Tasuta

Een Zoektocht Van Helden

Tekst
Märgi loetuks
Een Zoektocht Van Helden
Een Zoektocht Van Helden
Tasuta audioraamat
Loeb Jeroen Kramer
Lisateave
Šrift:Väiksem АаSuurem Aa

Ze hoorde voetstappen, en keek toe hoe haar vader door de kamer beende, de deur aan de andere kant uitging en hem zo hard dichtsloeg dat de kamer trilde. Hij moeder stond daar, alleen in het midden van de kamer, en begon te huilen.

Gwen voelde zich verschrikkelijk. Ze wist niet wat ze moest doen. Aan de ene kant leek het haar het beste om weg te glippen, maar aan de andere kant kon ze het niet verdragen dat haar moeder huilde. Ze kon haar zo niet achterlaten. Ze veronderstelde dat de ruzie over Thor ging. Maar waarom? Wat zou het haar moeder kunnen schelen? Er leefden tientallen mensen in het kasteel.

Gwen kon zichzelf er niet toe zetten om weg te lopen, niet nu haar moeder in deze toestand verkeerde. Ze moest haar troosten. Ze reikte omhoog en duwde zachtjes de deur open.

Hij kraakte, en haar moeder schrok op, overrompeld. Ze fronste.

“Kun je niet kloppen?” beet ze. Gwen kon zien hoe erg van streek ze was, en voelde zich verschrikkelijk.

“Wat is er mis, moeder?” vroeg Gwen, terwijl ze rustig naar haar toeliep. “Ik wil niet snuffelen, maar ik hoorde je ruzie maken met vader.”

“Je hebt gelijk: je moet niet snuffelen,” wierp haar moeder terug.

Gwen was verrast: haar moeder was geen makkelijke, maar ze was nauwelijks zoals nu. De kracht van haar woede deed Gwen even pauzeren, onzeker.

“Gaat het over de nieuwe jongen? Thor?” vroeg ze.

Haar moeder draaide zich om en keek weg, terwijl ze een traan wegveegde.

“Ik begrijp het niet,” drong Gwen aan. “Waarom zou het jou iets kunnen schelen waar hij verblijft?”

“Mijn zaken zijn niet jouw belang,” zei ze met een kille stem, duidelijk niet in de stemming om het erover te hebben. “Wat wil je? Wat doe je hier?”

Gwen was nu nerveus. Ze wilde dat haar moeder haar alles vertelde over Thor, maar ze had geen slechter moment kunnen uitkiezen. Ze schraapte haar keel, aarzelend.

“Ik… wilde je eigenlijk iets over hem vragen. Wat weet je van hem?”

Haar moeder wendde zich tot haar en kneep haar ogen achterdochtig samen.

“Hoezo?” vroeg ze met een dodelijke ernst. Gwen voelde hoe ze haar peilde. Ze keek recht door haar heen, en kon direct merken dat Gwen hem mocht. Ze probeerde haar gevoelens te verbergen, maar ze wist dat het geen zin had.

“Ik ben gewoon nieuwsgierig,” zei ze op een onovertuigende toon.

Plotseling nam de koningin drie stappen naar haar toe, greep haar armen vast, en staarde haar doordringend aan.

“Luister naar me,” siste ze. “Ik vertel je dit slechts één keer. Blijf bij die jongen uit de buurt. Hoor je me? Ik wil niet dat je bij hem in de buurt komt, onder geen enkele omstandigheid.”

Gwen was ontzet.

“Maar waarom? Hij is een held.”

“Hij is niet één van ons,” antwoordde haar moeder. “Ongeacht wat je vader wellicht denkt. Ik wil dat je bij hem weg blijft. Hoor je me? Zweer het me. Zweer het me nu.”

“Ik zal niet zweren,” zei Gwen, en ze trok haar arm weg uit haar moeders veel te sterke greep.

“Hij is een burger, en jij bent Prinses,” riep haar moeder. “Je bent een Prinses. Begrijp je dat? Als je bij hem in de buurt komt, zal ik hem laten verbannen. Heb je dat begrepen?”

Gwen wist nauwelijks hoe ze moest reageren. Ze had haar moeder nog nooit zo gezien.

“Vertel me niet wat ik moet doen, moeder,” zei ze uiteindelijk.

Gwen deed haar best om moedig te klinken, maar diep van binnen trilde ze. Ze was hier gekomen omdat ze alles wilde weten; nu voelde ze zich doodsbang. Ze begreep niet wat er gaande was.

“Doe wat je niet laten kunt,” zei haar moeder. “Maar zijn lot ligt in jouw handen. Vergeet dat niet.”

Met die woorden draaide haar moeder zich om en liep de kamer uit. Ze sloeg de deur achter zich dicht en liet Gwen alleen achter in de echoënde stilte, haar goede humeur aan diggelen. Wat kon mogelijk zo’n sterke reactie van haar moeder en haar vader ontlokken?

Wie was deze jongen?

HOOFDSTUK TIEN

MacGil zat in de banketzaal. Hij keek uit over zijn onderdanen, hij aan het ene uiteinde van de tafel en Koning McCloud aan het andere, met honderden mannen van beide clans tussen hen in. De huwelijkstaferelen waren al uren bezig tot, eindelijk, de spanning tussen de clans door het steekspel was bedaard. Zoals MacGil al verwacht had, waren wijn en vlees—en vrouwen— het enige dat de mannen nodig hadden om hun onenigheid te vergeten. Nu zaten ze allen aan dezelfde tafel, als broeders in de oorlog. Sterker nog, nu MacGil hen zo bekeek, leek het niet eens meer alsof ze van twee verschillende clans waren.

MacGil voelde zich goed: zijn meesterlijke plan leek toch te gaan werken. De twee clans leken al nader tot elkaar te komen. Hij was erin geslaagd te doen wat vele generaties van MacGil koningen voor hem niet was gelukt: beide zijden van de Ring met elkaar te verenigen, om hen, als ze dan geen vrienden konden worden, op zijn minste vredige buren te maken. Zijn dochter Luanda zat arm in arm met haar kersverse man, de McCloud prins, en ze leek gelukkig. Zijn schuldgevoel werd minder. Hij had haar dan wel weggegeven—maar hij had haar tenminste een koninginschap geschonken.

MacGil dacht terug aan alle planning die aan het evenement vooraf was gegaan, herinnerde zich de lange dagen van discussies met zijn adviseurs. Het arrangeren van deze verbintenis was tegen het advies van al zijn adviseurs ingegaan. Het was geen makkelijke vrede, en na verloop van tijd zouden de McClouds zich terugtrekken aan hun zijde van de Hooglanden, het huwelijk zou vergeten raken, en op een dag zou de onrust weer oplaaien. Hij was niet naïef. Maar nu was er tenminste een bloedband tussen de clans—en zeker wanneer er een kind werd geboren, kon dat niet zo makkelijk genegeerd worden. Als dat kind opbloeide, en op een dag zelfs zou regeren, een kind geboren uit beide kanten van de Ring, dan misschien, op een dag, zou de hele Ring verenigd kunnen worden. De Hooglanden zouden niet langer een strijdgrens zijn, en het land kon onder één bewind bloeien. Dat was zijn droom. Niet voor hem zelf, maar voor zijn nakomelingen. De Ring moest tenslotte sterk blijven, verenigd, om het Ravijn te beschermen, om de hordes van de wereld voorbij het Ravijn af te weren. Zolang de twee clans verdeeld bleven, vormden ze een verzwakt front tegen de rest van de wereld.

“Een toast,” riep MacGil, en stond op.

De tafel werd stil terwijl honderden mannen ook stonden en hun drinkbekers in de lucht heven.

“Op het huwelijk van mijn oudste kind! Op de verbintenis van de MacGils en McClouds! Op vrede in de Ring!”

“PROOST!” klonk het in koor. Iedereen dronk en wederom vulde de kamer zich met het kabaal van gelach en gefeest.

MacGil ging zitten en nam de kamer in zich op, zoekend naar zijn andere kinderen. Daar, hoe kon het ook anders, was Godfrey, met een drinkbeker in beide handen, een meisje aan beide armen, omgeven door zijn verdorven vrienden.

Dit was waarschijnlijk het enige Koninklijke evenement dat hij ooit vrijwillig had bezocht. Daar was Gareth, die veel te dicht bij zijn minnaar, Firth, zat; fluisterend in zijn oor; MacGil zag aan zijn rusteloze ogen dat hij een plannetje aan het beramen was. De gedachte deed zijn maag draaien, en hij keek weg. Daar, aan de andere kant van de kamer, zat zijn jongste zoon Reece, etend aan de tafel van de schildknapen, met de nieuwe jongen, Thor. Hij voelde nu al als een zoon, en het deed hem goed om te zien dat zijn jongste zo snel met hem bevriend was geraakt.

Zijn blik gleed over de gezichten, op zoek naar zijn jongste dochter Gwendolyn. Uiteindelijk vond hij haar. Ze zat aan de zijkant, omgeven door haar dienstmeiden, giechelend. Hij volgde haar blik, en bemerkte dat ze naar Thor keek. Hij bekeek haar een tijdje en besefte dat ze verliefd was. Dit had hij niet voorzien, en hij wist niet wat hij ervan moest maken. Hier konden wel eens problemen van komen. Zeker van zijn vrouw.

“Niet alles is wat het lijkt,” klonk een stem.

MacGil draaide zich om en zag Argon naast hem zitten, die toekeek hoe de twee clans samen dineerden.

“Wat maak jij hiervan?” vroeg MacGil. “Zal er vrede komen in de koninkrijken?”

“Vrede is nooit statisch,” zei Argon. “Het is als de getijden, als eb en vloed. Wat je hier voor je ziet is het vernis van vrede. Je ziet één kant van het gezicht. Je probeert vrede te forceren bij een eeuwenoude rivaliteit. Maar er zijn honderden jaren van bloedvergieten. De zielen schreeuwen om wraak. En dat kan niet worden verzoend met een enkel huwelijk.”

“Wat wil je daarmee zeggen?” vroeg MacGil. Hij nam nog een slok van zijn wijn. Hij was nerveus, en zo voelde hij zich wel vaker als Argon in de buurt was.

Argon draaide zich om en staarde hem zo intens aan, dan MacGil bijna in paniek raakte.

“Er zal oorlog komen. De McClouds zullen aanvallen. Bereid jezelf voor. Alle gasten die je voor je ziet zullen spoedig hun best doen om je familie te vermoorden.”

MacGil slikte.

“Was het een verkeerde beslissing om haar aan hen uit te huwelijken?”

Argon zweeg even, tot hij uiteindelijk zei: “Niet per se.”

Argon keek weg, en MacGil wist dat hij geen woorden meer aan het onderwerp zou vuil maken. Er waren wel een miljoen vragen waarop hij antwoord wilde hebben, maar hij wist dat zijn tovenaar ze niet zou beantwoorden voor hij er klaar voor was. Dus in plaats daarvan volgde hij Argon’s blik, naar Gwendolyn, en toen naar Thor.

“Zie je hen samen?” vroeg MacGil, plotseling nieuwsgierig.

“Misschien,” antwoordde Argon. “Er is nog steeds veel dat besloten moet worden.”

“Je spreekt in raadsels.”

Argon haalde zijn schouders op en keek weg, en MacGil besefte dat hij er niet meer uit zou kunnen halen.

 

“Zag je wat er vandaag op het veld gebeurde?” spoorde MacGil aan. “Met de jongen?”

“Ik zag het voor het gebeurde,” antwoordde Argon.

“En wat maak je daarvan? Wat is de bron van de krachten van de jongen? Is hij zoals jij?”

Argon wendde zich tot MacGil en staarde hem recht in zijn ogen. De intensiteit van zijn staar deed hem bijna wegkijken.

“Hij is veel machtiger dan ik.”

MacGil staarde terug, geschokt. Hij had Argon nog nooit zo horen spreken.

“Nog machtiger? Dan jij? Hoe is dat mogelijk? Jij bent de tovenaar van de koning—er is in het hele land niemand die machtiger is dan jij.”

Argon haalde zijn schouders op.

“Macht verschijnt niet slechts in een enkele vorm,” zei hij. “De jongen heeft krachten die je je niet voor kunt stellen. Die hij zich niet voor kan stellen. Hij heeft geen idee wie hij is. Of waar hij vandaan komt.”

Argon staarde MacGil aan.

“Maar jij wel,” voegde hij toe.

MacGil staarde bedachtzaam terug.

“Is dat zo?” vroeg MacGil. “Vertel het me. Ik moet het weten.”

Argon schudde zijn hoofd.

“Luister naar je gevoelens. Ze zijn oprecht.”

“Wat zal er van hem terecht komen?” vroeg MacGil.

“Hij zal een grote leider worden. En een grote krijger. Hij zal koninkrijken regeren. Veel grotere koninkrijken dan dat van jou. En hij zal een veel grotere koning worden dan jij. Het is zijn lotsbestemming.”

Gedurende een fractie van een seconde brandde MacGil van afgunst. Hij draaide zich om en bekeek de jongen, die aan de tafel voor schildknapen onschuldig lachte met Reece. De burger, de zwakke buitenstaander, de jongste van de groep. Hij kon zich niet voorstellen hoe dat mogelijk was. Als hij nu naar hem keek, keek bij nauwelijks toelaatbaar voor de Krijgsmacht. Hij vroeg zich eventjes af of Argon het niet bij het verkeerde eind had.

Maar Argon had het nooit bij het verkeerde eind, en hij deed nooit voorspellingen zonder reden.

“Waarom vertel je me dit?” vroeg MacGil.

Argon staarde hem aan.

“Omdat het tijd is om je voor te bereiden. De jongen moet getraind worden. Hij moet van alles het beste krijgen. Dat is jouw verantwoordelijkheid.”

“De mijne? En zijn vader dan?”

“Wat is er met zijn vader?” vroeg Argon.

HOOFDSTUK ELF

Thor deed zijn ogen open, gedesoriënteerd, en vroeg zich af waar hij was. Hij lag op de grond, op een stapel stro, zijn gezicht opzij, met zijn armen over zijn hoofd heen. Hij tilde zijn gezicht op, veegde de kwijl van zijn mond, en voelde onmiddellijk een pijnlijke steek in zijn hoofd, achter zijn ogen. Hij had de ergste hoofdpijn van zijn leven. Hij herinnerde zich de afgelopen nacht, het feest van de koning, het drinken, zijn eerste slok bier. De kamer draaide rond. Zijn keel was droog, en op dat moment zwoer hij nooit meer te drinken.

Thor keek om zich heen, en probeerde zich te oriënteren in de spelonkachtige barakken. Overal lagen lichamen op hopen stro, de kamer was gevuld met gesnurk; hij draaide zich om en zag Reece, een paar meter verderop, ook buiten westen. Toen realiseerde hij het zich: hij was in de barakken. De barakken van de Krijgsmacht. Overal om hem heen lagen jongens van zijn leeftijd, ongeveer vijftig van hen.

Thor kon zich vaag herinneren hoe Reece hem de weg had laten zien, in de late uren van de ochtend, en hoe ze op het stro in slaap waren gevallen. Het vroege ochtendlicht stroomde door de open ramen naar binnen, en Thor besefte dat hij de enige was die al wakker was. Hij keek naar beneden en zag dat hij in zijn kleren had geslapen. Hij reikte omhoog en haalde een hand door zijn vettige haar. Hij zou alles geven voor een kans om te baden—hoewel hij geen flauw idee had waar. En hij zou alles doen voor een beker water. Zijn maag knorde—hij wilde ook eten.

Het was allemaal nieuw voor hem. Hij wist nauwelijks waar hij was, waar het leven hem heen zou brengen, wat de routines van de Krijgsmacht waren. Maar hij was gelukkig. Het was een duizelingwekkende nacht geweest, één van de beste van zijn leven. Hij had in Reece een goede vriend gevonden, en hij had Gwendolyn er één of twee keer op betrapt dat ze naar hem keek. Hij had getracht met haar te praten, maar elke keer dat hij haar benaderde, liet zijn moed het afweten. Hij voelde een steek van spijt toen hij erover nadacht. Er waren teveel mensen in de buurt geweest. Als ze met zijn tweeën waren geweest, zou hij de moed bijeen kunnen rapen. Maar zou er nog een volgende keer komen?

Voordat Thor de gedachte kon afmaken, klonk er een luid geklop op de houten deuren van de barrakken, en een moment later vlogen de deuren open. Het licht stroomde naar binnen.

“In de benen, schildknapen!” klonk een schreeuw.

Een stuk of tien leden van de Zilveren marcheerden naar binnen, met ratelende maliënkolders, en begonnen met metalen staven op de houten muren te bonzen. Het lawaai was oorverdovend, en de jongens om Thor heen sprongen op.

De leider van de groep was een meedogenloos uitziende soldaat, die Thor herkende uit de arena de dag ervoor. Het was de gezette, kale soldaat met het litteken op zijn neus, waarvan Reece had verteld dat hij Kolk heette.

Hij keek minachtend neer op Thor terwijl hij naar hem wees.

“Jij daar, jongen!” schreeuwde hij. “Ik zei in de benen!”

Thor was verward. Hij stond al.

“Maar ik sta al op mijn benen, heer,” antwoordde Thor.

Kolk stapte naar voren en gaf Thor een klap in zijn gezicht. Thor voelde de verontwaardiging steken, nu alle ogen op hem waren gericht.

“Spreek nooit je superieuren tegen!” berispte Kolk.

Voor Thor kon reageren liepen de mannen verder, door de kamer heen, en hesen de ene na de andere jongen op zijn voeten. Een aantal jongens die niet snel genoeg op stonden kregen een trap in hun ribben.

“Maak je geen zorgen,” klonk een geruststellende stem.

Hij draaide zich om en zag Reece achter zich staan.

“Het is niet persoonlijk bedoeld. Dit is gewoon hun manier. Hun manier om ons te breken.”

“Maar ze deden het niet bij jou,” zei Thor.

“Natuurlijk, ze raken me niet aan, vanwege mijn vader. Maar ze zullen ook niet bepaald beleefd zijn. Ze willen ons in vorm hebben, dat is alles. Ze denken dat we hier hard van worden. Let maar niet op hen.”

De jongens marcheerden de barakken uit en Thor en Reece volgden. Toen ze naar buiten stapten, werd Thor overvallen door het felle zonlicht. Hij kneep zijn ogen samen en hield zijn handen omhoog. Plotseling werd hij overweldigd door een golf van misselijkheid. Hij draaide zich om, boog voorover, en begon over te geven.

Hij hoorde het gehinnik van de jongens om hem heen. Een wachter duwde hem, en Thor struikelde naar voren, terug in de rij bij de andere jongens. Hij veegde zijn mond af. Thor had zich nog nooit zo slecht gevoeld.

Naast hem glimlachte Reece.

“Heftige nacht, hé?” vroeg hij Thor met een brede grijns, terwijl hij hem in zijn ribben porde. “Ik zei toch dat je moest stoppen na de tweede drinkbeker.”

Thor voelde zich misselijk terwijl het licht in zijn ogen prikte; het had nooit eerder zo fel geleken als vandaag. Het begon al behoorlijk heet te worden, en hij voelde zweetdruppeltjes onder zijn kleding.

Thor trachtte het zich te herinneren, Reece’s waarschuwing van de avond ervoor—maar hij kon het zich niet voor de geest halen.

“Ik kan me een dergelijk advies niet herinneren,” wierp Thor terug.

Reece trok een brede grijns. “Precies. Dat is omdat je niet luisterde.” Reece grinnikte. “En die zielige pogingen om met mijn zuster te spreken,” voegde hij toe. “Het was echt bedroevend. Ik denk dat ik nog nooit een jongen heb gezien die zo bang is voor een meisje.”

Thor werd rood terwijl hij het zicht trachtte te herinneren. Maar het lukte hem niet. Het was allemaal wazig.

“Ik wil je niet beledigen,” zei Thor. “Met je zuster.”

“Je kunt me niet beledigen. Als ze jou zou kiezen, zou ik dolblij zijn.”

Ze begonnen sneller te marcheren, terwijl de groep een heuvel op ging. De zon leek bij elke stap feller te worden.

“Maar ik moet je waarschuwen: elke hand in het koninkrijk zit achter haar aan. De kans dat zij jou kiest… Nou, laten we zeggen dat die heel klein is.”

Terwijl ze over de glooiende heuvels van het Koninklijk Hof marcheerden, voelde Thor zich gerustgesteld. Hij voelde zich geaccepteerd door Reece. Het was ongelofelijk, maar Reece voelde echt als een broer. Terwijl ze liepen, merkte Thor zijn drie echte broers op, die vlakbij marcheerden. Eén van hen draaide zich om en wierp hem een minachtende blik toe. Hij stootte zijn andere broer aan, die omkeek met een spottende grijns. Ze schudden hun hoofden en draaiden zich om. Ze hadden geen goed woord voor Thor over. Maar hij had ook niet anders van hen verwacht.

“In de rij, Krijgsmacht! Nu!”

Thor keek op en zag meerdere van de Zilveren om hen heen, druk bezig om de vijftig jongens in een strakke, dubbele rij te duwen.

Van achteren verscheen een man die de jongen voor Thor met een grote bamboestok sloeg. Hij raakte hem hard op zijn rug; de jongen gilde het uit, en ging strakker in de rij lopen. Al snel liepen ze in twee nette rijen, gestaag marcherend over de velden van de Koning.

“Wanneer je naar de strijd marcheert, marcheer je als één!” riep Kolk uit, die heen en weer langs de rijen liep. “Dit is niet je moeders achtertuin. Je marcheert naar de oorlog!”

Thor liep en liep, naast Reece, zwetend in de zon, zich afvragend waar ze heen geleid werden. Zijn maag was nog overstuur van het bier, en hij vroeg zich af wanneer hij ontbijt zou krijgen, wanneer hij iets te drinken kreeg. Hij vervloekte zichzelf nogmaals voor het feit dat hij de avond ervoor had gedronken.

Ze gingen de heuvels over, door een gewelfde stenen poort, en bereikten uiteindelijk de omliggende velden. Ze gingen door een andere poort heen en liepen een soort colosseum binnen.

Het trainingsveld van de Krijgsmacht.

Voor hen bevonden zich allerlei soorten werpsperen, pijlen en werpstenen, evenals strobalen om met zwaarden te oefenen. Thor’s hart versnelde bij de aanblik. Hij wilde naar binnen, de wapens gebruiken, trainen.

Maar terwijl Thor richting het trainingsgedeelte liep, werd hij plotseling van achteren in zijn ribben gepord. Een groepje van zes jongens, de meeste van hen wat jonger, zoals Thor, werden uit de rij gehaald. Hij werd van Reece gescheiden en naar de andere kant van het veld geleidt.

“Dacht je dat je ging trainen?” vroeg Kolk spottend terwijl ze zich van de anderen scheidden, weg van de doelwitten. “Het zijn de paarden voor jullie vandaag.”

Thor keek op en zag waar ze naar toe gingen: aan het einde van het veld liepen meerdere paarden. Kolk toverde een kwaadaardige glimlach op zijn gezicht.

“Terwijl de anderen speren werpen en met zwaarden oefenen, zullen jullie vandaag de paarden verzorgen en hun troep opruimen. We moeten allemaal ergens beginnen. Welkom bij de Krijgsmacht.”

Thor’s hart zonk. Dit was niet hoe hij het zich had voorgesteld.

“Denk je soms dat je speciaal bent, jongen?” vroeg Kolk, die naast hem ging lopen en zijn gezicht dicht bij het zijne bracht. Thor voelde dat hij probeerde hem te breken. “Dat de koning en zijn zoon je lijken te mogen, daar heb ik geen boodschap aan. Je volgt nu mijn bevelen op. Heb je me begrepen? Ik geef niets om de trucjes die je op het steekspel veld hebt uitgehaald. Je bent slechts één van de jongens. Heb je dat begrepen?”

Thor slikte. Hij was in de stemming voor een lange, zware training.

Toen Kolk wegliep om iemand anders te martelen, draaide de jongen voor Thor, een kleine gezette jongen met een platte neus, zich om en grijnsde spottend naar hem.

“Jij hoort hier niet,” zei hij. “Je hebt vals gespeeld. Je was niet geselecteerd. Je bent niet één van ons. Niet echt. We willen je niet.”

De jongen naast hem draaide zich ook om en keek ook spottend naar Thor.

“We gaan er alles aan doen om te zorgen dat je ermee stopt,” zei hij. “Erbij komen is makkelijk vergeleken erbij blijven.”

Hun haat deed Thor terugdeinzen. Hij kon niet geloven dat hij nu al vijanden had, en hij begreep niet wat hij had gedaan om dit te verdienen. Het enige dat hij ooit had gewild was zich bij de Krijgsmacht aansluiten.

“Waarom bemoei je je niet met je eigen zaken,” sprak een stem.

 

Thor keek om en zag een lange, dunne jongen met rood haar, sproeten op zijn gezicht en kleine groene ogen, die het voor hem opnam. “Jullie twee zitten ook hier vast om te mesten met de rest van ons,” voegde hij toe. “Jullie zijn ook niet zo speciaal. Ga iemand anders lastig vallen.”

“Bemoei je met je eigen zaken, knechtje,” schoot een van de jongens terug, “of we komen ook achter jou aan.”

“Probeer het maar,” beet de roodharige jongen hem toe.

“Je praat wanneer ik dat zeg,” riep Kolk tegen één van de jongens, en gaf hem een harde klap op zijn hoofd. De twee jongens voor Thor draaiden zich gelukkig weer om.

Thor wist nauwelijks wat hij moest zeggen; hij ging naast de roodharige lopen, dankbaar.

“Dank je,” zei Thor.

De roodharige draaide zich om en glimlachte naar hem.

“De naam is O’Connor. Ik zou je de hand schudden, maar ze zouden me slaan als ik dat deed. Zie dit dus maar als een onzichtbare handdruk.”

Hij grijnsde breed, en Thor mocht hem meteen.

“Let maar niet op hen,” voegde hij toe. “Ze zijn gewoon bang. Net als de rest van ons. Geen van ons had enig idee waar we aan begonnen.”

Al snel bereikte hun groep het einde van het veld, en Thor zag zes paarden rondlopen.

“Neem de teugels!” commandeerde Kolk. “Houdt ze goed vast, en loop met ze de arena door tot ze breken. Vooruit!”

Thor stapte naar voren om de teugels van één van de paarden te pakken, en op dat moment stapte het paard terug en steigerde. Zijn hoeven raakten hem bijna. Thor, geschrokken, struikelde achterover, en de anderen lachten hem uit. Kolk gaf hem een harde klap op zijn achterhoofd, en hij wilde zich omdraaien en terug slaan.

“Je bent nu een lid van de Krijgsmacht. Je trekt je nooit terug. Van niemand niet. Geen man, geen beest. Pak die teugels!”

Thor raapte zichzelf bij elkaar, stapte naar voren, en greep de teugels van het steigerende paard. Hij slaagde erin om de teugels vast te houden, terwijl het paard rukte en trok, en begon hem over het grote veld te leiden, in de rij met de anderen. Zijn paard trok aan de teugels, tegenstribbelend, maar Thor trok terug. Hij zou niet zomaar opgeven.

“Het wordt makkelijker, zeggen ze.”

Thor draaide zich om en zag een glimlachende O’Connor op hem afkomen. “Ze willen ons breken, weet je?”

Plotseling stopte Thor’s paard. Hoe hard hij ook aan de teugels trok, hij wilde niet meekomen. Toen rook Thor iets verschrikkelijks; er kwam meer uit het paard dan hij ooit voor moeilijk had gehouden. Er leek geen einde aan te komen.

Thor voelde hoe een kleine schop in zijn hand werd geduwd, en keek om. Kolk stond naast hem, glimlachend.

“Opruimen!” beet hij.