennen. Deze keer niet.

“Mijn privékwesties zijn uw zaken niet,” antwoordde Gwen.

“Niet? Het zijn wel degelijk mijn zaken. Jouw privékwesties beïnvloeden koningschappen. Het lot van deze familie. Van de Ring. Jouw privézaken zijn politiek—hoe graag je dat ook wil vergeten. Je bent geen gewone burger. Niets is privé in jouw wereld. En niets is privé voor mij.”

De stem van haar moeder was koud als staal, en Gwen haatte het. Ze kon niets doen, behalve daar zitten en wachten tot ze klaar was. Ze voelde zich gevangen.

Eindelijk schraapte haar moeder haar keel.

“Aangezien je weigert naar me te luisteren, zal ik beslissingen voor je moeten nemen. Je zult die jongen niet meer zien. Doe je dat wel, dan zal ik hem uit de Krijgsmacht laten plaatsen, uit het Koninklijk Hof, en terug naar zijn dorp. Vervolgens zal ik hem—samen met zijn familie, laten verbannen. En je zult hem nooit meer zien.”

Haar moeder keek naar haar op, haar onderlip trillend van woede.

“Heb je me begrepen?”

Gwen ademende scherp in. Voor het eerst kreeg ze een beeld van het kwaad waar haar moeder toe in staat was. Ze haatte haar meer dan ooit. Gwen merkte ook de nerveuze blikken van de bediendes op. Het was vernederend.

Voor dat ze kon reageren, ging haar moeder verder.

“Verder, om meer van je roekeloze gedrag te voorkomen, heb ik regelingen getroffen voor een rationele verbintenis. Je zult uitgehuwelijkt worden aan Alton, op de eerste dag van de volgende maand. Je mag nu met de voorbereidingen voor je huwelijk beginnen. Bereid je voor op je leven als een getrouwde vrouw. Dat is alles,” zei haar moeder, en ze richtte zich weer op haar bord, alsof ze zojuist iets heel gewoons bekend had gemaakt.

Gwen was ziedend. Ze brandde van binnen en wilde schreeuwen.

“Hoe durft u,” zei Gwen. Haar woede brandde van binnen. “Denkt u soms dat ik een marionet bent, een pop waar u mee kunt spelen? Denkt u echt dat ik zal trouwen met wie u wil dat ik trouw?”

“Ik denk niet,” antwoordde haar moeder. “Ik weet. Jij bent mijn dochter, en je legt verantwoording af aan mij. En je zult trouwen met wie ik zeg dat je zult trouwen.”

“Dat zal ik niet!” schreeuwde Gwen terug. “En u kunt me niet dwingen! Vader zei dat u me niet kunt dwingen!”

“Gearrangeerde huwelijken zijn nog steeds het ouderlijk recht in dit koninklijk—en zeker het recht van de koning en koningin. Je vader neemt een losse houding aan, maar je weet net zo goed als ik dat hij altijd zal zwichten voor mijn wil. Ik heb zo mijn manieren.”

Haar moeder keek haar aan.

“Dus, zoals je ziet, zul je doen wat ik zeg. Je huwelijk zal plaatsvinden. Niets kan dit stoppen. Ga jezelf voorbereiden.”

“Ik doe het niet,” antwoordde Gwen. “Nooit. En als u hier nog één woord over spreekt, zal ik nooit meer met u praten.”

Haar moeder glimlachte naar haar met haar koude, gemene glimlach.

“Het kan me niet schelen als je nooit meer met me praat. Ik ben je moeder, niet je vriend. En ik ben je Koningin. Dit is wellicht onze laatste ontmoeting. Het maakt niet uit. Aan het einde van de dag doe je wat ik zeg. En ik zal je van een afstand in de gaten houden, terwijl je het leven leidt dat ik voor je plan.”

Haar moeder richtte zich weer op haar spel.

“Je bent geëxcuseerd,” zei ze met een gebaar van haar hand. Alsof Gwen een bediende was.

Gwen was zo woedend dat ze zich niet meer in kon houden. Ze nam drie stappen, greep haar moeders bordspel met beide handen vast, en gooide het door de kamer. De ivoren stukken en de ivoren tafel vielen in kleine stukjes op de grond.

Haar moeder sprong van schrik naar achteren.

“Ik haat je,” siste Gwen.

Met die woorden draaide Gwen zich om. Ze stormde de kamer uit, vastberaden om haar moeders gezicht nooit meer te hoeven aanschouwen.

HOOFDSTUK ZESENTWINTIG

Thor liep urenlang over de kronkelende paden door het bos, denkend aan zijn ontmoeting met Gwen. Hij kon haar niet uit zijn hoofd zetten. Hun tijd samen was magisch geweest, ver boven zijn verwachtingen, en hij twijfelde niet langer aan haar gevoelens voor hem. Het was een perfecte dag geweest—behalve wat er aan het eind gebeurde natuurlijk.

Die witte slang, zo zeldzaam, en zo’n slecht voorteken. Het was een geluk dat ze niet gebeten waren; Thor keek neer op Khron, die trouw naast hem liep, vrolijk als altijd, en vroeg zich af wat er gebeurd zou zijn als hij er niet geweest was, als hij de slang niet had gedood en hun levens had gered. Zouden ze dan nu beiden dood zijn geweest? Hij was Khron eeuwig dankbaar, en hij wist dat hij een vriend voor het leven had gevonden.

Maar het voorteken zat hem nog steeds dwars: die slang was buitengewoon zeldzaam, en kwam niet eens voor in dit deel van het koninkrijk. Hij leefde verder naar het zuiden, in de moerassen en draslanden. Hoe kon hij zo ver zijn afgedwaald? Waarom moest hij uitgerekend op dat moment naar hen toe komen? Het was te mystiek: hij wist absoluut zeker dat het een teken was. Net als Gwen was hij ervan overtuigd dat het een slecht voorteken was, een voorbode van een sterfgeval. Maar van wie?

Thor wilde het idee uit zijn hoofd hebben, er niet meer aan denken, aan andere dingen denken—maar het lukte niet. Het kwelde hem en liet hem niet met rust. Hij wist dat hij terug zou moeten gaan naar de barakken, maar hij kon het niet. Vandaag was nog steeds een vrije dag, dus hij had uren rondgelopen, over de bospaden, in een poging zijn gedachten op een rijtje te krijgen. Hij wist zeker dat de slang een boodschap was, dat hij actie moest ondernemen.

Om het allemaal nog erger te maken, was zijn afscheid van Gwen vrij abrupt geweest. Toen ze de rand van het bos bereikt hadden, waren ze snel uit elkaar gegaan, en ze hadden nauwelijks een woord tegen elkaar gezegd. Ze had radeloos geleken. Hij veronderstelde dat het kwam door de slang, maar hij wist het niet zeker. Ze had niets gezegd over wanneer ze elkaar weer konden ontmoeten. Was ze van gedachten veranderd? Had hij iets verkeerd gedaan?

De gedachte verscheurde Thor. Hij wist nauwelijks wat hij met zichzelf aanmoest, en hij liep al uren in rondjes. Hij moest met iemand praten die dit soort dingen begreep, iemand die voortekens kon interpreteren.

Thor hield plotseling halt. Natuurlijk. Argon. Hij zou perfect zijn. Hij kon het allemaal aan hem uitleggen, en hem geruststellen.

Thor keek uit: hij stond op het noordelijke einde van de verste richel. Vanaf hier had hij een goed uitzicht op de Koninklijke stad beneden hem. Hij stond vlakbij een kruising, en hij wist dat Argon alleen woonde, in een stenen huisje, aan de noordelijke buitenrand van de Rotsvlakten. Hij wist dat als hij naar links ging, weg van de stad, één van deze wegen hem daar heen zou leiden. Hij begon zijn reis.

Het zou een lange reis zijn, en er was een grote kans dat Argon er niet eens zou zijn als Thor arriveerde. Maar hij moest het proberen. Hij kon niet rusten voor hij antwoorden had.

Thor ging sneller lopen, met hernieuwde moed, op weg naar de vlaktes. De ochtend veranderde in de middag, en hij liep en liep. Het was een prachtige zomerdag, en het licht scheen op de velden om hem heen. Khron dartelde vrolijk met hem mee, en stopte zo nu en dan om een eekhoorn, die hij triomfantelijk in zijn bek droeg, op de grond te leggen en een por te geven met zijn pootjes.

De weg werd steiler, het begon te waaien, en de weides vervaagden. Het groene landschap veranderde in een troosteloos landschap met stenen en rotsen. Spoedig vervaagde ook de weg. Het werd steeds kouder en stormachtiger, en er waren nauwelijks nog bomen te bekennen. Het was een spookachtige omgeving, met niets dan kleine stenen, stof en rotsblokken zover als het oog kon kijken; Thor voelde zich alsof hij over een verwoeste aarde reisde. De weg was volledig verdwenen en Thor liep op grind.

 

Naast hem begon Khron zachtjes te janken. Er hing een griezelige sfeer in de lucht, en Thor voelde het ook. Het was niet per se kwaadaardig; het was alleen anders. Als een zware spirituele mist.

Net toen Thor zich begon af te vragen of hij wel de goede kant op ging, zag hij aan de horizon, hoog op een heuvel, een klein stenen huisje. Het was perfect rond, in de vorm van een ring, laag bij de grond en gemaakt van een zwart, solide gesteente. Er waren geen ramen, slechts een enkele deur, in de vorm van een boog—echter zonder klopper of hendel. Zou Argon hier echt wonen, op deze verlaten plek? Zou hij boos zijn dat Thor onuitgenodigd langskwam?

Thor begon te twijfelen, maar dwong zichzelf verder te gaan. Terwijl hij de deur naderde, voelde hij de energie in de lucht, zo dik dat hij nauwelijks kon ademen. Zijn hart begon sneller te kloppen en hij trilde terwijl hij zijn hand uitstrekte om aan te kloppen.

Voordat hij hem kon aanraken, ging de deur ineens vanzelf open. Het zag er donker uit binnen, en Thor kon niet zeggen of het nu de wind was die de deur open had geblazen. Het was zo donker, er was vast niemand binnen.

Thor stak zijn hand uit, duwde voorzichtig de deur open, en stak zijn hoofd naar binnen:

“Hallo?” riep hij.

Hij duwde de deur verder open. Het was helemaal donker, met uitzondering van een zachte gloed aan de zijkant.

“Hallo?” riep hij, luider dit keer. “Argon?”

Naast hem piepte Khron. Het was overduidelijk een slecht idee, dacht Thor, Argon was niet thuis. Maar toch dwong hij zichzelf om een kijkje te nemen. Hij deed twee stappen naar binnen, en op dat moment sloeg de deur achter hem dicht.

Thor draaide zich met een ruk om, en daar, bij de achterste muur, stond Argon.

“Mijn verontschuldigingen dat ik u stoor,” zei Thor, terwijl zijn hart bonsde.

“Je bent onuitgenodigd gekomen,” zei Argon.

“Vergeef me,” zei Thor. “Het was niet mijn bedoeling om ongelegen te komen.”

Terwijl zijn ogen zich aan de duisternis aanpasten, keek Thor om zich heen. Hij zag een aantal kleine kaarsen, in een cirkel, bij de stenen muur. De kamer werd grotendeels verlicht door een enkele straal licht, die door een kleine, circulaire opening in het plafond naar binnen kwam. Deze plek was overweldigend en surreëel.

“Slechts weinig mensen zijn hier geweest,” antwoordde Argon. “Je zou hier natuurlijk niet zijn als ik dat niet toestond. Die deur gaat alleen open voor wie het bedoeld is. Voor wie hier niet hoort te zijn, zou hij nooit open gaan—niet met alle kracht in de wereld.”

Thor voelde zich beter, en toch vroeg hij zich ook af hoe Argon had geweten dat hij zou komen.

Alles aan deze man was een groot mysterie.

“Ik had een ontmoeting die ik niet begreep,” zei Thor, die echt zijn hart moest luchten, en benieuwd was naar Argons mening. “Er was een slang. Een Witrug. Hij had ons bijna aangevallen. We werden gered door mijn luipaard, Khron.”

“We?” vroeg Argon.

Thor werd rood, en besefte dat hij teveel had gezegd. Hij wist niet wat hij moest zeggen.

“Ik was niet alleen,” zei hij.

“Met wie was je?”

Thor beet op zijn tong, niet wetend hoeveel hij kon zeggen. Deze man stond ten slotte dicht bij haar vader, de Koning, en wellicht zou hij het doorvertellen.

“Ik zie niet in waarom dat relevant is.”

“Het is geheel relevant. Heb je je niet afgevraagd of dat is waarom de slang verscheen?”

Thor was stomverbaasd.

“Ik begrijp het niet,” zei hij.

“Niet elk voorteken dat je ziet is voor jou bedoeld. Sommigen zijn voor anderen bedoeld.”

Thor onderzocht Argon in het gedimde licht, en begon het te begrijpen. Was Gwen voorbestemd voor iets kwaadaardigs? En als dat het geval was, kon hij het dan tegenhouden?

“Kun je het lot veranderen?” vroeg Thor.

Argon draaide zich om, terwijl hij langzaam door zijn kamer schreed.

“Natuurlijk, dat is de vraag die we al eeuwen stellen,” antwoordde Argon. “Kan het lot veranderd worden? Aan de ene kant is alles voorbestemd, alles is geschreven. Aan de andere kant hebben we onze vrije wil. Onze keuzes bepalen ook ons lot. Het lijkt onmogelijk voor deze twee—het lot en vrije wil—om samen te leven, zij aan zij, en toch doen ze dat. Het is waar deze twee samen komen—waar het lot vrije wil ontmoet—dat menselijk gedrag in het spel komt. Het lot kan niet altijd worden gebroken, maar soms kan het gebogen worden, of zelfs veranderd, door een groot offer en een enorm krachtige vrije wil. Echter meestal is het lot zeer sterk. Meestal zijn we slechts toeschouwers, hier neergezet om te zien hoe het loopt. We denken dat we er een rol in spelen, maar dat is vaak niet het geval. We zijn vaker observanten dan participanten.”

“Maar waarom laat het universum ons dan voortekens zien, als er toch niets is dat we eraan kunnen doen?” vroeg Thor.

Argon draaide zich om en glimlachte.

“Je bent snel, jongen, dat moet ik je nageven. In de meeste gevallen zien we voortekens zodat we ons kunnen voorbereiden. We zien ons lot zodat we tijd hebben om ons gereed te maken. Soms, heel zelden, krijgen we een voorteken zodat we actie kunnen ondernemen, zodat we kunnen veranderen wat zal zijn. Maar dit komt zelden voor.”

“Is het waar dat de Witrug de dood voorspelt?”

Argon keek hem onderzoekend aan.

“Ja,” zei hij uiteindelijk. “Zonder uitzondering.”

Thors hart begon te bonzen bij het antwoord, bij de bevestiging van zijn angsten. Hij was tevens verrast door Argons rechtstreekse antwoord.

“Ik ben er vandaag één tegengekomen,” zei Thor, “maar ik weet niet wie er zal sterven. Of er iets is dat ik kan doen om het te voorkomen. Ik wil het uit mijn hoofd zetten, maar het lukt me niet. Het beeld van het hoofd van de slang blijft me achtervolgen. Waarom?”

Argon keek hem een lange tijd aan, en zuchtte.

“Omdat wie er ook zal sterven, het zal een directe invloed hebben op jou. Het zal je lot beïnvloeden.”

Thor werd steeds gejaagder; het voelde alsof elk antwoord alleen maar meer vragen opriep.

“Maar dat is niet eerlijk,” zei Thor. “Ik moet weten wie er zal sterven. Ik moet hem waarschuwen!”

Argon schudde langzaam zijn hoofd.

“Wellicht is het niet aan jou om dat te weten,” antwoordde hij. “En zelfs al wist je het wel, dat zou er nog steeds niets zijn dat je er aan kon doen. De dood vindt altijd zijn onderdaan—zelfs wanneer iemand gewaarschuwd is.”

“Maar waarom heb ik dit dan gezien?” vroeg Thor gekweld. “En waarom kan ik het niet uit mijn hoofd zetten?”

Argon stapte naar voren en kwam heel dichtbij. Hij was slechts centimeters van hem verwijderd; de intensiteit van zijn ogen brandde in de slecht verlichte ruimte, en het joeg Thor angst aan. Het was net alsof hij in de zon keek, en hij kon niet wegkijken. Argon legde een hand op Thors schouder. Hij was ijskoud, en zijn aanraking deed hem huiveren.

“Je bent jong,” zei Argon langzaam. “Je bent nog lerende. Je voelt dingen te sterk aan. De toekomst kunnen zien is een geweldige zegen. Maar het kan ook een vloek zijn. De meeste mensen die hun lot leven zijn zich er niet van bewust. Soms is er niets pijnlijker dat je bewust zijn van je lot, van wat zal zijn. Je begrijpt nog niet eens een fractie van je krachten. Maar dat komt wel. Op een dag. Wanneer je begrijpt waar je vandaan komt.”

“Waar ik vandaan kom?” vroeg Thor verward.

“Je moeders huis. Ver hiervandaan. Voorbij het Ravijn, aan de buitenrand van de Wildernis. Er is een kasteel hoog in de lucht. Het ligt op een klif, en om het te bereiken, moet je een lang, kronkelend stenen pad nemen. Het is een magische weg—alsof je de hemel in gaat. Het is een plek van onmetelijke krachten. Dat is waar je vandaan komt. Tot je die plek bereikt, zul je het nooit helemaal begrijpen. Wanneer je daar bent, zullen al je vragen beantwoord worden.”

Thor knipperde, en toen hij zijn ogen opende, stond hij, tot zijn grote verbazing, ineens buiten Argons huis. Hij had geen flauw idee hoe hij daar terecht was gekomen.

De wind waaide, en Thor kneep zijn ogen samen tegen het felle zonlicht. Naast hem stond Khron, die zachtjes jankte.