Tasuta

Een Zoektocht Van Helden

Tekst
Märgi loetuks
Een Zoektocht Van Helden
Een Zoektocht Van Helden
Tasuta audioraamat
Loeb Jeroen Kramer
Lisateave
Šrift:Väiksem АаSuurem Aa

Thor liep terug naar Argons deur en begon er met al zijn kracht op te slaan. Niets dan stilte.

“Argon!” schreeuwde Thor.

Hij hoorde slechts het fluiten van de wind.

Hij probeerde de deur weer open te krijgen, hij zette zelfs zijn schouder ertegen aan—maar hij gaf niet mee.

Thor wachtte een lange tijd, hij wist niet zeker hoe lang, tot het laat begon te worden. Uiteindelijk realiseerde hij zich dat zijn tijd hier voorbij was.

Hij draaide zich om en begon terug te lopen over de rotsachtige helling. Hij dacht na. Hij was nog verwarder dan ooit, en hij wist nu ook zeker dat er iemand zou sterven—en dat hij er waarschijnlijk niets aan kon doen.

Terwijl hij door de troosteloze omgeving liep, begon hij een koud gevoel rond zijn enkels te krijgen. Hij zag dat zich een dikke mist begon te vormen. De mist steeg op en werd elke seconde dikker. Thor begreep niet wat er gebeurde. Khron begon te janken.

Thor probeerde sneller te lopen, maar binnen enkele seconden was de mist zo dik geworden, dat hij nauwelijks een hand voor ogen kon zien. Tegelijkertijd voelde hij zijn ledematen zwaar worden, en toen, als bij toverslag, werd de hemel donker. Hij voelde zich uitgeput raken en kon geen stap meer verzetten. Hij krulde zich op in een bal op de grond, op de plek waar hij had gestaan, omgeven door de dikke mist. Hij trachtte zijn ogen te openen, te bewegen, maar het lukte niet. Enkele seconden later sliep hij.

*

Thor zag zichzelf op de top van een berg staan, uitkijkend over het gehele koninkrijk van de Ring. Voor hem lagen het Koninklijk Hof, het kasteel, de vestingen, de tuinen, de bomen en de glooiende heuvels—alles vol in bloei. De velden waren gevuld met fruit en gekleurde bloemen, en er klonk het geluid van muziek en festiviteiten.

Maar terwijl Thor zich langzaam omdraaide, begon het gras zwart te worden. Vruchten vielen van de bomen. Toen verschrompelden de bomen zelf, tot er niets meer van over was. Alle bloemen droogden op en toen, tot zijn verschrikking, begonnen de gebouwen één voor één in te storten, tot er van het hele koninkrijk niets meer over was dan een verwoeste plek met hopen van troep en stenen.

Thor keek naar beneden en zag plotseling een enorme Witrug, die tussen zijn voeten door gleed. De slang kronkelde rond zijn benen, en toen rond zijn middel, zijn armen. Hij was hulpeloos. Hij voelde hoe hij stikte, hoe het leven uit hem werd geperst, terwijl de slang zich om hem heen kronkelde. Hij staarde Thor recht in zijn gezicht, sissend, en zijn lange tong raakte bijna Thors wang. Toen opende de slang zijn mond. Zijn lange hoektanden werden zichtbaar. De slag leunde naar voren, en slikte Thors gezicht in.

Thor gilde, en stond ineens alleen in het kasteel van de koning. Het was verlaten. Waar eerst de troon had gestaan, was nu een lege plek. Het Zwaard van het Lot lag op de grond, onaangeraakt. De ramen waren verbrijzeld, het glas in lood lag in hoopjes op de stenen vloer. In de verte hoorde hij ineens muziek. Hij volgde het geluid, en liep door de lege kamers. Eindelijk bereikte hij een grote dubbele deur, dertig meter hoog, en met een enorme krachtsinspanning opende hij de deuren.

Thor stond bij de ingang van de Koninklijke feestzaal. Voor hem stonden twee lange eettafels die zich door de kamer uitstrekten. Ze waren overladen met voedsel—maar er zaten geen mannen aan. Aan het einde van de zaal zat slechts één man. Koning MacGil. Hij zat op zijn troon, en leek recht door Thor heen te kijken. Alsof hij heel ergens anders was.

Thor voelde dat hij hem moest bereiken. Hij begon de grote zaal door te lopen, tussen de twee tafels door. Met elke stap die hij nam, verrotte het eten aan weerszijden van hem. Het werd zwart en was ineens vergeven van de vliegen. De vliegen zoemden en vlogen om hem heen.

Thor ging sneller lopen. De koning was dichtbij, nauwelijks drie meter van hem af, toen uit een zijkamer een bediende verscheen. Hij droeg een grote gouden drinkbeker met wijn. Het was een opmerkelijke drinkbeker, gemaakt van solide goud en bedekt met robijnen en saffieren. Toen de koning niet keek, zag Thor dat de bediende een wit poeder in de drinkbeker deed. Thor realiseerde zich dat het vergif was.

De bediende bracht het dichterbij, en MacGil reikte en greep de drinkbeker met beide handen vast.

“Nee!” schreeuwde Thor.

Thor sprong naar voren, in een poging de wijn uit de handen van de koning te slaan.

Maar hij was niet snel genoeg. MacGil dronk met grote teugen de beker leeg. De wijn liep over zijn wangen en borst heen, en hij dronk de beker helemaal leeg.

MacGil draaide zich om en keek Thor aan, en op dat moment, sperden zijn ogen zich wijd open. Hij reikte omhoog en greep zijn keel tot hij, kokhalzend, voorover kwam en van zijn troon af viel; hij viel op zij en kwam op de harde stenen vloer terecht. Zijn kroon rolde af, en kletterde op de stenen vloer.

Daar lag hij, bewegingsloos, zijn ogen open. Dood.

Estopheles landde op MacGil’s hoofd. Ze zat daar, keek Thor recht aan en krijste. Het geluid was zo schel, dat Thor een rilling over zijn ruggengraat voelde lopen.

“Nee!” schreeuwde Thor.

*

Thor werd schreeuwend wakker.

Hij ging rechtop zitten en keek om zich heen. Hij zweette, hijgend, en probeerde erachter te komen waar hij was. Hij zat nog steeds op de grond, op Argons berg. Hij kon het niet geloven: hij moest zeker hier in slaap gevallen zijn. De mist was verdwenen, en toen hij opkeek zag hij dat de dageraad aanbrak. Een bloedrode zon brak over de horizon en verlichtte de dag. Naast hem piepte Khron, die in zijn schoot sprong en zijn gezicht likte.

Thor knuffelde Khron met één hand terwijl hij op adem probeerde te komen. Was hij wakker of sliep hij? Het duurde even voor hij besefte dat hij had gedroomd. Het had allemaal zo echt geleken.

Thor hoorde gekrijs en draaide zich om. Daar zat Estopheles, op een steen, op slechts een paar centimeter afstand. Ze keek hem recht aan en krijste weer.

Het geluid deed een rilling over Thors ruggengraat lopen. Het was hetzelfde gekrijs uit zijn droom, en op dat moment wist hij dat de droom een boodschap was geweest.

De koning zou vergiftigd worden.

Thor sprong op en sprintte in het licht van de vroege ochtend de berg af, naar het Koninklijk Hof. Hij moest naar de koning toe. Hij moest hem waarschuwen. De koning zou wellicht denken dat hij gestoord was, maar hij had geen keus: hij zou doen wat hij kon om zijn leven te redden.

*

Thor rende over de ophaalbrug, naar de buitenste poort van het kasteel, en gelukkig herkenden de twee wachters hem van de Krijgsmacht. Ze lieten hem door zonder hem te stoppen, en hij rende door, Khron aan zijn zijde.

Thor sprintte over de Koninklijke binnenplaats, voorbij de fonteinen, en rende recht op de binnenste poort van het kasteel af. Vier wachters versperden hem de weg.

Thor stopte, snakkend naar adem.

“Waar ga je heen, jongen?” vroeg één van hen.

“U begrijpt het niet, u moet me doorlaten,” hijgde Thor. “Ik moet de Koning spreken.”

De wachters keken elkaar sceptisch aan.

“Ik ben Thorgrin, van de Krijgsmacht van de Koning. U moet me doorlaten.”

“Ik weet wie hij is,” zei een wachter tegen de ander. “Hij is één van ons.”

Maar de hoofdwachter stapte naar voren.

“Wat voor zaken heb je met de koning?” drong hij aan.

Thor vocht nog steeds om op adem te komen.

“Zeer dringende zaken. Ik moet hem direct spreken.”

“Nou, hij verwacht je blijkbaar niet. Onze Koning is niet aanwezig. Hij is uren geleden vertrokken met zijn karavaan. Ze zullen niet terugkeren tot het vallen van de avond, tot het Koninklijke feestmaal.”

“Feestmaal?” vroeg Thor, en zijn hart ging tekeer. Hij herinnerde zich zijn droom, de eettafels, en hij voelde hoe het allemaal tot leven kwam.

“Ja, feestmaal. Als je van de Krijgsmacht bent, zul je er ook bij zijn. Maar nu is hij er niet, en je kunt hem niet zien. Kom vanavond maar terug, met de anderen.”

“Maar ik moet hem een boodschap geven!” drong Thor aan. “Voor het feestmaal begint!”

“Je kunt de boodschap bij mij achterlaten als je wil. Maar ik kan hem niet eerder bezorgen dat jij.”

Thor wilde een dergelijke boodschap niet bij een wachter achterlaten; hij besefte dat het krankzinnig zou klinken. Hij moest hem zelf de boodschap brengen, vanavond, voor het feestmaal. Hij bad dat het niet te laat zou zijn.

HOOFDSTUK ZEVENENTWINTIG

Thor haastte zich bij het krieken van de dag terug naar de barakken van de Krijgsmacht. Hij arriveerde net op tijd voor de training. Hij was buiten adem toen hij, met Khron aan zijn zijde, aankwam. Hij kwam de andere jongens tegen, die net wakker waren en zich begonnen voor te bereiden op de taken van de dag. Hij stond te snakken naar adem en was verontrust. Hij wist nauwelijks hoe hij de dag zou moeten doorkomen; hij zou de minuten aftellen tot het feestmaal, tot hij de Koning kon waarschuwen. Hij wist zeker dat het voorteken zich had getoond zodat hij hem kon waarschuwen. Het lot van het koninkrijk rustte op zijn schouders.

Thor haalde Reece en O’Connor in, die het veld op liepen en zich opstelden met de anderen.

“Waar was je vannacht?” vroeg Reece.

Thor wilde dat hij wist wat hij moest zeggen—maar hij wist zelf ook niet waar hij had uitgehangen. Wat moest hij nu zeggen? Dat hij op Argons berg op de grond in slaap was gevallen? Dat sloeg nergens op.

“Ik weet het niet,” antwoordde hij, niet wetend hoeveel hij tegen hen kon zeggen.

“Wat bedoel je, je weet het niet?” vroeg O’Connor.

 

“Ik ben verdwaald,” zei Thor.

“Verdwaald?”

“Nou je bent gelukkig net op tijd terug,” zei Reece.

“Als je te laat was gekomen voor de training, zouden ze je zo uit de Krijgsmacht kunnen zetten,” voegde Elden toe, die een mollige hand op zijn schouders legde. “Goed om je te zien. We hebben je gemist gisteren.”

Thor verbaasde zich nog altijd over hoe anders Elden hem behandelde sinds hun avonturen aan de andere kant van het Ravijn.

“Hoe ging het met mijn zus?” vroeg Reece zachtjes.

Thor bloosde, niet wetend hoe hij moest reageren.

“Heb je haar gezien?” spoorde Reece aan.

“Ja,” begon hij. “Het was geweldig. Hoewel we abrupt moesten vertrekken.”

“Nou,” vervolgde Reece, terwijl ze zich zij aan zij opstelden voor Kolk en de mannen van de Koning, “je zult haar vanavond weer zien. Trek je mooiste kleren aan. We gaan naar het feestmaal van de Koning.”

Thors maag trok samen. Hij dacht aan zijn droom en had het gevoel alsof het lot voor zijn ogen een dansje deed—en dat hij hulpeloos was, voorbestemd om niets te doen behalve te kijken hoe het zich zou ontvouwen.

“STILTE!” schreeuwde Kolk, terwijl hij langs de jongens liep.

Thor verstijfde en iedereen zweeg.

Kolk begon langzaam op en neer te lopen, terwijl hij hen overzag.

“Jullie hebben je lol gehad gisteren. Nu is het tijd om weer te gaan trainen. Vandaag leren jullie de eeuwenoude kunst van het kuilen graven.”

Een collectief gekreun steeg op.

“STILTE!” riep hij.

De jongens zwegen.

“Het graven van loopgraven is hard werken,” vervolgende Kolk. “Maar is belangrijk. Op een dag ben je daarbuiten, in de wildernis, ons koninkrijk aan het beschermen, met niemand om je te helpen. Het zal vriezen, zo koud dat je je tenen niet kunt voelen. Het is pikdonker en je zult alles doen om warm te blijven. Of je bevind jezelf in de strijd, en je moet een schuilplaats zoeken om jezelf te beschermen tegen vijandelijke pijlen. Er zijn wel een miljoen redenen waarom je een kuil zou moeten graven. Een kuil kan je beste vriend worden.

“Vandaag,” vervolgde hij, terwijl hij zijn keel schraapte, “zul je de hele dag graven, tot je handen rood zijn en vol zitten met eelt, tot je rug gebroken is en je niet meer verder kunt. Dan zal het tijdens de strijd niet eens zo erg meer lijken.

“VOLG MIJ!” riep Kolk.

De jongens kreunden van teleurstelling, terwijl ze zich in rijen van twee splitsten en over het veld marcheerden, achter Kolk aan.

“Geweldig,” zei Elden. “Kuilen graven. Precies hoe ik mijn dag wilde spenderen.”

“Het kon erger,” zei O’Connor. “Het had ook kunnen regenen.”

Ze keken omhoog naar de lucht, en Thor zag wat dreigende wolken aankomen.

“Misschien gaat het dat ook wel,” zei Reece. “Verpest het nou niet.”

“THOR!” klonk het.

Thor draaide zich om en zag dat Kolk naar hem keek. Hij rende naar hem toe, zich afvragend wat hij verkeerd had gedaan.

“Ja, heer.”

“Je ridder vraagt naar je,” zei hij kortaf. “Meldt je bij Erec op het kasteelterrein. Je hebt geluk: je bent vrij voor vandaag. Je zult in plaats daarvan je ridder dienen, zoals van een goede schildknaap verwacht wordt. Maar denk maar niet dat je onder het kuilen graven uitkomt: als je morgen terugkomt, graaf je in je eentje kuilen. Ga nu!” riep hij.

Thor draaide zich om en zag de jaloerse blikken van de anderen. Toen rende hij van het veld en ging op weg naar het kasteel. Wat zou Erec van hem willen? Had het iets met de Koning te maken?

*

Thor rende door het Koninklijk Hof, en ging een weg in waar hij nooit eerder was geweest: richting de barakken van de Zilveren. Hun barakken waren veel groter dan die van de Krijgsmacht. Hun gebouwen waren twee keer zo groot, bewerkt met koper, en hun paden waren bestraat met nieuwe stenen. Om er te komen, moest Thor een grote gewelfde poort door, waar een tiental van de mannen van de Koning op wacht stonden. Daarna verwijdde de weg zich. Het strekte zich uit over een enorm open veld en kwam uit bij een complex met stenen gebouwen, omgeven door een hek, en bewaakt door tientallen andere ridders. Het was een indrukwekkend gezicht, zelfs vanaf hier.

Thor rende het pad af, opzichtig in het open veld, en wachters bereidden zich al voor door naar voren te stappen en hun lansen te kruizen. Ze keken recht voor zich uit en blokkeerden zijn pad.

“Wat voor zaken heb je hier?” vroeg één van hen.

“Ik kom me melden,” antwoordde Thor. “Ik ben Erec’s schildknaap.”

De ridders wisselden een behoedzame blik uit, maar een andere ridder stapte naar voren en knikte. Ze deden een stap terug, lieten hun wapens zakken en langzaam ging het hek open. De metalen punten gingen krakend omhoog. De poort was immens groot, zeker een halve meter dik, en volgens Thor was deze plek zelfs beter beveiligd dan het kasteel van de Koning.

“Het tweede gebouw aan je rechterhand,” riep de ridder. “Je kunt hem vinden in de stallen.”

Thor draaide zich om en haastte zich langs het pad over de binnenplaats, voorbij wat stenen gebouwen, en nam alles in zich op. Alles hier glansde en was perfect onderhouden. De hele plek straalde kracht uit.

Thor wist het gebouw te vinden, en was verbijsterd door wat hij voor zich zag: tientallen van de grootste en mooiste paarden die hij ooit had gezien stonden netjes naast elkaar voor het gebouw, de meesten van hen met bepantsering. De paarden glommen. Alles hier was groter en mooier.

Overal liepen ridders. Ze droegen echte wapens en vonden hun weg door de binnenplaats. Het was een drukte van belang, en Thor voelde de strijd. Dit was geen plek om te trainen: hier werd gevochten. Op leven en dood.

Thor passeerde een kleine, gewelfde doorgang, ging door een donkere stenen gang, en liep langs de stallen, op zoek naar Erec. Thor bereikte het einde, maar hij kon hem niet vinden.

“Ben je soms op zoek naar Erec?” vroeg een wachter.

Thor draaide zich om en knikte.

“Ja, heer. Ik ben zijn schildknaap.”

“Je bent laat. Hij is al buiten, zijn paard aan het voorbereiden. Vooruit, opschieten.”

Thor rende door de gang, de stallen uit, een open veld op. Daar was Erec. Hij stond voor een enorme heldhaftig uitziende hengst, een glimmend zwart paard met een witte neus. Het paard snoof toen Thor arriveerde, en Erec draaide zich om.

“Het spijt me, heer,” zei Thor buiten adem. “Ik ben zo snel gekomen als ik kon. Het was niet mijn bedoeling te laat te komen.”

“Je bent net op tijd,” sprak Erec met een goedgunstige glimlach. “Thor, dit is Lannin,” voegde hij toe, en gebaarde naar het paard.

Lannin snoof en stampte, alsof hij antwoordde. Thor deed een stap naar voren, stak zijn hand uit en aaide over zijn neus; hij hinnikte zachtjes terug.

“Hij is mijn reispaard. Een ridder van rang heeft vele paarden, zoals je zult leren. Er is er één voor het steekspel, één voor de strijd, en één voor de lange reizen. Dat is het paard waarmee je de beste vriendschap ontwikkeld. Hij mag je. Dat is goed.”

Lannin strekte zijn nek uit en duwde zijn neus in Thors handpalm. Thor was overweldigd door de grootsheid van het dier. Hij kon de intelligentie in zijn ogen zien. Het was griezelig: alsof hij alles begreep wat je zei.

Plotseling keek Thor op.

“Zei u een reis, heer?” vroeg hij verrast.

Erec stopte met het vastmaken van het harnas, draaide zich om en keek hem aan.

“Vandaag is de dag van mijn geboorte. Ik heb mijn vijfentwintigste jaar bereikt. Dat is een speciale dag. Weet je van de Selectie Dag?”

Thor schudde zijn hoofd. “Heel weinig, heer; alleen wat ik van anderen heb gehoord.”

“Wij ridders van de Ring moeten altijd blijven voortbestaan, generatie na generatie,” begon Erec. “We hebben tot ons vijfentwintigste jaar om een bruid te kiezen. Als er dan geen bruid is gekozen, dicteert de wet dat we er één moeten zoeken. We hebben een jaar de tijd om haar te vinden, en haar terug te brengen. Als we terugkeren zonder bruid, zal de koning ons een bruid schenken, en verliezen we het recht om te kiezen.

“Dus vandaag moet ik beginnen aan mijn reis om een bruid te vinden.”

Thor staarde hem aan. Hij was sprakeloos.

“Maar heer, u gaat weg? Voor een jaar?”

Thors maag draaide zich om. Hij voelde zijn wereld ineenstorten. Pas nu besefte hij hoe erg hij Erec mocht; op een bepaalde manier was hij een soort van vaderfiguur voor hem geworden—in ieder geval meer een vader dan hij ooit had gehad.

“Maar wiens schildknaap moet ik dan zijn?” vroeg Thor. “En waar gaat u heen?”

Thor herinnerde zich hoe Erec voor hem was opgekomen, en hoe hij zijn leven had gered. Zijn hart zonk bij de gedachte aan zijn vertrek.

Erec lachte.

“Welke vraag zal ik eerst beantwoorden?” zei hij. “Maak je geen zorgen. Je bent toegewezen aan een nieuwe ridder. Je zult zijn schildknaap zijn tot ik terug keer. Kendrick, de oudste zoon van de koning.”

Thor was opgelucht; hij was net zo gehecht aan Kendrick, die tenslotte de eerste was die het voor hem had opgenomen en ervoor had gezorgd dat hij een plek in de Krijgsmacht kreeg.

“Wat betreft mijn reis...” ging Erec verder, “... ik weet het nog niet. Ik zal naar het zuiden rijden, naar het koninkrijk waar ik vandaan kom, en in die richting naar een bruid zoeken. Als ik er geen kan vinden binnen de Ring, zal ik wellicht de zee oversteken naar mijn eigen koninkrijk om er naar een bruid te zoeken.”

“Uw eigen koninkrijk, heer?” vroeg Thor.

Thor besefte dat hij eigenlijk niet zoveel van Erec af wist, over waar hij vandaan kwam. Hij had altijd gewoon aangenomen dat hij uit de Ring kwam.

Erec glimlachte. “Ja, ver hier vandaan, aan de andere kant van de zee. Maar dat is een ander verhaal. Het zal een verre reis zijn, en een lange, en ik moet me voorbereiden. Dus help me nu. We hebben weinig tijd. Breng de wapenrusting op mijn paard aan, en zorg voor zoveel mogelijk wapens.”

Thors hoofd tolde terwijl hij aan het werk ging. Hij rende naar de wapenkamer en haalde het zwart met zilveren harnas op dat van Lannin was. Hij rende terug met één stuk tegelijk. Hij legde eerst het dek van maliënkolder op de rug van het paard. Vervolgens bevestigde hij de shafron, het dunne metalen masker, over het hoofd van het paard.

Lannin hinnikte terwijl hij bezig was, maar hij scheen het allemaal niet erg te vinden. Het was een nobel paard, een vechter, en hij leek net zo comfortabel in een harnas als een ridder zou zijn.

Thor rende terug en haalde Erec’s gouden sporen, en hielp om er één aan elke voet te bevestigen terwijl Erec het paard besteeg.

“Wat voor wapens heeft u nodig, heer?” vroeg Thor.

Erec keek naar beneden. Hij leek enorm vanaf hier.

“Het is lastig te voorspellen wat voor gevechten ik zal tegenkomen in het komende jaar. Maar ik moet kunnen jagen, en ik moet mezelf kunnen verdedigen. Ik heb mijn lange zwaard nodig. Maar ik moet ook een kort zwaard mee, een boog, een koker met pijlen, een korte speer, een scepter, een bijl, en mijn schild. Ik veronderstel dat dat wel genoeg zal zijn.”

“Ja, heer,” zei Thor, en hij ging aan de slag. Hij rende naar Erecs wapenrek, naast Lannins stal, en bekeek de tientallen wapens. Er was een indrukwekkend arsenaal om uit te kiezen.

Zorgvuldig verwijderde hij alle wapens die Erec had gespecificeerd, en bracht ze één voor één terug naar Erec.

Terwijl Erec zat en zijn lederen handschoenen vastmaakte ter voorbereiding van zijn vertrek, kon Thor het niet aanzien hem te zien gaan.

“Heer, ik zie het als mijn plicht u te vergezellen op deze reis,” zei Thor. “Tenslotte ben ik uw schildknaap.”

Erec schudde zijn hoofd.

“Dit is een reis die ik alleen moet maken.”

“Mag ik u dan op zijn minst vergezellen naar de eerste kruising?” drong Thor aan. “Als u naar het zuiden gaat, dat zijn wegen die ik goed ken. Ik kom uit het zuiden.”

Erec keek bedenkelijk naar beneden.

“Als je me wil vergezellen naar de eerste kruising, dan zie ik daar geen kwaad in. Maar het is een dag rijden, dus we moeten nu vertrekken. Neem het paard van mijn schildknaap, in de achterste stal. De bruine, met de rode manen.”

Thor rende terug naar de stal en vond het paard. Terwijl hij het besteeg, stak Khron zijn hoofd uit zijn shirt, keek omhoog en jankte.

“Het is goed, Khron,” stelde Thor hem gerust.

Thor leunde naar voren, spoorde het paard aan, en barstte de stal uit. Erec was al vooruit gegaan en Thor galoppeerde achter Lannin aan. Hij volgde Erec zo goed als hij kon.

 

Gezamenlijk reden ze het Koninklijk Hof uit, door de poort heen, terwijl meerdere wachters hen doorlieten. Verschillende leden van de Zilveren stonden opgesteld, kijkend, wachtend, en terwijl Erec langsreed salueerden ze.

Thor voelde zich trots dat hij zijn schildknaap was terwijl hij naast hem reedt, en hij was opgewonden dat hij hem mocht vergezellen, al was het maar naar de eerste kruising.

Er was zoveel dat Thor nog tegen Erec wilde zeggen, zoveel dat hij hem wilde vragen—en er was zo veel waarvoor hij hem wilde bedanken. Maar er was geen tijd. Ze galoppeerden naar het zuiden, en barstten door de velden. De omgeving veranderde constant terwijl hun paarden in de late ochtendzon over de weg van de Koning liepen. Toen ze een heuvel passeerden, kon Thor in de verte de leden van de Krijgsmacht zien. Ze braken hun ruggen tijdens het graven. Thor was blij dat hij er niet bij was. Terwijl Thor keek, zag hij in de verte één van hen stoppen en zijn vuist in de lucht heffen. Het was lastig om te zien in de felle zon, maar hij wist zeker dat het Reece was die hem salueerde. Thor stak zijn vuist naar hem omhoog, en ze reden verder.

De mooi bestrate wegen veranderden in onverzorgde landwegen: smaller, ruiger, en uiteindelijk niet meer dan veel belopen paden die door het platteland liepen. Thor wist dat het gevaarlijk was voor gewone mensen om deze wegen alleen te berijden—zeker ’s nachts, met alle dieven die hier in de buurt zaten, maar Thor maakte zich geen zorgen. Zeker niet nu hij Erec aan zijn zijde had—sterker nog, als een overvaller hen zou confronteren, dan was hij degene die voor zijn leven moest vrezen. Het zou natuurlijk wel heel dom zijn voor een dief om een lid van de Zilveren aan te houden.

Ze reden de hele dag, pauzeerden nauwelijks, tot Thor buiten adem was. Hij kon nauwelijks geloven hoeveel uithoudingsvermogen Erec had—en toch durfde hij Erec niet te laten zien dat hij moe was, uit angst op zwak te lijken.

Ze passeerden een grote kruising, en Thor herkende het hier. Hij wist dat als ze rechts zouden gaan, ze bij zijn dorp zouden uitkomen. Eventjes werd Thor overvallen door een gevoel van nostalgie, en een deel van hem wilde de weg nemen om zijn vader en dorp te zien. Hij vroeg zich af wat zijn vader nu aan het doen was, wie er nu voor de schapen zorgde, hoe boos zijn vader wel niet geweest moest zijn toen Thor niet terugkeerde. Niet dat hij veel om hem gaf. Hij miste slechts het bekende. Sterker nog, hij was opgelucht dat hij uit dat kleine dorp had weten te ontsnappen, en een ander deel van hem wilde nooit meer teruggaan.

Ze reden verder, naar het zuiden, naar een gebied waar zelfs Thor nog nooit was geweest. Hij had gehoord van de zuidelijke kruising, hoewel hij nooit een reden had gehad om er zelf heen te gaan. Het was één van de drie grote kruisingen die naar het zuiden van de Ring leidden. Het was vanaf hier een halve dag terug rijden naar het Koninklijk Hof, en de zon wierp al lange schaduwen. Thor, zwetend en buiten adem, begon zich af te vragen of hij wel op tijd terug zou zijn voor het feestmaal van de koning vanavond. Was het een verkeerde beslissing geweest om zo ver met Erec mee te rijden?

Ze bereikten een heuveltop, en eindelijk zag Thor het, aan de horizon: het onmiskenbare teken van de eerste kruising. Het werd gemarkeerd door een hoge, smalle toren, de vlag van de Koning wapperde erboven, en leden van de Zilveren stonden boven op wacht. Hij het zien van Erec blies één van de ridders op zijn trompet. Langzaam rees de poort naar boven.

Ze waren slechts een paar honderd meter bij hen vandaan, en Erec vertraagde zijn paard. Thor had een knoop in zijn maag. Hij besefte dat dit de laatste paar minuten met Erec zou zijn tot God wist wanneer. Wie wist of hij ooit zou terugkeren? Een jaar was lang, en er kon van alles gebeuren. Thor was in elk geval blij dat hij de kans had gehad om hem te vergezellen. Hij had het gevoel alsof hij zijn plicht had vervuld.

Ze liepen zij aan zij, hun paarden hijgend, terwijl ze de toren naderden.

“Ik zal je vele manen niet zien,” zei Erec. “Wanneer ik terugkeer, zal ik een bruid meenemen. Er zullen wellicht dingen veranderen. Maar wat er ook gebeurd, weet dat je altijd mijn schildknaap zult zijn.”

Erec haalde diep adem.

“Nu we afscheid nemen, moet je een aantal dingen niet vergeten. Een ridder wordt niet gesmeed door kracht—maar door intelligentie. Moed alleen is niet genoeg voor een ridder, het gaat om moed en eer en wijsheid samen. Je moet altijd blijven werken om je geest te perfectioneren. Ridderlijkheid is niet passief—maar actief. Je moet eraan werken, jezelf verbeteren, ieder moment van elke dag.

“Gedurende deze manen zul je leren vechten met allerlei wapens, je zult allerlei vaardigheden opdoen. Maar onthoudt: er is een andere dimensie. De tovenaarsdimensie. Zoek Argon op. Leer om je verborgen krachten te ontwikkelen. Ik heb ze gevoeld bij je. Je hebt veel potentie. Het is niets om je voor te schamen. Heb je dat begrepen?”

“Ja, heer,” antwoordde Thor. Hij zwol van dankbaarheid voor zijn wijsheid en begrip.

“Er was een reden dat ik je onder mijn hoede nam. Je bent niet zoals de anderen. Je hebt een grotere lotsbestemming. Groter, wellicht, dan die van mij. Maar hij is nog niet vervuld. Neem het niet voor lief. Werk eraan. Om een goede krijger te zijn, moet je niet alleen onbevreesd en bekwaam zijn. Je moet ook de levenskracht van een krijger hebben, en die altijd in je hart en ziel dragen. Je moet bereid zijn je leven voor anderen te geven. De beste ridder zoekt niet naar rijkdom of eer of faam of glorie. De beste ridder heeft de moeilijkste zoektocht van hen allemaal: de zoektocht naar het worden van een betere persoon. Je moet er elke dag naar streven om beter te worden. Niet slechts beter dan anderen—maar beter dan jezelf. Je moet degenen die minder dan jij zijn beschermen. Degenen beschermen die zichzelf niet kunnen beschermen. Het is geen zoektocht van luchthartigen. Het is een zoektocht van helden.”

Thor sloeg Erec’s woorden zorgvuldig in zijn gedachten op. Hij was overweldigd met dankbaarheid voor hem, en hij wist nauwelijks hoe hij moest reageren. Hij had het idee dat het vele manen zou duren voor de volledige boodschap van zijn woorden in zou zinken.

Ze bereikten de poort van de eerste kruising, en op dat moment kwamen meerdere leden van de Zilveren naar buiten om Erec te begroeten. Ze reden met grote grijnzen op hun gezichten naar hem toe, en terwijl hij afsteeg sloegen ze hem hard op zijn rug, als oude vrienden.

Tijdens hun afscheid was er te veel dat Thor wilde zeggen. Hij wilde hem bedanken. Maar hij wilde hem ook alles vertellen. Van het voorteken. Van zijn droom. Van zijn vrees voor de Koning. Hij dacht dat Erec het misschien wel zou begrijpen.

Maar hij kon het niet. Erec was al omgeven door ridders, en Thor vreesde dat Erec—en de rest ook—zou denken dat hij gek was. Dus hij stond daar, met zijn mond vol tanden, terwijl Erec voor de laatste keer zijn schouder vastgreep.

“Bescherm onze Koning,” sprak Erec stellig.

De woorden deden een rilling over Thors ruggengraat lopen, alsof Erec zijn gedachten had gelezen. Erec draaide zich om, liep met de andere ridders door de poort, en de metalen punten zakten weer naar beneden. Erec was weg. Thor kon het nauwelijks geloven en had een knoop in zijn maag. Het kon wel een heel jaar duren voor hij hem weer zou zien.

Thor besteeg zijn paard, greep de teugels, en spoorde hem aan. Het was al laat in de middag en had nog een halve dag rijden voor de boeg. Hij moest op tijd terug zijn voor het feestmaal. Hij voelde Erecs laatste woorden als een mantra door zijn hoofd echoën.

Bescherm onze koning.

Bescherm onze koning.