Tasuta

Een Zoektocht Van Helden

Tekst
Märgi loetuks
Een Zoektocht Van Helden
Een Zoektocht Van Helden
Tasuta audioraamat
Loeb Jeroen Kramer
Lisateave
Šrift:Väiksem АаSuurem Aa

Langzaamaan begon de menigte te bedaren.

“Als het een wedstrijd tussen onze twee grote clans is die jullie willen, zal de uitkomst worden bepaald door één vechter, één kampioen, van elke kant.

MacGil keek naar Koning McCloud, die aan het uiterste einde zat met zijn entourage.

“Akkoord?” riep MacGil.

McCloud stond plechtig op.

“Akkoord!” riep hij.

Het publiek aan beide kanten juichte.

“Kies je beste man!” riep MacGil.

“Ik heb reeds gekozen,” zei McCloud.

Vanaf de kant van de McClouds verscheen een formidabele ridder te paard, de grootste man die Thor ooit had gezien. Hij zag eruit als een rotsblok, één en al spieren, met een lange baard en een dreigende blik die permanent leek te zijn.

Thor werd zich bewust van beweging naast hem. Erec verscheen, beklom Warfkin en reed voorwaarts. Thor slikte. Hij kon nauwelijks geloven dat dit allemaal om hem heen gebeurde. Hij zwol van trots voor Erec.

Toen werd hij overvallen door angst, want hij realiseerde zich dat hij in dienst was. Hij was tenslotte schildknaap, en zijn ridder stond op het punt ten strijde te trekken.

“Wat doen we?” vroeg Thor gehaast aan Feithgold.

“Blijf gewoon staan en doe wat ik je zeg,” antwoordde hij.

Erec reed het rijstrook op, en de twee ridders stonden tegenover elkaar, hun paarden stampend in de spanning. Thor’s hart bonsde in zijn borst terwijl hij wachtte en keek.

Er klonk een hoorn, en de twee vielen elkaar aan.

Thor kon de schoonheid en gratie van Warfkin nauwelijks bevatten—het was alsof hij een vis zag opspringen uit de zee. De andere ridder was gigantisch, maar Erec was een sierlijke, sluike vechter. Hij sneed door de lucht, zijn hoofd laag, zijn zilveren harnas ritselend, mooier gepoetst dan welk ander harnas hij ooit had mogen aanschouwen.

Terwijl de twee mannen op elkaar afreden, mikte Erec zijn lans perfect, en leunde opzij. Hij slaagde erin de ridder in het midden van zijn schild te raken en tegelijkertijd zijn stoot te ontwijken.

De gigantische man tuimelde achterover op de grond. Het was net of er een rotsblok neerviel.

Het MacGil publiek juichte toen Erec voorbij reed, draaide, en terug reed. Hij tilde zijn gezichtsbescherming op en hield de top van zijn lans tegen de keel van de man.

“Zwicht!” riep Erec naar beneden.

De ridder spuugde.

“Nooit!”

De ridder reikte naar een verstopt zakje aan zijn middel, haalde een hand vol stof tevoorschijn, en gooide het, voor Erec kon reageren, in zijn gezicht.

Erec, overdonderd, greep naar zijn ogen. Hij liet zijn lans vallen en viel van zijn paard.

Het MacGil publiek klaagde en siste en riep woedend terwijl Erec viel, naar zijn ogen grijpend. De ridder, die geen seconde verspilde, haastte zich naar hem toe en gaf hem een knietje in zijn ribben. Erec rolde om, en de ridder greep een grote steen, tilde hem hoog op en bereidde zich voor om Erec’s schedel te verpletteren.

“NEE!” schreeuwde Thor, niet in staat zichzelf in te houden.

Geschokt keek Thor toe hoe de ridder de steen naar beneden bracht. Op de laatste seconde wist Erec op de een of andere manier uit de weg te rollen. De steen begroef zichzelf diep in de grond, precies op de plek waar zijn schedel had gelegen.

Thor verbaasde zich over Erec’s behendigheid. Hij stond alweer op zijn voeten, en wendde zich tot de gemene vechter.

“Korte zwaarden!” riepen de Koningen uit.

Feithgold sprong op en staarde met grote ogen naar Thor.

“Geef het me!” riep hij.

Thor’s hart bonsde in paniek. Hij draaide zich om naar Erec’s wapenrek, wanhopig op zoek naar het zwaard. Er lag een duizelingwekkende hoeveelheid wapens voor hem. Hij reikte, greep er één, en duwde het in Feithgold hand.

“Stom joch! Dat is een medium zwaard!” riep Feithgold.

Thor’s keel werd droog; hij voelde het hele koninkrijk naar hem staren. Hij zag niet scherp meer door de angst en raakte helemaal in paniek, niet wetend welk zwaard hij moest kiezen. Hij kon zich nauwelijks concentreren. Feithgold stapte naar voren, duwde Thor uit de weg, en greep zelf het korte zwaard. Toen rende hij het steekspel veld op.

Thor keek hem na. Hij voelde zich compleet nutteloos. Hij probeerde zich voor te stellen hoe het zou zijn als hij degene was die daar rende, voor al die mensen, en zijn knieën werden zwak.

De schildknaap van de andere ridder bereikte hem eerst, en Erec moest uit de weg springen toen de ridder naar hem uithaalde. Hij miste op een haar na. Eindelijk bereikte Feithgold Erec en legde het korte zwaard in zijn hand. Op dat moment viel de ridder Erec weer aan. Maar Erec was te slim: hij wachtte tot het laatste moment, en sprong toen uit de weg.

De ridder bleef echter doorgaan, en rende tegen Feithgold op, die, helaas, op de plek stond waar Erec net had gestaan. De ridder, woedend omdat hij Erec net had gemist, bleef aanvallen en greep Feithgold met beide handen bij zijn haar. Hij gaf hem een harde kopstoot in zijn gezicht.

Er was het gekraak van botten, terwijl bloed uit Feithgold’s neus spoot. Hij zakte op de grond ineen, slap.

Thor’s mond viel open van de schok. Hij kon het niet geloven. Het publiek ook niet, dat begon te jouwen.

Erec zwaaide zijn zwaard rond, miste net de ridder, en de twee stonden weer tegenover elkaar.

Thor besefte ineens dat hij nu Erec’s enige schildknaap was. Hij slikte. Wat moest hij nu doen? Hij was hier helemaal niet op voorbereid. En het hele koninkrijk keek toe.

De twee ridders vielen elkaar kwaadaardig aan, slag voor slag. De McCloud ridder was duidelijk veel sterker dan Erec—en toch was Erec de betere vechter, sneller en behendiger. Ze zwaaiden en hakten en pareerden, geen van beiden in staat om in het voordeel te komen.

Uiteindelijk stond Koning MacGil op.

“Lange speren!” riep hij uit.

Thor’s hart bonsde. Hij wist wat dit betekende: hij was aan de beurt.

Hij draaide zich om en bekeek het rek, en greep het meest voor de hand liggende wapen. Terwijl hij de lederen schacht vastpakte, bad hij dat hij de juiste had gekozen.

Hij barstte de rijstrook op en kon duizenden ogen op hem voelen. Hij rende en rende, met alles dat hij had, hij wilde Erec bereiken en hem eindelijk de speer overhandigen. Hij was trots toen hij zag dat hij hem als eerste had bereikt.

Erec nam de speer en draaide zich om, klaar om de andere ridder aan te vallen. De eervolle krijger die hij was, wachtte Erec met aanvallen tot de andere ridder gewapend was. Thor haastte zich naar de zijkant, uit de weg van de mannen. Hij wilde niet Feithgold’s fout herhalen. Ondertussen sleepte hij Feithgold’s slappe lichaam weg, uit het gevarengebied.

Terwijl Thor toekeek, voelde hij dat er iets mis was. Erec’s tegenstander nam zijn speer, hief hem op, en begon hem op een vreemde manier naar beneden te brengen. Op dat moment voelde Thor zijn hele wereld focussen, op een manier die hij nog nooit had meegemaakt. Hij wist dat er iets mis was. Zijn ogen concentreerden zich op de speerpunt van de ridder, en terwijl hij goed keek, zag hij dat hij loszat. De ridder stond op het punt om de top van zijn speer als werpmes te gebruiken.

Terwijl de ridder de speer naar beneden bracht, kwam de kop los. Hij zeilde door de lucht, recht op Erec’s hart af. In enkele seconden zou Erec dood zijn—hij kon met geen enkele mogelijkheid op tijd reageren. En aan het gekartelde mes te zien, zou het dwars door zijn harnas heen gaan.

Op dat moment voelde Thor zijn hele lichaam warm worden. Hij voelde een tintelende sensatie—dezelfde sensatie die hij had gevoeld in Darkwood, toen hij vocht tegen de Sybold. Zijn hele wereld vertraagde. Hij kon de speerpunt in slow motion zien draaien, en hij voelde een energie, een hitte, in hem opkomen—waarvan hij niet wist dat hij het had.

Hij stapte naar voren en voelde zich groter dan de speerpunt. In zijn hoofd wilde hij dat het stoppen. Hij beval het te stoppen. Hij wilde niet dat Erec gewond zou raken. Zeker niet op deze manier.

“NEE!” schreeuwde Thor.

Hij nam nog een stap en hield zijn palm op, gericht op de speerpunt.

De speerpunt stopte en hing daar, midden in de lucht, vlak voor hij Erec’s hart zou bereiken. Toen viel hij onschuldig op de grond.

Beide ridders draaiden zich om en keken Thor aan—evenals de twee koningen, evenals de duizenden toeschouwers. Hij voelde de hele wereld naar hem staren, en hij besefte dat ze allemaal hadden gezien wat hij had gedaan. Ze wisten allemaal dat hij niet normaal was, dat hij een soort kracht had, dat hij de spelen had beïnvloed, dat hij Erec had gered—en het lot van het koninkrijk had veranderd.

Thor stond als aan de grond genageld, zich afvragend wat er zojuist was gebeurd.

Hij wist nu zeker dat hij niet hetzelfde was als al deze mensen. Hij was anders.

Maar wie was hij?

HOOFDSTUK NEGEN

Thor werd door Reece, de jongste zoon van de Koning en zijn nieuwe sparringpartner, door de menigte getrokken. Alles was vaag sinds het steekspel. Wat hij daar ook had gedaan, wat voor kracht hij ook had gebruikt om te voorkomen dat die speerpunt Erec zou doden, het had de aandacht van het hele koninkrijk getrokken. Het toernooi was gestopt, afgelast door beide koningen, en er was een wapenstilstand uitgeroepen. Alle ridders hadden zich teruggetrokken naar hun eigen kant, de massa was in een gejaagde drukte uiteen gebroken, en Thor was door Reece meegesleurd.

Hij werd meegesleurd door de menigte, en Reece bleef de hele weg aan zijn arm trekken. Thor trilde nog steeds van alle gebeurtenissen. Hij begreep nauwelijks wat hij zojuist had gedaan, en hoe het alles had beïnvloed. Hij had gewoon anoniem willen zijn, gewoon een jongen van de Krijgsmacht. Hij wilde helemaal niet in het middelpunt van de belangstelling staan.

 

Wat nog erger was, hij had geen idee waar ze heen gingen, of hij misschien gestraft zou worden voor het verhinderen. Natuurlijk, hij had Erec’s leven gered—maar hij had ook een Riddertoernooi belemmerd, en dat was verboden voor een schildknaap. Hij wist niet of hij nu beloond of bestraft zou worden.

“Hoe deed je dat?” vroeg Reece, terwijl hij hem meetrok. Thor volgde blindelings, en probeerde het allemaal te verwerken. De massa’s mensen gaapten hem aan, staarden hem aan alsof hij een freak was.

“Ik weet het niet,” antwoordde Thor oprecht. “Ik wilde hem gewoon helpen en... het gebeurde.”

Reece schudde zijn hoofd.

“Je hebt Erec’s leven gered. Besef je dat? Hij is onze meest beroemde ridder. En jij hebt hem gered.”

Terwijl Reece zijn woorden door zijn hoofd maalden, voelde Thor een golf van opluchting door zich heen gaan. Hij had Reece al gemogen vanaf het moment dat hij hem had ontmoet; hij had een kalmerend effect, en wist altijd precies wat hij moest zeggen. Terwijl hij erover nadacht, realiseerde hij zich dat hij misschien toch niet gestraft zou worden. misschien zouden ze hem zelfs als een held beschouwen.

“Ik probeerde niet iets te doen,” zei Thor. “Ik wilde alleen dat hij niet dood ging. Het ging gewoon... vanzelf. Het was niets bijzonders.”

“Niets bijzonders?” herhaalde Reece. “Ik had het niet kunnen doen. Niemand van ons had dat kunnen doen.”

Ze gingen een hoek om en Thor zag het kasteel van de Koning voor hen. Het reikte hoog de lucht in. Het zag er monumentaal uit. Langs de weg met keien die over de ophaalbrug liep, stond het leger van de Koning op wacht om de menigte op afstand te houden. Ze stapten opzij om Reece en Thor door te laten.

Ze liepen over de weg, soldaten aan beide kanten, naar de enorme gewelfde deuren met ijzeren grendels. Vier soldaten trokken de deuren open en stapten opzij. Thor kon niet geloven hoe hij behandeld werd: hij voelde zich als een lid van de Koninklijke familie.

Ze gingen het kasteel binnen en de deuren werden achter hen gesloten. Thor kon het uitzicht niet geloven: het was immens groot, met hoge stenen muren van tientallen centimeters dik, en uitgestrekte, grote kamers.

Voor hem liepen honderden leden van het koninklijk hof, opgewonden en druk pratend. Hij kon de opwinding in de lucht voelen, en alle ogen werden op hem gericht toen hij binnen kwam. Hij was overweldigd door alle aandacht.

Ze kwamen dichterbij en gaapten hen na terwijl Reece Thor meenam door de kasteelhallen. Hij had nog nooit zoveel mensen in zulke mooie kleren gezien. Hij zag tientallen meisjes, van alle leeftijden, gekleed in prachtige outfits, hun armen in elkaar gehaakt. Ze fluisterden in elkaars oor en giechelden terwijl hij langsliep. Hij voelde zich verlegen worden. Hij wist niet of ze hem leuk vonden, of dat ze hem uitlachten. Hij was het niet gewend om in het middelpunt van de belangstelling te staan—laat staan in een koninklijk hof—en wist nauwelijks hoe hij zich moest gedragen.

“Waarom lachen ze me uit?” vroeg hij aan Reece.

Reece draaide zich om en grinnikte. “Ze lachen je niet uit,” zei hij. “Ze vinden je leuk. Je bent beroemd.”

“Beroemd?” vroeg hij, stomverbaasd. “Hoe bedoel je? Ik ben hier net.”

Reece lachte en legde een hand op zijn schouder. Hij was duidelijk geamuseerd door Thor.

“In een koninklijk hof verspreiden de verhalen zich sneller dan je je kunt voorstellen. En een nieuwkomer zoals jij—nou, die zie je niet elke dag.”

“Waar gaan we heen?” vroeg hij, terwijl hij zich realiseerde dat hij ergens heen werd gebracht.

“Mijn vader wil je ontmoeten,” zei hij, terwijl ze een andere gang ingingen.

Thor slikte.

“Je vader? Je bedoeld... de Koning?” Plotseling werd hij nerveus. “Waarom zou hij mij willen ontmoeten? Weet je het zeker?”

Reece lachte.

“Ik weet het vrij zeker. Niet zo nerveus doen. Het is mijn vader maar.”

“Je vader maar?” zei Thor ongelovig. “Hij is de Koning!”

“Hij is de kwaadste niet. Ik heb zo’n vermoeden dat hij een goed gezelschap is. Je hebt tenslotte Erec’s leven gered.”

Thor slikte hard. Zijn handpalmen waren zweterig. Een andere grote deur ging open en ze gingen een uitgestrekte hal in. Met ontzag keek hij omhoog naar het gewelfde plafond, dat bedekt was met een schitterend ontwerp en ongelofelijk hoog was.

De muren waren voorzien van gewelfde glas in lood ramen. Er waren nog veel meer mensen in deze kamer, als dat mogelijk was. Het moesten er duizenden zijn. De kamer was bomvol. Bankettafels strekten zich zo ver als je kon kijken uit door de kamer, met mensen op eindeloos lange banken, die aan het dineren waren. Tussen de tafels liep een smal gangpad met een lang, rood tapijt, dat naar een platform leidde waarop de Koninklijke troon stond. De menigte ging uiteen terwijl Reece en Thor over het tapijt naar de Koning liepen.

“En waar denk jij dat je hem mee naar toe neemt?” klonk een vijandige, nasale stem.

Thor keek op en zag een man over hem heen gebogen staan. Hij leek niet veel ouder dan hijzelf, en was gekleed in een koninklijk gewaad. Duidelijk een prins. Hij versperde hem de weg en keek minachtend op hen neer.

“Orders van vader,” beet Reece terug. “Je kunt maar beter uit de weg gaan, tenzij je tegen hem in wil gaan.”

De prins bleef staan, fronsend, met een blik op zijn gezicht alsof hij zojuist iets verkeerd had gegeten. Hij keek Thor onderzoekend aan. Thor mocht hem helemaal niet: er was iets aan hem dat hij niet vertrouwde, met zijn onvriendelijke gelaatsuitdrukking en ogen die nooit leken stilt e staan.

“Dit is geen plek voor gewone burgers,” antwoordde de prins. “Je moet het gespuis buiten laten, waar het vandaan komt.”

Thor voelde zijn borstkas samentrekken. Deze man had overduidelijk een hekel aan hem, en hij had geen idee waarom.

“Zal ik vader vertellen dat je dat hebt gezegd?” zei Reece, die onvermurwbaar was.

Onwillig draaide de prins zich om en hij stormde weg.

“Wie was dat?” vroeg Thor aan Reece, terwijl ze verder liepen.

“Let maar niet op hem,” antwoordde Reece. “Dat is mijn oudere broer maar—of één van hen. Gareth. De oudste. Nou ja, niet echt de oudste—hij is de oudste rechtmatige. Kendrick, die je op het slagveld hebt ontmoet—hij is echt de oudste.”

“Waarom haat Gareth me? Ik ken hem niet eens.”

“Maak je geen zorgen—hij reserveert zijn haat niet alleen voor jou. Hij haat iedereen. En hij ziet iedereen die dicht bij de familie komt als een bedreiging. Let niet op hem. Hij is maar één van de velen.”

Terwijl ze verder liepen, voelde Thor een steeds grotere waardering voor Reece, die, besefte hij, een echte vriend aan het worden was.

“Waarom kwam je voor me op?” vroeg Thor nieuwsgierig.

Reece haalde zijn schouders op.

“Er is me bevolen je naar vader te brengen. Trouwens, je bent mijn sparringpartner. En het is al een hele tijd geleden dat iemand van mijn leeftijd hierheen kwam waarvan ik dacht dat hij een waardige tegenstander was.”

“Maar wat maakt mij zo waardig?” vroeg Thor.

“Je vechtersgeest. Die kun je niet faken.”

Terwijl ze over het gangpad liepen, richting de koning, had Thor het gevoel alsof ze elkaar al jaren kenden—het was vreemd, maar op een bepaalde manier voelde het alsof Reece zijn eigen broer was. Hij had nooit een broer gehad—geen echte broer—en het voelde goed.

“Mijn andere broers zijn niet zoals hij, maak je geen zorgen,” zei Reece, terwijl mensen om hen heen trachtten om een glimp van Thor op te vangen. “Mijn broer Kendrick, die je al ontmoet hebt—hij is de beste. Hij is mijn halfbroer, maar ik beschouw hem als een ware broer—zelfs meer dan Gareth. Kendrick is als een tweede vader voor me. Dat zal hij ook voor jou worden, ik weet het zeker. Er is niets dat hij niet voor me zou doen—voor wie dan ook. Hij is het meest geliefde lid van onze koninklijke familie. Het is een groot verlies dat hij geen koning mag worden.”

“Je zei ‘broers.’ Heb je nog een broer?” vroeg Thor.

Reece haalde diep adem.

“Ik heb er nog één, ja. We zijn niet zo close. Godfrey. Helaas verspild hij zijn dagen in het bierhuis, met de burgers. Hij is geen vechter, zoals wij. Hij is er niet in geïnteresseerd—hij is eigenlijk nergens in geïnteresseerd. Behalve bier—en vrouwen.”

Plotseling hielden ze halt, omdat een meisje hen de weg versperde. Thor stond als aan de grond genageld. Ze was misschien een paar jaar ouder dan hij, en staarde hem aan met blauwe, amandelvormige ogen. Ze had een perfecte huid en lang, aardbeiblond haar. Ze was gekleed in een witte satijnen jurk, afgewerkt met kant, en haar ogen straalden van vreugde en ondeugendheid. Ze keek hem doordringend aan en had hem volledig betoverd. Hij kon niet bewegen als hij het wilde. Ze was de mooiste persoon die hij ooit had gezien.

Ze glimlachte, en haar perfecte witte tanden werden zichtbaar—en alsof hij nog niet verstijfd genoeg was, hield haar glimlach hem precies waar hij was. Zijn hart sloeg een slag over. Hij had zich nog nooit zo levend gevoeld.

Thor kon geen woord uitbrengen. Hij kon nauwelijks ademen. Hij had nog nooit zoiets gevoeld.

“Ga je me niet voorstellen?” vroeg het meisje aan Reece. Haar stem ging dwars door Thor heen—nog liever dan haar verschijning.

Reece zuchtte.

“En dit is mijn zus,” zei hij met een glimlach. “Gwen, dit is Thor. Thor, Gwen.”

Gwen maakte een buiging.

“Hoe gaat het met je?” vroeg ze met een glimlach.

Thor stond als bevroren. Gwen giechelde.

“Niet zoveel woorden tegelijk alsjeblieft,” zei ze met een lach.

Thor voelde zich rood aanlopen; hij schraapte zijn keel.

“Ik ben… Ik… ben… sorry,” zei hij. “Ik ben Thor.”

Gwen giechelde.

“Dat wist ik al,” zei ze. Ze wendde zich tot haar broer. “Jeetje Reece, je vriend is wel goed met woorden.”

“Vader wil hem ontmoeten,” zei hij ongeduldig. “We komen te laat.”

Thor wilde haar spreken, haar vertellen hoe mooi ze was, hoe blij hij was haar te ontmoeten, hoe dankbaar hij was dat ze was gestopt. Maar hij kon geen woord meer uitbrengen. Hij was nog nooit zo nerveus geweest. Alles dat eruit kwam was:

“Dank je.”

Gwen giechelde en lachte harder.

“Bedankt voor wat?” vroeg ze. Haar ogen lichtten op. Ze was geamuseerd.

Thor voelde zichzelf weer rood aanlopen.

“Uh… ik weet niet,” mompelde hij.

Gwen lachte harder, en Thor voelde zich vernederd. Reece gaf hem een stoot met zijn elleboog, en spoorde hem aan verder te lopen. Na een paar stappen wierp Thor een vluchtige blik over zijn schouders. Gwen stond er nog en staarde hem aan.

Thor voelde zijn hart bonzen. Hij wilde met haar praten, alles over haar te weten komen. Hij schaamde zich voor het feit dat hij niets had weten te zeggen. Maar hij was nooit in aanraking geweest met meisjes in zijn kleine dorpje—en zeker niet met eentje die zo mooi was. Hij had nooit geleerd wat hij moest zeggen en hoe hij zich moest gedragen.

“Ze praat veel,” zei Reece, terwijl ze de koning naderden. “Let maar niet op haar.”

“Hoe heet ze?” vroeg Thor.

Reece keek hem fronsend aan. “Dat heeft ze je net verteld!” zei hij lachend.

“Het spijt me… Ik… uh… ben het vergeten,” zei Thor beschaamd.

“Gwendolyn. Maar iedereen noemt haar Gwen.”

Gwendolyn. Haar naam maalde door zijn hoofd heen. Gwendolyn. Gwen. Hij wilde het niet loslaten. Hij wilde dat het in zijn bewustzijn bleef hangen. Hij vroeg zich af of hij nog eens een kans zou krijgen om haar te zien. Hij vermoedde van niet, gezien het feit dat hij een burger was. De gedachte deed hem pijn.

De menigte werd stil toen Thor opkeek en besefte dat ze nu vlak bij de Koning waren. Koning MacGil zat op zijn troon, gekleed in zijn Koninklijke paarse mantel, met zijn kroon op zijn hoofd. Hij zag er indrukwekkend uit.

Reece knielde voor hem, en de menigte werd stil. Thor volgde zijn voorbeeld. De kamer werd overvallen door een complete stilte.

De koning schraapte zijn keel, een diep, oprecht geluid. Terwijl hij sprak, kaatste zijn stem door de kamer.

“Thorgrin van de Laaglanden van de Zuidelijke Provincie van het Westelijk Koninkrijk,” begon hij. “Realiseer je je dat je vandaag het Koninklijke steekspel van de Koning hebt verhinderd?”

 

Thor voelde zijn keel droog worden. Hij wist nauwelijks hoe hij moest reageren; dit was geen goed begin. Hij vroeg zich af of hij gestraft zou worden.

“Mijn verontschuldigingen, mijn heer,” zei hij uiteindelijk. “Het was niet mijn bedoeling.”

MacGil leunde naar voren en haalde een wenkbrauw op.

“Het was niet je bedoeling? Zeg je nu dat het niet je bedoeling was Erec’s leven te redden?”

Thor was zenuwachtig. Hij besefte dat hij het alleen maar erger maakte.

“Nee mijn heer. Ik wilde wel—”

“Dus je geeft toe dat het wel je bedoeling was om te hinderen?”

Thor voelde zijn hart bonzen. Wat moest hij zeggen?

“Mijn verontschuldigingen, mijn heer. Ik geloof dat ik gewoon… wilde helpen.”

“Wilde helpen?” bulderde MacGil. Hij leunde achterover en brulde van het lachen.

“Je wilde helpen! Erec! Onze beste en meest beroemde ridder!”

De kamer barstte in lachen uit, en Thor voelde zijn gezicht rood worden, voor de zoveelste keer vandaag. Kon hij hier dan ook niets goed doen?

“Sta op en kom dichterbij, jongen,” beval MacGil.

Thor keek verrast omhoog en zag de koning glimlachen, terwijl hij hem bekeek.

“Ik zie edelheid in je gezicht. Jij bent geen gewone jongen. Nee, helemaal niet gewoon...”

MacGil schraapte zijn keel.

“Erec is onze meest geliefde ridder. Wat je vandaag hebt gedaan was geweldig. Het was geweldig voor ons allen. Als beloning zal ik je, vanaf deze dag, in mijn familie opnemen, met dezelfde respect en eer die elk van mijn zoons toekomt.”

De Koning leunde achterover en bulderde: “Maak het bekend!”

De kamer vulde zich met een enorm gejuich en gestamp van voeten.

Thor keek zenuwachtig om zich heen, niet in staat om te bevatten wat er met hem gebeurde. Deel van de familie van de koning. Dit had hij nooit durven dromen. Alles dat hij had gewild was geaccepteerd worden, en een plek bij de Krijgsmacht krijgen. Nu dit. Hij was zo overweldigd met dankbaarheid en vreugde, dat hij niet wist wat hij moest doen.

Voor hij kon reageren, explodeerde de kamer met gezang en gedans. Mensen om hem heen vierden feest. Het was chaos. Hij keek op naar de koning, zag de liefde in zijn ogen, de aanbidding en de acceptatie. Hij had nooit eerder in zijn leven de liefde van een vaderfiguur gevoeld. En nu was hij hier, geliefd, niet door zomaar een man, maar door de Koning zelf. In slechts één dag was zijn hele leven veranderd. Hij bad dat het allemaal echt was.

*

Gwendolyn haastte zich door de menigte. Ze wilde een glimp van de jongen opvangen voor hij het koninklijk hof uit zou worden geleidt. Thor. Haar hart begon sneller te kloppen bij de gedachte aan hem, en zijn naam maalde door haar hoofd. Vanaf het moment dat ze hem had ontmoet kon ze niet stoppen met aan hem te denken. Hij was jonger dan zij zelf, maar ze scheelden niet meer dan een jaar of twee—en trouwens, er was iets aan hem dat hem ouder deed lijken, veel volwassener dan anderen, veel diepzinniger. Vanaf het moment dat ze hem had gezien, had ze het gevoel dat ze hem kende. Ze glimlachte bij de gedachte aan hun ontmoeting, aan hoe zenuwachtig hij was geweest. Ze kon aan zijn ogen zien dat hij hetzelfde voor haar voelde.

Natuurlijk kende ze de jongen helemaal niet. Maar ze had gezien wat hij had gedaan op het steekspel veld, en ze had gezien dat haar jongere broer hem erg mocht. Ze had hem sindsdien in de gaten gehouden, voelend dat er iets speciaals aan hem was, iets wat hem anders dan de anderen maakte. Hun ontmoeting had dit alleen maar bevestigd. Hij was anders dan al deze Koninlijke types, anders dan alle mensen die hier geboren en getogen waren. Er was iets verfrissends oprechts aan hem. Hij was een buitenstaander. Een burger. Maar vreemd genoeg, een burger met een Koninklijke houding. Het was alsof hij te trots was voor wat hij was.

Gwen bereikte de rand van het bovenste balkon en keek naar beneden: beneden haar strekte het koninklijk hof zich uit, en ze ving een laatste glimp van Thor op terwijl hij naar buiten werd begeleid, Reece aan zijn zijde. Ze waren zeker op weg nar de barakken, om met de andere jongens te trainen. Ze voelde een steek van spijt, en vroeg zich af hoe ze het voor elkaar kon krijgen om hem weer te zien.

Gwen moest meer over hem te weten komen. Ze moest erachter komen. Daarvoor moest ze de vrouw spreken die alles wist over iedereen en alles dat er gaande was in het koninkrijk: haar moeder.

Gwen draaide zich om en baande zich een weg door de menigte, door de wirwar van kasteelgangen die zo goed kende. Haar hoofd tolde. Het was een duizelingwekkende dag geweest. Eerst, in de ochtend, de ontmoeting met haar vader, en zijn schokkende nieuws dat hij wilde dat zij zijn koninkrijk zou regeren. Ze was compleet overrompeld, had dit in geen miljoen jaar verwacht. Ze kon het zelfs nu nog nauwelijks bevatten. Hoe kon zij ooit een koninkrijk regeren? Ze verbande de gedachte uit haar hoofd, hopend dat de dag nooit zou komen. Tenslotte was haar vader sterk en gezond, en meer dan wat dan ook wilde ze dat hij zou leven. Om hier met haar te zijn. Om gelukkig te zijn.

Maar ze kon de ontmoeting niet uit haar hoofd zetten. Ergens diep van binnen lag het op de loer. De gedachte dat op een dag, wanneer die dag ook zou komen, zij de volgende zou zijn. Zij zou hem opvolgen. Niet één van haar broers. Maar zij. Het maakte haar doodsbang; het gaf haar ook een gevoel van belang, van zelfverzekerdheid, meer dan ooit. Hij had haar geschikt bevonden om te regeren—zij—om de meest wijze van hen allemaal te zijn. Ze vroeg zich af waarom.

Het baarde haar ook zorgen. Ze veronderstelde dat het heel veel wrok en afgunst zou veroorzaken, dat zij, een meisje, werd gekozen om te regeren. Ze kon Gareth’s afgunst al voelen. En dat beangstigde haar. Ze wist dat haar oudere broer verschrikkelijk manipulatief was, en hij zou het haar nooit vergeven. Hij zou niet stoppen voor hij kreeg wat hij wilde, en ze hekelde het idee. Ze had getracht met hem te praten na de ontmoeting, maar hij had haar niet eens willen aankijken.

Gwen rende de wenteltrap af, haar schoenen echoden op de stenen. Ze gingen een andere gang in, passeerde de achterste kapel door een andere deur, voorbij meerdere wachters, en betrad de privékamers van het kasteel. Ze moest met haar moeder spreken, en ze wist dat die hier nu aan het rusten was. Haar moeder had tegenwoordig nog maar weinig tolerantie voor dergelijk lange sociale aangelegenheden—ze kneep er vaak tussen uit om naar haar eigen kamer te gaan en te rusten.

Gwen passeerde een andere wachter, ging een andere gang in, en stopte uiteindelijk voor de deur van haar moeders kleedkamer. Ze stond op het punt hem te openen, maar stopte. Aan de andere kant van de deur hoorde ze gesmoorde stemmen, en voelde dat er iets mis was. Het was haar moeder, die ruzie maakte. Ze luisterde aandachtig, en hoorde haar vaders stem. Ze hadden ruzie. Maar waarom?

Gwen wist dat ze niet hoorde te luisteren—maar ze kon het niet helpen. Ze greep de ijzeren klopper en duwde zachtjes de zware eikenhouten deur open. Ze liet de deur op een kiertje staan en luisterde.

“Hij verblijft niet in mijn huis,” beet haar moeder gespannen toe.

“Je hebt al meteen je oordeel klaar, terwijl je niet eens het hele verhaal weet.”

“Ik ken het verhaal,” beet ze terug. “Genoeg nu.”

Gwen hoorde het gif in haar moeders stem, en stond versteld. Ze hoorde haar ouders nauwelijks ruziën—slechts een paar keer in haar leven—en had haar moeder nog nooit zo gehoord. Ze begreep niet waarom.

“Hij zal verblijven in de barakken, met de andere jongens. Ik wil hem niet onder mijn dak. Heb je dat begrepen?” drong ze aan.

“Het is een groot kasteel,” sputterde haar vader tegen. “Zijn aanwezigheid zal niet door jou opgemerkt worden.”

“Het kan me niet schelen of het wordt opgemerkt of niet. Ik wil hem hier niet. Hij is jouw probleem. Jij koos ervoor om hem binnen te halen.”

“Jij bent ook niet zo onschuldig,” wierp haar vader terug.