Verloofd

Tekst
Loe katkendit
Märgi loetuks
Kuidas lugeda raamatut pärast ostmist
Šrift:Väiksem АаSuurem Aa

“Beren-Hondengevechten?" vroeg Caitlin. “Wat is dat?”

“Ik herinner me het nu,” zei Caitlin. “Het was de populaire sport van de tijd. Ze zetten een beer in een cirkel en bonden hem aan een paal. Vervolgens werd hij gelokt met wilde honden. Ze zetten in op weddenschappen en wedden wie gaat winnen: de beer of de honden.”

"Dat is ziek," zei Caitlin.

"Dat raadsel,” zei hij. “‘Over de brug, en Achter de Beer. Denk je dat het dat zou kunnen zijn?”

Alsof ze een waren, draaiden ze zich alle twee om en volgden de jongen die nu ver weg verwijderd was, terwijl hij verder riep.

Ze gingen naar rechts aan de voet van de brug en wandelden langs de rivier. Ze waren nu aan de andere kant van de Thames en liepen nu door een straat met de naam "Clink Street." Deze kant van de rivier, zo merkte Caitlin, was weer helemaal anders dan de andere. Hier was het minder bebouwd, minder bevolkt. De huizen waren hier ook lager, ruwer en deze kant van de rivier was meer verwaarloosd. Er waren zeker minder winkels en dunnere menigten.

Ze kwamen al vlug bij een groot bouwwerk en Caitlin kon uit de tralies voor het raam en de bewakers er buiten, opmaken dat het een gevangenis was.

Clink Street, dacht Caitlin. Een gepaste benaming.

Het was een enorm uitgestrekt gebouw en terwijl ze er voorbijkwamen, zag Caitlin handen en gezichten tussen de tralies steken. Ze keken haar aan terwijl ze er langsgingen. Honderden gevangen zaten hier op elkaar gepakt en ze vielen naar haar uit. Ze riepen groffe dingen toen ze er voorbijgingen.

Ruth gromde terug en Caleb kwam dichterbij.

Ze wandelden verder en kwamen voorbij een straat met een bord met “Dead Man's Place” (Plaats voor Dode Mannen) erop. Ze keek naar haar rechterkant en zag nog een schavot dat voor een andere terechtstelling voorbereid werd. Een gevangene stond te beven op het platform en was geblinddoekt met een strop rond zijn nek.

Caitlin was zo afgeleid dat ze de jongen bijna uit het oog verloor en ze voelde hoe Caleb haar hand vastnam om haar verder door Clink Street te gidsen.

Toen ze verdergingen, hoorde Caitlin plots een ver geroep dat gevolgd werd door een gegrom. Ze zag de jongen in de verte het hoekje omgaan en hoorde dan een andere schreeuw. Ze werd dan opgeschrikt doordat ze de aarde onder zich voelde schudden. Ze had niet meer zoiets gevoeld sinds het Romeinse Colosseum. Ze realiseerde zich dat daar net achter de hoek een enorm stadion of iets dergelijks moest zijn.

Toen ze de hoek omgingen, was ze verbaasd door wat ze te zien kreeg. Het was een enorme cirkelvormige structuur die eruit zag als een miniatuur van het Colosseum. Ze was opgebouwd uit verschillende verdiepingen die de hoogte ingingen en werd afgesloten van het zicht. Aan elke kant waren er echter gebogen deuren die ernaartoe leidden. Ze kon het geroep nu luider horen, en het kwam duidelijk van achter de muren.

Voor het gebouw hingen honderden mensen rond. Het waren sommige van de meest ruwe mensen die ze ooit gezien had. Sommigen waren amper gekleed, vele hadden enorme buiken die vooruit staken, ongeschoren en ongewassen. Wilde honden zwierven tussen hen in en Ruth gromde. Haar rugharen stonden rechtop, ze was duidelijk gespannen.

Verkopers duwden hun karren in de modder en velen verkochten glazen jenever. Zoals de menigte eruit zag, leek het erop dat de meeste mensen deelnamen. De menigte behandelde elkaar ruw en de meesten leken dronken. Een ander rumoer steeg op uit de massa. Caitlin keek op en zag het bord dat over het stadion hing: “Beren-Hondengevechten.”

Ze voelde haar maag keren. Was deze samenleving echt zo wreed?

Het kleine stadion leek deel uit te maken van een complex. In de verte stond een kleiner stadion met een enorm bord waarop “Stierengevechten” stond. En daar, bij de zijkant, los van deze twee, was een ander grote cirkelvormige structuur—hoewel deze er anders uit zag dan de anderen. Deze had meer klasse.

"Kom naar het nieuwe toneelstuk van Will Shakespeare zien in het nieuwe Globe Theatre!" riep een voorbijgaande jongen die een hoop pamfletten vasthield. Hij liep recht op Caitlin af, en duwde haar een pamflet in de handen. Ze keek naar beneden en las: “het nieuwe toneelstuk van William Shakespeare: De Tragedie van Romeo en Julia.”

"Zul je er zijn, juffrouw?" vroeg de jongen. "Het is zijn nieuwe toneelstuk en het wordt voor de eerste keer in het nagelnieuwe theater, de Globe opgevoerd.”

Caitlin keek naar beneden naar het pamflet en voelde een golf van opwinding. Kon dit echt zijn? Gebeurde dit echt?

“Waar is het?" vroeg ze.

De jongen lachte. Hij keerde zich om en wees. "Maar het is hier rechtover, Juffrouw.”

Caitlin keek in de richting waar hij naar aan het wijzen was en zag in de verte een cirkelvormig gebouw met gestukte muren en een houten versiering in tudorstijl. De Globe. Shakespeare's Globe. Het was ongelooflijk. Ze was echt hier.

Aan de voorkant liepen duizenden mensen in het rond en ze kwamen binnen alle richtingen. Deze menigte zag er net zo ruw uit als de menigte die naar het berenlokken of het stierenlokken ging. Dat verraste haar. Ze had zich altijd voorgesteld dat mensen die naar theater van Shakespeare gingen beschaafder en gesofisticeerder zouden zijn. Ze had er nooit rekening mee gehouden dat dit vermaak voor de grote massa zou zijn—en dan nog de ruwste massa’s. Het leek op hetzelfde niveau als de beren-hondengevechten te staan.

Ja, ze zou graag een nieuw stuk van Shakespeare zien en ze zou graag naar de Globe gaan. Maar ze voelde zich vastbesloten om eerst haar missie te vervullen om de puzzel op te lossen.

Een nieuw gebrul brak los in het stadion voor beerlokken en ze draaide zich om. Ze concentreerde er al haar aandacht erop. Ze vroeg zich af of het antwoord op het raadsel gewoon achter deze muren te vinden was.

Ze richtte zich tot Caleb.

"Wat denk jij?" vroeg ze. “Zouden we moeten bekijken waarover het gaat?”

Caleb keek aarzelend.

“Het raadsel zei niks over een brug en een beer,” zei hij. Maar mijn zintuigen zeggen mij iets anders. Ik ben niet helemaal zeker—”

Ruth gromde plotseling, en liep dan weg, ze sprintte.

"Ruth!" riep Caitlin.

Ze was weg. Ze keerde zelfs niet terug om te luisteren en ze sprintte voor wat ze waard was.

Caitlin was geschokt. Ze had haar zich nog nooit zo zien gedragen, zelfs niet bij gevaar. Wat kon mogelijk zo haar aandacht trekken? Ze had nooit meegemaakt dat Ruth niet luisterde.

Caitlin en Caleb sprintten op hetzelfde moment haar achterna.

Maar zelfs met hun vampiersnelheid ging het traag, door de modder, en Ruth was veel sneller dan zij. Ze zagen haar draaien en keren door de massa en ze moesten zich een weg banen om haar in het zicht te houden. Caitlin kon in de verte zien dat Ruth een hoek om draaide en in een small steegje sprintte. Ze versnelde en Caleb ook. Ze duwde een man weg die in haar weg stond en draaide in het steegje, haar achterna.

Waar kon ze in godsnaam achteraan gegaan zijn? Caitlin vroeg het zich af. Ze vroeg zich af of het een straathond was. Of had ze misschien gewoon een kantelmoment bereikt door de honger en jaagde ze achter een maaltijd? Ze was immers een wolf. Caitlin had daaraan moeten denken. Ze had harder naar eten voor haar moeten gezocht hebben en vroeger.

Maar wanneer Caitlin de hoek omging en in de steeg keek, realiseerde ze zich vlug in shock wat het was.

Daar op het uiteinde van de steeg, zat een jong meisje van misschien acht jaar, in het stof, ineengedoken, aan het huilen, bevend. Een grote forse man, zonder hemd, torende boven haar uit. Hij had een enorm uitstekende buik, zijn borst en schouders waren bedekt met haar. Zijn gezicht zag er zeer boos uit. Hij miste een paar tanden, hij pakte een lederen riem en sloeg het arme meisje op haar rug, steeds opnieuw en opnieuw.

"Dat is wat er gebeurt wanneer je niet luistert!" schreeuwde de man op een kwaadaardige toon, terwijl hij zijn riem opnieuw ophief.

Caitlin was diep gekrenkt en zonder zelfs na te denken, bereidde ze zich voor om actie te ondernemen.

Maar Ruth was sneller. Ruth had een betere start en toen de man weer zijn arm naar achter deed, sprintte Ruth verder en sprong ze in de lucht, terwijl ze haar kaken wijd opensperde.

Ze beet zich vast in de voorarm van de man en zette haar tanden er helemaal in. Het bloed spoot overal, toen de man een onwezenlijke gil liet.

Ruth was woedend en was niet kalm te krijgen. Ze gromde en schudde haar kop naar achter en naar voor. Ze beet nog dieper in het vlees van de man en ze wou hem niet loslaten.

De man zwaaide Ruth heen en weer en kon dit alleen maar doen omdat hij zo dik en groot was.Ze was nog geen volgroeide wolf. Ze snauwde en dat was een geluid dat angstaanjagend genoeg was om zelfs het haar achteraan in Caitlins nek rechtop te zetten.

Maar deze man was duidelijk gewoon aan geweld. Hij zwaaide zijn dikke tot vlees geworden schouder in het rond en slaagde erin om Ruth tegen de bakstenen muur te slaan. Hij gebruikte vervolgens zijn andere hand en nam zijn riem als zweep om haar hard op de rug te slaan.

Ruth schreeuwde en krijste. Ze liet uiteindelijk los en viel op de grond.

De man, greep haar terug met beide handen vast terwijl de haat op zijn gezich te lezen stond. Hij was klaar om met al zijn kracht zijn riem te laten knallen op Ruth’s gezicht.

Caitlin kwam in actie. Vooraleer de man de riem kon laten knallen, boog ze naar voor en tastte ze met haar rechterhand af waar ze was. Ze greep hem naar de keel. Ze dreef hem terug bij zijn keel. Ze pakte hem op vanaf de grond. Ze tilde hem hoger dan zichzelf, totdat ze hem tegen een muur gooide en de bakstenen verkruimelden.

 

Ze liet hem daar voor zich uit hangen. Zijn gezicht werd blauw en hij stikte. Ze was veel kleiner dan hij, maar hij maakte geen kans tegen haar stalen greep.

Eindelijk liet ze hem vallen. Hij stond op en zocht naar zijn riem. Caitlin leunde achterover en sloeg hem hard in het gezicht. Ze brak zijn neus.

Vervolgens trapte ze hem op de borst. De trap was zo krachtig dat hij verschillende meters verder vloog. Hij kwam met zulk een kracht tegen de muur terecht dat hij een indruk in de bakstenen achterliet en uiteindelijk tegen de muur in elkaar zakte zoals een hoopje rommel.

Maar Caitlin kon nog altijd de woede door haar aders voelen lopen. Ze dacht aan dat onschuldige meisje en aan Ruth. Ze ze had in geen tijden, hoelang ze zich ooit kon herinneren, zo’n woede gevoeld. Ze kon zichzelf niet stoppen. Ze wandelde op hem af en sleurde de riem uit zijn hand. Ze greep hem vast en sloeg hem hard, recht op zijn enorme buik.

Hij trok zich recht en greep naar zijn maag.

Toen hij rechtop zat, sloeg ze hem hard en recht in het gezicht. Ze raakte zijn kin zorgde ervoor dat hij vlug achteruit vloog. De achterkant van zijn hoofd sloeg tegen de grond aan. Eindelijk was hij bewusteloos.

Maar Caitlin was nog altijd niet voldaan. De laatste dagen was het moeilijk om haar woede op te roepen. Wanneer het gebeurde, kon ze het gevoel niet afzetten.

Ze stond recht en plaatste een voet op zijn keel. Ze bereidde zich voor om de man terplekke te doden.

“Caitlin!" riep een scherpe stem.

Ze keerde zich om en nog steeds ziedend van woede, zag ze dat Caleb naast haar stond. Hij schudde langzaam zijn hoofd, met een vermanende blik.

“Je hebt genoeg schade aangericht. Laat hem gaan.”

Er was iets in de stem van Caleb dat haar raakte.

Tegenstribbelend hief ze haar voet op.

In de verte, zag ze een groot bad dat gevuld was met rioolwater. Ze kon de dikke, donkere vloeistof over de randen zien lopen en kon de stank van waar ze stond ruiken.

Perfect.

Ze tastte naar beneden en hief de man tot boven haar hoofd, ook al woog hij gemakkelijk 150 kilo. Ze droeg hem door de steeg. Ze gooide hem, met het hoofd eerst, in het vat met rioolwater.

Hij landde met een plons. Ze zag dat hij, tot aan zijn nek, vastzat in de uitwerpselen. Ze hield wel van het idee dat hij wakker werd en zich realiseerde waar hij was. Eindelijk voelde ze zich voldaan.

Goed, dacht ze. Het is waar je thuishoort.

Caitlin dacht onmiddellijk aan Ruth. Ze rende naar haar toe en onderzocht de tekening van de riem op haar rug; ze huiverde en kwam langzaam terug op haar poten. Caleb ging er ook naartoe en onderzocht haar, terwijl Ruth haar snuit op de schoot van Caitlin legde en huilde. Caitlin kuste haar op het voorhoofd.

Ruth schudde hen plotseling van zich af en dartelde dan door de steeg, op zoek naar het meisje.

Caitlin keerde zich om en herinnerde zich het plots. Ze haastte zich ook naar haar toe.

Ruth rende naar het meisje en begon haar gezicht te likken. Het hysterisch huilende meisje stopte langzaam en was afgeleid door Ruths tong. Ze zat daar in de modder in haar besmeurde, vuile jurk, helemaal bedekt met tekeningen van de riem op haar rug, doorlopen van het bloed en keek verrast naar Ruth.

Haar natte ogen gingen wijd open, terwijl Ruth haar bleef likken. Eindelijk kwam ze traag en aarzelend recht. Ze streelde Ruth. Vervolgens stond ze op en gaf ze haar een knuffel. Ruth reageerde op haar en kwam dichterbij.

Caitlin vond dat dit verbazingwekkend was. Ruth had dit van meisje stratenver ontdekt. Het was of de twee elkaar altijd al gekend had.

Caitlin ging er naartoe en knielde neer naast het meisje. Ze reikte haar de hand en hielp haar rechtop te zitten.

"Ben je OK?" vroeg Caitlin.

Het meisje keek haar verbaasd aan en keek dan naar Caleb. Ze knipperde verschillende keren met haar ogen en vroeg zich af wie deze mensen konden zijn.

Eindelijk knikte ze van ja. Haar ogen waren wijd open en ze leek te bang om te spreken.

Caitlin richtte zich tot haar en wreef het verwarde haar uit haar gezicht. “Het is OK," zei Caitlin. "Hij zal je geen, pijn meer doen.”

Het meisje zag eruit alsof ze weer zou gaan huilen.

"Ik ben Caitlin," zei ze. "En dit is Caleb.”

Het meisje keek hen aan, maar sprak nog niet.

"Wat is jouw naam?" vroeg Caitlin.

Na verschillende seconden, antwoordde het meisje eindelijk: “Scarlet."

Caitlin glimlachte. “Scarlet," herhaalde ze. "Zo’n mooie naam. Waar zijn je ouders?"

Ze schudde haar hoofd. "Ik heb geen ouders. Hij is mijn voogd. Ik haat hem. Hij slaat me elke dag. Zonder reden. Ik haat hem. Alsjeblief, zorg ervoor dat ik niet naar hem terug moet. Ik heb niemand anders.”

Caitlin richtte zich naar Caleb en zag hoe hij haar aankeek. Beiden dachten ze tezelfdertijd aan hetzelfde.

"Je bent veilig nu,” zei Caitlin. “Je hoeft je geen zorgen meer te maken. Je kunt met ons meekomen.”

Scarlet deed haar ogen wijd open omdat ze verrast was, en ze verheugde zich. Ze glimlachte bijna.

"Echt?" vroeg ze.

Caitlin glimlachte terug en stak haar hand uit. Scarlet nam ze vast, terwijl ze op de voet geholpen werd. Ze zag de wonden op haar rug waar nog steeds bloed uit liep.Van ergens diep binnenin voelde Caitlin plots dat een kracht het van haar overnam. Ze dacht aan wat Aiden haar geleerd had, over de kracht om een te zijn met het universum en diep in zichzelf voelde ze een kracht opkomen die ze nog niet gekend had. Ze had altijd de kracht van de woede gevoeld, maar ze had nog nooit een kracht zoals de deze ervaren. Dit was een andere, nieuwe kracht, die tintelde van haar voeten tot haar benen, door haar lijf, door haar armen en tot in de topjes van haar vingers.

Dit was de kracht om te genezen.

Caitlin sloot haar ogen en concentreerde zich. Ze plaatste zachtjes haar handen op de rug van Scarlet, waar de littekens waren. Ze haalde diepademde en riep de kracht van het universum op. Ze beriep zich op al de training die Aiden haar gegeven had en concentreerde zich erop om wit licht naar het meisje te sturen. Ze voelde haar handen heel heet worden en voelde een ongelooflijke energie door haar heen lopen.

Caitlin was niet zeker hoeveel tijd er voorbijgegaan was wanneer ze haar ogen opnieuw opende. Ze keek op en deed ze langzaam open. Ze zag dat Scarlet haar terug aanstaarde met haar ogen wijd open van verbazing. Caleb staarde haar ook met verbazing aan.

Caitlin keek naar beneden en zag dat de wonden van Scarlet helemaal genezen waren.

"Ben jij een tovenaar?" vroeg Scarlet.

Caitlin glimlachte breed. “Iets dat er op lijkt."

HOOFDSTUK ZES

Sam vloog met Polly over het Britse platteland, maar hield haar op een afstand. Hun vleugels waren gespreid, maar ze waren niet zo dicht dat ze elkaar zouden kunnen aanraken. Ze wilde wat afstand tussen hen twee bewaren. Sam gaf hier de voorkeur aan en hij ging er van uit dat ze dat ook zo wilde. Hij vond Polly leuk, maar na het fiasco met Kendra was hij er niet klaar voor om iemand van het andere geslacht dichterbij te laten komen en dat zou nog wel een tijdje duren. Het zou nog wat tijd vergen voor hij terug iemand zou kunnen vertrouwen. Zelfs iemand die zo dicht bij zijn zuster had gestaan. Zoals in het geval van Polly.

Ze hadden uren gevlogen en toen Sam naar beneden keek in het ochtendlicht, zag hij, zelfs op deze mooie herfstdag, eindeloze stukken landbouwland met tussendoor kleine huizen en rook die uit de stenen schoorstenen ervan kwam. Hij zag soms iemand buiten in zijn tuin die met kleren bezig was en ze aan de waslijn hing. Er waren echter niet veel huizen. Dit platteland scheen zo helemaal landelijk te zijn dat hij zich begon af te vragen of er eigenlijk wel steden waren in dit tijdperk—in welke tijd en plaats ze ook waren.

Sam had geen idee waar hij naartoe moest gaan en Polly was geen grote hulp. Ze hadden allebei hun vampierzintuigen gebruikt om ergens hoogte van kunnen te krijgen, om zich te kunnen concentreren en om te kunnen aanvoelen waar Caitlin zou kunnen zijn. Ze hadden alle twee intuïtief aangevoeld waar ze zich ruwweg zou kunnen bevinden en ze waren al uren aan het vliegen. Maar sinds die tijd hadden ze geen aanwijzingen gehad of directe tips. Sams instincten vertelden hem dat Caitlin in een grote stad was. Maar ze waren gedurende honderden kilometers nergens iets tegengekomen dat maar een beetje op een stad leek.

Net wanneer Sam zich begon af te vragen of ze de juiste richting hadden gekozen, gingen ze door een bocht en was hij verrast om te zien wat er zich in de verte aandiende. Daar op de horizon, lag een stad die verder uitdeinde. Hij kon de stad niet plaatsen en hij was niet zeker of hij ze hoe dan ook van dichtbij kon herkennen. Hij was nogal slecht in aardrijkskunde en geschiedenis was nog erger. Het was het resultaat van teveel te verhuizen, van met de verkeerde vrienden om te gaan en van niet op te letten in school. Hij was een student geweest die altijd met de hakken over de sloot slaagde, zelfs wanneer hij het potentieel had om een tien te behalen. Maar met zijn opvoeding was het gewoon te moeilijk geweest om een reden te vinden om zijn aandacht erbij te houden. Nu had hij er spijt van.

"Het is Londen!" riep Polly verheugd en verrast uit. "Oh mijn God! Londen! Ik kan het niet geloven. We zijn hier! We zijn echt hier! Wat een ongelooflijke stad om in te verblijven!” riep ze opgewonden.

Godzijdank voor Polly, dacht Sam. Hij voelde zich dommer dan ooit. Hij was er zich van bewust dat hij veel van haar kon leren.

Toen ze dichter kwamen en de gebouwen in zicht kwamen, verheugde hij zich op de architectuur. Zelf vanop deze grote afstand kon hij de torens van de kerken zien uittorenen in de lucht. Het maakt dat de lucht werd afgebakend werd zoals een veld met lansen. Toen ze nog dichter in de buurt kwamen, zag hij hoe groots en magnifiek al de kerken waren—en hij was verbaasd dat ze er al oud uitzagen. In vergelijking, leek de rest van de architectuur er wel een van dwergen te zijn.

Toen hij het allemaal in zich begon op te nemen, voelde hij goed aan dat Caitlin hier was. De gedachte daaraan, maakte hem opgewonden en blij.

"Caitlin is daar beneden!" riep hij uit. Ik kan het voelen.”

Polly glimlachte terug. "Ik ook!" riep ze uit.

Voor de eerste keer dat ze in deze tijd en op deze plaats geland waren, voelde Sam dat hij zich kon gronden. Hij had een goed richtingsgevoel en was zeker van zijn doel. Eindelijk voelde hij zich of hij op het goede spoor was.

Hij probeerde aan te voelen of ze enig gevaar liep. Toen hij dat probeerde, kwam er niets uit de bus. Hij dacht aan de laatste keer dat hij haar gezien had in Parijs, net voor ze uit de Notre Dame vluchtte. Ze was met die man geweest—Caleb—en hij vroeg zich af of ze nog samen waren. Hij had Caleb maar een of twee keer ontmoet, maar hij had hem erg leuk gevonden. Hij hoopte dat Caitlin bij hem was en dat hij voor haar zorgde. Hij kreeg er een goed gevoel bij dat ze samen waren.

Polly dook plotseling, zonder waarschuwing, naar beneden en raakte dichter bij de toppen van de daken. Ofwel gaf ze er niets om om Sam te volgen, of ze ging ervan uit dat hij dat gewoon zou doen. Dit ergerde Sam. Hij wilde dat ze hem zou hebben gewaarschuwd, of dat ze anders genoeg met hem inzat om hem een teken te geven dat ze naar beneden ging duiken. Toch was er een deel van hem dat aanvoelde dat ze ermee inzat. Was ze gewoon moeilijk aan het doen?

Waarom trok hij zich dat eigenlijk aan? Was hij net zichzelf niet aan het vertellen dat hij op het moment niet geïnteresseerd was in meisjes?

Sam dook lager naar beneden, naar haar niveau, en ze vlogen maar een paar meter boven de stad. Maar hij maakte er ook een punt van om af te wijken naar links, zodat ze zelfs nog verder van elkaar verwijderd vlogen. Ziezo, die zit, dacht Sam.

Toen ze het centrum van de stad bereikte, werd Sam van zijn sokken geblazen. Deze tijd en plaats waren zo verschillend, zo anders dan wat hij ooit gezien of ervaren had. Hij was zo dicht bij de toppen van de daken dat hij bijna tot beneden kon reiken en ze aanraken. De meerderheid van de gebouwen was laag en slechts een paar verdiepingen hoog. Ze waren bedekt met wat op enorme hopen hooi of stro leek. De meeste gebouwen waren stralend wit geschilderd en werden omkaderd door bruine lijnen. De kerken—enorm en uit marmer of kalksteen—rezen op uit het landschap en domineerden hele huizenblokken. Hier en daar waren er een paar andere grote bouwwerken die leken op paleizen. Waarschijnlijk, zo dacht hij, waren het residenties voor de Koninklijke familie.

 

De stad werd verdeeld door een grote rivier waarover ze nu aan het vliegen waren. De rivier bruiste van het verkeer— er waren boten met alle vormen en maten—en terwijl hij naar de straten keek, zag hij dat ze ook bruisten van het leven. In feite kon hij niet geloven hoe ze op elkaar gepakt zaten. Er waren overal mensen die zich van hier naar daar haastten. Hij kon zich niet voorstellen waarom ze zich zo nodig moesten haasten. Het was niet alsof ze internet hadden, of e-mails, of faxen, of zelfs telefoons.

Maar, andere delen van de stad waren relatief rustig. De stoffige straten, de rivier en al de schepen zorgen voor een rustig gevoel. Er waren geen racende auto’s, bussen, claxons, vrachtwagens of motoren die lawaai maakten. Alles was relatief rustig.

Dat wil zeggen, totdat er een plotseling gebrul de kop opstak.

Sam draaide zijn hoofd en dat deed Polly ook.

Daar, bij de zijkant, zagen ze een groot stadion. Het was gebouwd in een perfecte cirkel en verschillende verdiepingen hoog. Het deed hem denken aan het Romeinse Colosseum, maar veel kleiner.

Vanuit zijn vogelperspectief, leek het of er een grote diersoort in het midden stond die rondrende, terwijl op hun beurt vele kleine dieren daar weer rond liepen. Hij kon niet echt uitvissen wat het was, maar hij kon zien dat het stadion helemaal volgepakt was met duizenden mensen die allemaal rechtstonden op hun benen, terwijl ze juichten en brulden.

Hij voelde opeens een tinteling in zijn lichaam terwijl hij aan het kijken was. Niet omdat hij wist was het was. Maar omdat hij plots de aanwezigheid van Caitlin daar voelde. Heel sterk.

"Mijn zuster!" riep hij uit naar Polly. "Ze is daar," zei hij, en hij wees. “Ik voel het.”

Polly keek naar beneden, en trok haar wenkbrauw.

"Ik ben niet zo zeker," zei ze. "Ik voel niets."

Ze draaide haar hoofd in de andere richting en wees naar de brug die voor hen opdoemde. “Ik voel dat ze daar is."

Sam keek en zag een enorme brug die de rivier overspande. Hij was zo verrast te merken dat ze helemaal bedekt was met een soort van winkels en nog meer verrast om te zien, terwijl ze er over vlogen, dat er daar verschillende gevangenen stonden met stroppen rond hun nek en kappen over hun hoofden. Het leek of ze op het punt stonden van geëxecuteerd te worden. Grote menigten verzamelden zich rond hen.

"OK”, zei Sam, en plotseling dook hij omlaag naar beneden, recht naar de brug. Hij dacht dat hij haar voor ging zijn en nu de eerste was om naar beneden te duiken.

Sam landde op de brug en draaide zich niet om. Momenten later, voelde hij Polly landen op een aantal meter achter hem. Ze haalde hem in en de twee wandelden naast elkaar. Ze hielden hun afstand. Hij keek haar niet aan en ze keek hem ook niet aan. Hij was trots dat hij de beroepsmatige afstand in hun relatie kon bewaren. Dit leek in de verste verte niet op samenzijn en dat was duidelijk wat ze alle twee wilden.

Sam was verbaasd door de taferelen op de brug. Het was overweldigend door zoveel prikkels die uit iedere richting op hen afkwamen.

"Zal ik je leer looien, jongen?” vroeg een man hem, terwijl hij een ruw stuk huid in zijn gezicht hield. De adem van de man stonk en Sam maakte dat hij uit de weg kwam.

"Waar nu naartoe?" vroeg Sam aan Polly.

Ze overzag de brug en zocht overal naar Caitlin. Hij deed hetzelfde. Maar ze was nergens te zien.

Polly haalde uiteindelijk haar schouders op. “Ik weet het niet.” Zei ze. “Ik had haar hier eerder gevoeld, maar nu…ben ik niet zo zeker.”

Sam keerde om en keek naar de horizon, terug in de richting van het stadion.

“Ik voelde haar in die richting,” zei hij. “In dat stadion waar we over vlogen.”

"OK,” zei Polly, “laten we die kant opgaan. Maar laten we wandelen—gewoon in het geval dat ze op de brug is."

Toen ze over de brug liepen, langs al de verkopers, leek Polly terug vrolijker te worden. "Kijk naar alle mode van al deze mensen!" zei ze. "Ik bedoel, kijk eens wat ze allemaal aan hebben! Het is verbazingwekkend, of niet? Ik denk niet dat er iemand mij ooit zou kunnen betrappen terwijl ik zoiets zou dragen. Maar ik kan wel begrijpen dat het functioneel is. Ik vraag me af hoe deze mode ontstaan is. Ik bedoel, hoe veranderen ze dat gewoon van generatie op generatie? Dat is toch zo gek, of niet? En ik was aan het denken, wanneer ik in deze tijd zou leven, als ik een van deze mensen zou zijn, welke kleur ik dan zou dragen…"

Sam zuchtte. Polly was weer begonnen met praten en hij wist nu dat ze niet te stoppen was. Van binnen, sloot hij zich af van haar.

Terwijl ze wandelden, scande Sam al de gezichten op de brug en keek hij rond om een glimp van Caitlin te kunnen opvangen. Hij dacht altijd weer, voor een seconde, dat hij haar zag om nadien alleen maar teleurgesteld te zijn. Op een bepaald ogenblik zag hij een meisje dat van achter bekeken er net zoals haar eruitzag en hij greep naar haar schouder.

“Caitlin!” riep hij uit.

Maar het meisje keerde zich om. Hij realiseerde zich dat ze het niet was en hij zat er verveeld mee. Ze keek hem vreemd aan en wandelde weg.

Ze waren vlug de brug over en stonden aan land. Sam zag een enorm bord waarop “Southwark” stond. Hij ging naar rechts, in de richting van het stadion.

Ze gingen in de richting van een straat met de naam “Clink Street,” en gingen voorbij een grote gevangenis. Ze hoorden nog ander gebrul en deze keer was Sam zeker dat ze hier was. Zijn zuster. Alleen een paar straten verder.

Ze versnelden hun tred en toen ze door de bocht gingen, werd Sam van zijn sokken geblazen door het uitzicht: voor hen lag een groot stadion. Ervoor stonden duizenden mensen—ruwe, hard uitziende mensen—die allemaal zich binnen en buiten haastten.

Hij stopte en richtte zich tot Polly. Ze stond daar en keek verbaasd.

"Ik voel dat ze daarbinnen is," zei hij tegen haar. "Wil je binnenkijken?"

Polly staarde naar de menigte en keek verbijsterd.

"Die mensen zien eruit alsof ze in geen jaar in bad zijn geweest," zei ze. "En hun mode laat veel te wensen over.”

Een enorme, zweterige man passeerde hen. Hij droeg geen hemd, zijn armen waren harig en schuurden Polly’s arm. Hierdoor zat er zweet op zat dat ze er kwaad afveegde.

“Vuil,” zei ze.

Sam voelde zich er ook door afgestoten.

"Ik weet het niet," zei Polly. "Ik heb niet het gevoel dat ze hier is. En ik krijg geen goed gevoel bij deze plek.”

Sam overzag de gezichten. "Heb je andere ideeën?" vroeg hij.

Hij zag dat Polly haar ogen gedurende verscheidene seconden sloot. Eindelijk opende ze ze terug en ze leek gefrustreerd.

"Nee," zei ze.

"Laten we dan maar eens een kijkje nemen," zei Sam. "Wat hebben we te verliezen?"

*

Sam lette zeer goed op toen ze door de grote open boog in het stadion wandelden. Het deed hem denken aan de ingang van het Romeinse Colosseum, maar kleiner.

De spanning in de lucht was voelbaar. Voor hen, op ooghoogte, was een ronde zandvloer die omringd wer door houten zitjes die steil in de hoogte gingen in verschillende niveaus. Er was geen enkele lege plaats in het volzette stadion en iedereen stond recht. De mensen waren op elkaar gepakt en stonden, schouder aan schouder, onmogelijk dicht bij elkaar. Ze leunden over de houten relingen en schreeuwden hun longen uit.

Sam keek naar beneden om te zien waarover ze aan het schreeuwen waren en zag dat daar, vastgebonden aan een paal in het midden van de zandvloer, een enorme bruine beer zat. Hij was vastgemaakt aan de paal met een metalen ketting van drie meter die op haar beurt vastgemaakt was aan zijn achterpoot. De beer snauwde en gromde. Hij probeerde los te breken, maar het lukte niet.

Olete lõpetanud tasuta lõigu lugemise. Kas soovite edasi lugeda?